ECLI:NL:GHSHE:2020:1927

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
20-000677-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een politieambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van haar bediening

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het beledigen van een politieambtenaar, [verbalisant 1], door haar meermalen het woord 'kut' toe te voegen tijdens de rechtmatige uitoefening van haar functie. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze belediging, aangezien de verbalisant op dat moment bezig was met surveillance en assistentie bij een rechtmatige aanhouding van een andere persoon. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf geëist, maar het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de belediging van een tweede politieambtenaar, [verbalisant 2]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was toen hij de beledigende woorden uitsprak, en dat het gebruik van geweld door de politie niet proportioneel was. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van €150,- met een proeftijd van één jaar, en heeft het de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van de tweede verbalisant.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000677-19
Uitspraak : 19 juni 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 15 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-037369-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ‘voor het meermalen beledigen van een politieambtenaar ( [verbalisant 1] )’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte is door de politierechter vrijgesproken van de belediging van een tweede politieambtenaar, [verbalisant 2] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Nu de verdachte is vrijgesproken ter zake van de impliciet cumulatief ten laste gelegde belediging van [verbalisant 2] en gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404 Wetboek van Strafvordering staat geen appel open tegen een vrijspraak en zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn appel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij vindt dat de politie onder toepassing van disproportioneel geweld tegen hem is opgetreden en dat hem voorts door de politierechter een te hoge straf (gevangenisstraf) is opgelegd, terwijl hij nu een baan heeft.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2016 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door haar (meermalen) het woord/de woorden toe te voegen: "homo's", "kut", "kuthoer" en/of "vuile vieze kuthoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof spreekt de verdachte vrij van de tenlastegelegde belediging voor zover het de uitlating “homo’s” betreft. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben immers gerelateerd dat een onbekende man in hun richting het woord ‘homo’s’ schreeuwde en dat deze persoon vervolgens door verbalisant [verbalisant 2] is aangehouden. Pas daarna kwamen twee andere personen in beeld, waaronder de verdachte. Uit de hiervoor beschreven gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof dat de verbalisanten niet over de verdachte hebben gerelateerd als zijnde de persoon die de uitlating “homo’s” heeft gedaan.
Ten aanzien van de ten laste gelegde woorden ‘kuthoer’ en ‘vuile vieze kuthoer’ overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt aan de hand van het proces-verbaal van aanhouding zoals opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] vast dat zij op zaterdag 20 februari 2016 omstreeks 03:55 uur met hun politievoertuig op het Begijnenhof te Eindhoven waren, waar zij belast waren met de ondersteuning van de directe noodhulp politie en het horecadetachement.
Zij hoorden een onbekende manspersoon luidkeels ‘homo’s’ schreeuwen in hun richting, waarop verbalisant [verbalisant 2] uit het politievoertuig is gestapt en de manspersoon heeft aangehouden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft het dienstvoertuig gekeerd om verbalisant [verbalisant 2] te assisteren, waarbij twee onbekende manspersonen stil gingen staan. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hoorden dat een van de onbekende manspersonen luidkeels ‘kut’ schreeuwde en in de richting van [verbalisant 1] keek.
[verbalisant 1] is uitgestapt en heeft de manspersoon (het hof begrijpt: de verdachte) een vordering gegeven om te vertrekken. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] hoorden vervolgens dat dezelfde manspersoon nog tweemaal luidkeels “kut” schreeuwde en daarbij in de richting van verbalisant [verbalisant 1] keek en wees. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 1] de verdachte met een door IBT aangeleerde nekcontroletechniek naar de grond gebracht. Vervolgens zou de verdachte tijdens het begeleiden naar de arrestanten transport bus en tijdens het plaatsen van verdachte in de bus de woorden “kuthoer’ en ‘vuile vieze kuthoer’ hebben geschreeuwd.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft aangegeven zich beledigd te voelen en in de goede eer en naam te zijn aangetast.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij ten gevolge van een ongeval niet goed kon lopen, dat een aantal jochies heisa stonden te maken en dat de politie het voertuig vol gas met piepende banden vlak bij zijn voet tot stilstand bracht, waardoor hij enorm schrok en toen de ten laste gelegde uitlating tegen de verbalisanten heeft gedaan. Vervolgens is de politie volgens de verdachte met een gummiknuppel op zijn nek gesprongen, hetgeen een dusdanige overtrokken reactie is naar de mening van de verdachte dat niet gezegd kan worden, zo begrijpt het hof, dat verbalisant [verbalisant 1] in de “rechtmatige uitoefening van haar bediening” was.
Het hof overweegt als volgt.
In de ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewone opsporingsambtenaar wordt geweld gedefinieerd als ‘elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken’. Het toepassen van uitsluitend fysieke geweldstechnieken zonder het gebruik van geweldsmiddelen wordt in de ambtsinstructie niet nader gedefinieerd en gereguleerd. De algemene vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit vormen daarvoor de normatieve basis. Deze vereisten staan omschreven in artikel 7 van de Politiewet 2012. Artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat een ambtenaar van de politie bevoegd is tot het gebruik van geweld, indien het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Artikel 7, vijfde lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat het toepassen van geweld in verhouding dient te staan tot het beoogde doel en redelijk en gematigd dient te zijn.
Het hof is van oordeel dat in dit geval niet aan de normatieve vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Het hof acht hiervoor van belang dat de verdachte voorafgaand aan de toepassing van de nek-controletechniek niet, althans dat blijkt niet uit het van de aanhouding opgemaakte proces-verbaal, is medegedeeld dat hij zou worden aangehouden en dat de verdachte vooraf evenmin is gewaarschuwd over het (mogelijk) toepassen van geweld daarbij. Het enkele uiten van laakbare en beledigende woorden in de richting van een verbalisant rechtvaardigt op zichzelf niet onmiddellijk het aanwenden van een mogelijk verstrekkend geweldsmiddel als een nekcontroletechniek. Welk doel de verbalisant met het geweld dan wel voor ogen heeft gestaan en waarom het gebruik van geweld voor het bereiken daarvan noodzakelijk was, is niet geverbaliseerd. Het hof kan aldus niet vaststellen dat het gebruikte geweld rechtmatig, dat wil zeggen conform de ambtsinstructie, is toegepast. Dat brengt het hof tot de slotsom dat niet kan worden bewezen verklaard dat verbalisant [verbalisant 1] bij het toepassen van de nek-controletechniek in de rechtmatige uitoefening van de bediening was.
Het hof zal de verdachte om die reden vrijspreken van de woorden die hij volgens verbalisanten na het toepassen van deze nek-controletechniek zou hebben geuit, te weten ‘kuthoer’ en ‘vuile vieze kuthoer’.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2016 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening in haar tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door haar meermalen het woord toe te voegen: "kut".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 20 februari 2016, dossierpagina's 3-5, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] :
(Dossierpagina 3)
Op 20 februari 2016, waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ,
werkzaam als surveillancehondengeleiders binnen de politie eenheid Oost Brabant. Wij waren gekleed in politie-uniform en reden in een opvallend politievoertuig. Wij waren belast met de ondersteuning van de directe noodhulp en het horecadetachement.
Omstreeks 03.55 uur stonden wij met ons politievoertuig op het Begijnenhof te Eindhoven. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb stapvoets ons dienstvoertuig gekeerd.
(Dossierpagina 4)
Ik zag hierbij dat twee onbekende manspersonen stil gingen staan en mij lieten passeren. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , hoorden dat een van de onbekende manspersonen, luidkeels, op niet mis te verstane toon schreeuwde: 'kut'. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat de onbekende manspersoon op het moment dat hij 'kut' schreeuwde in mijn richting keek.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben uit het dienstvoertuig gestapt en heb de onbekende manspersoon gevorderd aldaar te vertrekken en wees hem de richting waarin ik hem wilde hebben.
Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , hoorde dat dezelfde onbekende
manspersoon wederom tot twee maal toe luidkeels op niet mis te verstane toon 'Kut'
schreeuwde. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat de onbekende manspersoon in mijn richting keek en wees op het moment dat hij 'Kut' schreeuwde.
Ik, [verbalisant 1] , voel mij in mijn goede eer en naam aangetast.
2.
De verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 5 juni 2020, voor zover inhoudende:
Ten aanzien van het ten laste gelegde verklaar ik het volgende. Ik had samen met een vriend een drankje gedronken in Eindhoven. We waren bij cafetaria De Hoek geweest en liepen over straat toen er een politievoertuig aan kwam rijden.
U houdt mij voor dat verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat verbalisant [verbalisant 2] doende was met de aanhouding van een andere persoon, dat zij, [verbalisant 1] , haar dienstvoertuig toen keerde, dat er twee onbekende personen stil gingen staan en dat ik toen ‘kut’ riep en in de richting [verbalisant 1] keek.
Ik riep ‘kut’ naar haar vanwege de manier waarop zij aan kwam rijden.
U vraagt mij of verbalisant [verbalisant 1] alleen in de auto zat op het moment dat zij aan kwam rijden. Ja.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat de verdachte, op het moment dat zij het dienstvoertuig keerde, het woord ‘kut’ riep en op dat moment naar haar keek. De verdachte heeft erkend dat hij op dat moment het woord ‘kut’ tegen deze verbalisant riep omdat hij het niet eens was met de manier waarop zij haar dienstvoertuig keerde. Het hof is van oordeel dat deze bewoording, gericht aan een vrouwelijke verbalisant, in beginsel een beledigend karakter heeft. Het hof ziet geen reden om daarover in dit geval anders te oordelen. Gelet op de wijze waarop deze uitlating door verdachte is gedaan, dat wil zeggen meermalen en tijdens aankijken van en wijzen naar de verbalisant, en de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan, is het hof van oordeel dat deze uitlating evident ertoe strekte om de verbalisant in haar goede naam en eer aan te tasten.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van verbalisant [verbalisant 1] door haar mondeling het woord ‘kut’ toe te voegen. Ten aanzien van deze belediging is het hof van oordeel dat de verbalisant toen nog wel in de rechtmatige uitoefening van haar bediening werkzaam was, immers doende met surveillance en assistentie bij een rechtmatige aanhouding van een andere persoon.
In zoverre faalt het betoog van verdachte.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een politieagent. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard, temeer nu personen met een publieke taak in het belang van de openbare orde en de veiligheid moeten kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijk hinderlijk en laakbaar gedrag.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2020, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, doch dat deze veroordelingen dateren uit 2010 en 2005.
Tot slot heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het disproportionele handelen van de politie nadat verdachte de ten laste gelegde belediging had begaan, zoals is beschreven onder het kopje ‘partiële vrijspraak’.
Alles overziend acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van
150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de politierechter tot vrijspraak van belediging van [verbalisant 2] ;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 19 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, registratienummer PL2100-2016040070, opgemaakt door verbalisant J.L. van den Bos, ondertekend en gesloten op 5 maart 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 1-12, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.