ECLI:NL:GHSHE:2020:1924

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
20-000132-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van verduistering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 31 augustus 2018 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken voor verduistering. De verdachte, geboren in 1986 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij geen inhoudelijke grieven had ingediend. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte wel een grievenformulier had ingediend, waarin hij zijn persoonlijke omstandigheden uiteenzette en aangaf dat hij niet op de zitting in eerste aanleg aanwezig was. Het hof oordeelt dat de verdachte ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, omdat de politierechter niet heeft voldaan aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte is beschuldigd van verduistering van foto-apparatuur die hij had gehuurd van de benadeelde. Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, meermalen gepleegd, en legt een gevangenisstraf van 6 weken op. Het hof weegt de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen mee in de strafoplegging. De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000132-19
Uitspraak : 19 juni 2020
VERSTEK, ONIP

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 31 augustus 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-064673-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof de verdachte wegens het ontbreken van grieven niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, nu hij geen inhoudelijke grieven – schriftelijk dan wel mondeling – kenbaar heeft gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat door verdachte wel een grievenformulier, d.d. 17 januari 2019, is ingediend. Op dit formulier heeft verdachte aangegeven dat hij niet bij de zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest omdat hij niet van de zitting op de hoogte was. Verder heeft hij aangegeven dat hij graag zijn persoonlijke omstandigheden, die destijds ronduit slecht waren, mondeling had willen toelichten.
Nu artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering geen nadere materiële eisen stelt aan de schriftuur en de verdachte ook zelf een schriftuur kan indienen, dienen aan de formulering van de grieven geen hoge eisen te worden gesteld. Door op het grievenformulier aan te geven waarom hij, verdachte, niet van zijn aanwezigheidsrecht gebruik heeft kunnen maken en er melding van te maken dat hij graag zijn persoonlijke omstandigheden had willen toelichten, heeft verdachte naar het oordeel van het hof te kennen gegeven dat hij prijs stelt op een nieuwe behandeling in hoger beroep teneinde aldaar alsnog te worden gehoord opdat bij de afdoening van zijn zaak meer dan in eerste aanleg rekening wordt gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van het hof voldoende opgave gedaan van zijn grieven tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2018. Het grievenformulier kan dan ook redelijkerwijs worden aangemerkt als een schriftuur in de zin van artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verklaart verdachte derhalve ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 29 december 2016 te Eindhoven en/of 's-Hertogenbosch en/of Uden en/of Urk en/of Maarheeze, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk foto-apparatuur, te weten een Canon 5 D 3 en/of een 70-200 IS Objectief en/of een Canon EOS1DX en/of een Canon EF 1-24 mm en/of een Canon EOS 5DS RDSLR Body en/of een Canon EF 11-24 mm f 4.0L USM Objectief en/of een Canon 70-200 mm USM IS Type 2 Objectief, in elk geval (telkens) enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, te weten (telkens) als huurder, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 12 oktober 2015 tot en met 29 december 2016 in Nederland, telkens opzettelijk foto-apparatuur, toebehorende aan [benadeelde] , welke verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Aangever heeft op 7 november 2016 verklaard (pag. 5-7) dat met verdachte op 23 oktober 2015 (pag. 21-22) en 27 november 2015 (pag. 23-24) een tweetal huurovereenkomsten zijn afgesloten ter zake van huur van fotoapparatuur. Toen de huurpenningen niet werden voldaan heeft de aangever de huurovereenkomsten opgezegd op 14 april 2016 en betaling van alle termijnen gevorderd alsmede inlevering van de verhuurde goederen (pag. 26-29). Hierop is niet gereageerd. Daarnaast is nog een huurovereenkomst afgesloten op 15 januari 2016 (pag. 31). Ook deze overeenkomst is beëindigd, op 20 april 2016, onder vordering van de termijnen en inlevering van de goederen (pag. 39-40).
De verdachte heeft op 29 december 2016 (pag. 8-9) bij de politie verklaard, dat hij diverse camera’s met toebehoren heeft geleased bij [benadeelde] te
’s-Hertogenbosch, de goederen heeft afgehaald en dat hij zich, gedurende korte tijd aan de betalingsverplichtingen heeft gehouden, maar dat het de bedoeling was om de goederen te verkopen mocht hij de maandelijkse huurpenningen niet kunnen betalen en dan de huur te blijven betalen, echter daar kwam het niet van. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij in het verleden vaker camera’s met toebehoren heeft gehuurd en via marktplaats heeft verkocht. Verdachte heeft verklaard dat hij na verloop van tijd berichten ontving dat het bedrag ineens opeisbaar werd. Hij heeft toen goederen via marktplaats verkocht.
Hij heeft de goederen niet meer in bezit en heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan verduistering.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte, die de foto-apparatuur van [benadeelde] middels huurovereenkomst onder zich had, door niet te reageren op de vorderingen tot betaling/teruggave van de goederen in april 2016, sinds die tijd als heer en meester over de gehuurde apparatuur is gaan beschikken en deze apparatuur ook ten eigen nutte heeft verkocht via marktplaats.
Daaraan doet niet af dat volgens de verklaring van verdachte d.d. 29 december 2016 “enige tijd geleden” sommige goederen door de deurwaarder zouden zijn meegenomen. Nog afgezien van de omstandigheid dat niet duidelijk is gemaakt welke goederen dit betreft en een en ander niet wordt bevestigd door de aangifte, neemt dit niet weg dat in de tussentijd verdachte als heer en meester over deze goederen heeft beschikt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, meermalen gepleegd. De verdachte heeft bij [benadeelde] meermalen foto-apparatuur gehuurd. Een deel van de door hem gehuurde apparatuur heeft hij verkocht via Marktplaats. Door aldus te handelen heeft de verdachte het vermogensbelang en het vertrouwen van de verhuurder, die de foto-apparatuur aan hem heeft toevertrouwd, in grove mate geschonden. Hij heeft zich slechts laten leiden door eigen persoonlijk gewin en zich niets gelegen laten liggen aan de aanzienlijke schade die hij aan een ander heeft berokkend. Deze schade is door de benadeelde geraamd op ongeveer
€ 26.114,--, exclusief gemaakte kosten.
Het hof heeft daarnaast bij de strafoplegging ten nadele van verdachte acht geslagen op het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van verduistering, te weten op 7 oktober 2015 en op 18 augustus 2009, doch dat dit hem er kennelijk niet van heeft weerhouden dergelijke feiten wederom te plegen.
Het hof heeft daarnaast tevens acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.M. Frielink en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 19 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.