Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
eerste griefkomt de zoon op tegen overweging 3.6. van het vonnis waarin is overwogen dat de hypotheektermijnen in de onderlinge verhouding tussen [geintimeerden c.s.] en de zoon alleen de zoon aangaan, met andere woorden dat de zoon volledig draagplichtig is. Deze grief faalt. Gelet op het feit dat de zoon enig eigenaar werd van de woning en dat hij de woning bewoonde, mag worden aangenomen dat het de bedoeling van partijen was dat hij draagplichtig was voor de rentekosten in verband met de hypothecaire schuld voor die woning. Die bedoeling blijkt ook uit de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding. De zoon heeft immers tot medio 2013 alle (rente)kosten voldaan. Door de zoon zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die wijzen in de richting van een andere beoogde draagplicht. Zelfs indien de zoon wordt gevolgd in zijn betoog dat de moeder bewust als hoofdelijk medeschuldenaar de hypothecaire lening is aangegaan om aldus te voorkomen dat Argenta de vordering ineens van de zoon zou kunnen opeisen indien de zoon niet of tijdelijk niet in staat zou zijn de maandelijkse hypothecaire lasten te voldoen en om te voorkomen dat de woning in dat geval executoriaal zou worden verkocht, betekent dit nog niet dat in de onderlinge verhoudingen tussen de moeder en de zoon de moeder ook draagplichtig zou zijn voor de hypothecaire lasten van de door de zoon bewoonde en alleen hem in eigendom toebehorende woning. Dat de moeder en de zoon zich jegens Argenta als mede schuldenaar hebben gebonden betekent, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen evenmin dat in de onderlinge verhouding tussen de moeder en de zoon, de moeder ook draagplichtig zou zijn.
tweede griefkomt de zoon op tegen overweging 3.7. van het vonnis. Deze grief faalt. Ook de stiefvader komt regresrecht toe. De moeder en stiefvader zijn immers in gemeenschap van goederen gehuwd en bovendien heeft de stiefvader toestemming gegeven in de zin van artikel 1:88 BW voor het aangaan van de hypotheekovereenkomst. Dit betekent dat ook de stiefvader aansprakelijk is jegens Argenta en dat ook hem dus, voor zover betalingen zijn verricht, een beroep toekomt op regres jegens de zoon in de zin van artikel 6:10 en 6:12 BW.
derde griefkomt de zoon op tegen overwegingen 3.8. en 3.9. ten aanzien van de betaling van het bedrag van € 4.243,35. Het hof stelt voorop dat het hier gaat om achterstallige rente en kosten in verband met de hypothecaire geldlening waarover hiervoor al is overwogen dat de zoon volledig draagplichtig was. Daarnaast is ook het hof van oordeel dat uit de mededeling van de zoon ter comparitie in eerste aanleg:
“Tussen mijn moeder en mij ging het altijd zo, dat als ik geld nodig had, zij mij hielp. We zetten geen zaken op papier. Als zij het later terug zou vragen, zou ik het terugbetalen.”niet anders kan worden afgeleid dan dat het de bedoeling van moeder en zoon is geweest een overeenkomst van geldlening aan te gaan waarvan de terugbetalingsverplichting immers een bestaanskenmerk is. Uit de brief van 3 november 2016 van de (toenmalige) raadsman van [geintimeerden c.s.] aan de zoon blijkt dat aanspraak wordt gemaakt op terugbetaling van voornoemd bedrag, zodat ook deze vordering opeisbaar is en door de zoon dient te worden terugbetaald.
Grief driefaalt.