ECLI:NL:GHSHE:2020:1897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
200.261.103_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling in een ouderschapsconflict

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen over de verhuizing van de moeder naar [plaats 1] en de wijziging van de zorgregeling. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.B. van den Ouden, heeft verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing en om de kinderen in te schrijven op een school in [plaats 1]. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.R. van Wieren, verzet zich tegen deze verhuizing en heeft verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.

Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van de kinderen vooropgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de moeder toestemming te verlenen voor de verhuizing, omdat dit in het belang van de kinderen zou zijn. De moeder heeft aangegeven dat zij niet langer in de huidige woonplaats kan blijven vanwege financiële problemen en een conflict met de verhuurder. Daarnaast heeft zij een nieuw leven opgebouwd in [plaats 1] met haar nieuwe partner en is zij werkzaam in [plaats 2].

Het hof heeft geconcludeerd dat de verhuizing goed doordacht en voorbereid is en dat de kinderen voldoende veerkrachtig zijn om deze verandering aan te kunnen. De huidige zorgregeling is aangepast, zodat de kinderen één keer in de twee weken bij de vader verblijven van vrijdag na school tot maandag voor school, met een extra contactmoment in de week dat zij niet bij de vader zijn. De vader heeft zijn zorgen geuit over de verhuizing en de impact op zijn relatie met de kinderen, maar het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de kinderen zwaarder wegen dan de bezwaren van de vader. De verzoeken van de moeder zijn toegewezen, en de zorgregeling is gewijzigd in overeenstemming met de adviezen van de Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juni 2020
Zaaknummer: 200.261.103/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/353902 FA RK 19-203 en C/02/355701 FA RK 19-1078
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. A.R. van Wieren.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008;
en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van het hof van 9 januari 2020

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen, te rapporteren en te adviseren over – kort gezegd – de door de moeder gewenste verhuizing naar [plaats 1] , het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het V2-formulier van mr. Van Wieren van 21 februari 2020, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, waarin zij zich onttrekt als advocaat van de vader;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 28 maart 2020, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de rapportage van de raad van 7 april 2020, ingekomen bij het hof op 9 april 2020;
- het V8-formulier van 15 april 2020 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de vader van 17 april 2020, ingekomen bij het hof op 20 april 2020.
6.2.
Partijen hebben het hof bij de twee laatstgenoemde brieven te kennen gegeven geen nadere mondelinge behandeling te wensen en het hof verzocht de zaak op de stukken af te doen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad adviseert – kort samengevat – de moeder vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] te verhuizen, omdat het belang van de kinderen zich niet tegen de door de moeder gewenste verhuizing verzet. Daarentegen is een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar de vader niet in het belang van de kinderen. De raad adviseert de huidige situatie waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder wonen, in stand te laten. De zorg- en opvoedingstaken zouden wel gewijzigd moeten worden, in die zin dat de kinderen één keer per twee weken vanaf vrijdag na school tot en met maandag voor school bij de vader zijn. In de andere week kunnen de kinderen dan één extra doordeweekse dag bij de vader zijn. De schoolvakanties kunnen conform het voorstel van de moeder verdeeld worden.
7.2.
De moeder kan zich vinden in de adviezen van de raad.
7.3.
De vader kan zich niet vinden in de adviezen van de raad. De vader vindt het van groot belang onderdeel uit te kunnen maken van het dagelijkse leven van de kinderen. Hij wil daarom dat de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in (de buurt van) [woonplaats] blijft wonen, en een evenredig gedeelte van de tijd met de kinderen kunnen doorbrengen. De vader betreurt het dat hem zijn positie als vader wordt ontnomen als de kinderen verhuizen naar [plaats 1] . Hij vreest dat de kinderen dan in een loyaliteitsconflict terecht komen.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
Vervangende toestemming verhuizing
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
7.4.2.
Het hof overweegt dat de moeder de wens heeft haar leven op te bouwen in [plaats 1] , samen met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en haar nieuwe partner. Uit de raadsrapportage volgt dat de moeder al ten tijde van de echtscheiding in 2016 aan de vader kenbaar heeft gemaakt terug te willen keren naar de regio [regio] . In die regio hebben de ouders en de kinderen tijdens het huwelijk gedurende lange tijd gewoond. Het netwerk van de moeder bevindt zich daar ook. Na de scheiding heeft de moeder met de kinderen een huurwoning in [woonplaats] betrokken. De vader woont een aantal huizen verderop in dezelfde straat. De moeder geeft aan de woonlasten van de huurwoning niet langer te kunnen dragen en een conflict te hebben met de verhuurder, hetgeen er volgens haar toe zal leiden dat zij sowieso moet verhuizen. De moeder wil daarom haar intrek nemen in de woning die zij in 2018 met haar partner in [plaats 1] heeft gekocht. Tevens is voor de moeder daarbij van belang dat zij inmiddels werkzaam is in [plaats 2] , nadat haar contract als werkneemster in de onderneming van de vader werd beëindigd. Daar komt nog bij dat de moeder aangeeft niet meer in de buurt van de vader te willen wonen vanwege zijn manipulatieve en agressieve houding. Ook heeft de moeder aangegeven dat de gevolgen van de kort geding procedure, die door de vader is gestart na de bestreden beschikking, haar zwaar vallen vanwege de controle die de vader dientengevolge over haar uitoefent. Het is de moeder namelijk op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 juni 2019 - kort gezegd - uitsluitend toegestaan met de kinderen in [plaats 1] bij haar partner te verblijven gedurende de weekenden en een dag doordeweeks. De overige tijd dient zij – in afwachting van de uitkomsten van het hoger beroep – met de kinderen in [woonplaats] te verblijven.
Het hof is van oordeel dat de moeder gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen de noodzaak om te verhuizen naar [plaats 1] heeft aangetoond.
7.4.3.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder de verhuizing wel goed doordacht en voorbereid heeft. Zoals hierboven aangegeven heeft de moeder haar wens zich opnieuw in de regio [regio] te willen vestigen reeds in 2016 aan de vader kenbaar gemaakt. Uit de raadsrapportage blijkt bovendien dat de moeder heeft aangegeven bewust
een woning in [plaats 1] te hebben gekocht in plaats van het - vanuit [woonplaats] bezien - verder weg gelegen [regio] . De reisafstand van circa 40 kilometer valt daarmee volgens de moeder binnen de grenzen van het tussen partijen gesloten ouderschapsplan. Daar komt bij dat de moeder de vader een voorstel heeft gedaan om extra tijd met de kinderen in de vakanties te kunnen doorbrengen. Dit alternatief om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de vader te compenseren is door de vader niet geaccepteerd. De door de moeder beoogde verhuizing met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] hoeft daarnaast voor de huidige zorg- en contactregeling geen grote gevolgen te hebben. De regeling die partijen hebben opgenomen in het ouderschapsplan kan immers (nagenoeg) in stand blijven. Het hof zal hier in overweging 7.6.1. (en verder) nader op terugkomen. Het voorgaande betekent dat de rechten van de kinderen en de vader op een onverminderd contact in hun vertrouwde omgeving niet worden geschaad. Gelet op het voorgaande blijft de continuïteit van de zorg, en de frequentie van het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader in stand.
7.4.4.
Hoewel een verhuizing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zeker ingrijpend zal zijn, acht het hof op basis van de rapportage van de raad de kinderen voldoende veerkrachtig om dit aan te kunnen. Van belang is dat [minderjarige 1] na de zomervakantie sowieso van school zal wisselen, omdat hij dan naar de middelbare school gaat. [minderjarige 2] zal door de verhuizing van basisschool moeten wisselen. Van belang voor een goede overgang in die situatie is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al vriendjes hebben in de regio [plaats 1] en daar ook vrijetijdsbesteding hebben (kickboxen en scouting). Bovendien verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al geruime tijd regelmatig in [plaats 1] in het voor hun bekende huis met de moeder en haar nieuwe partner. De omgeving is voor de kinderen dus vertrouwd. Wel acht het hof het van belang dat de ouders hulpverlening aanvaarden om hun onderlinge oudercommunicatie te verbeteren. De kinderen hebben immers aangegeven last van te hebben de moeizame communicatie tussen hun ouders. De ouders staan hier volgens het raadsrapport voor open.
7.4.5.
Al met al leidt dit ertoe dat het hof de moeder vervangende toestemming zal verlenen voor de verhuizing met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] . Ook wordt aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in [plaats 1] op een school in te schrijven. Gelet hierop behoeft het verzoek van de moeder aangaande de benoeming van een bijzondere curator geen nadere bespreking meer, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Ook het aanvullend verzoek van de man (onder e) behoeft geen bespreking meer, nu dit ziet op de situatie indien en voor zover de moeder geen toestemming zou krijgen om te verhuizen naar [plaats 1] . Ook dat verzoek zal dus worden afgewezen.
Hoofdverblijfplaats
7.5.1.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.5.2.
Het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem te bepalen is door de rechtbank in eerste aanleg afgewezen. De raad heeft vervolgens lopende de procedure in hoger beroep geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet te wijzigen, omdat dit niet tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. Ook het hof acht een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de vader niet passend in de situatie waarin de kinderen met de moeder naar [plaats 1] verhuizen. Gelet op het voorgaande en nu ook anderszins aan het hof geen gronden zijn gebleken om de hoofdverblijfplaats te wijzigen, acht het hof het niet in het belang van de kinderen de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Dit leidt er toe dat het hof het verzoek van de vader het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen zal afwijzen.
Zorg- en opvoedingstaken
7.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.6.2.
De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de man aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek aangaande de zorg- en contactregeling. Het hof is het verdere verloop van die procedure niet bekend.
7.6.3.
Gelet op het voorgaande kan van het door de vader gewenste co-ouderschap, waarbij de kinderen evenveel tijd doorbrengen bij de moeder als de vader, op dit moment geen sprake zijn. Het hof neemt het advies van de raad over en zal de regeling omtrent de huidige zorg- en opvoedingstaken enigszins aanpassen, omdat in de huidige regeling de kinderen al vanaf donderdagmiddag (tot maandagochtend) bij de vader zijn. Mede gelet op de uitgesproken wens van de ouders en de kinderen zo min mogelijk te moeten reizen, zal de regeling gewijzigd worden, in die zin dat de kinderen voortaan bij de vader verblijven één keer in de twee weken vanaf vrijdag na school tot en met maandag voor school. Om de donderdag die de vader voorheen met de kinderen doorbracht te compenseren zal het hof bepalen dat de kinderen en de vader gedurende één extra dag (zonder overnachting) contact hebben met de vader in de week dat zij het weekend niet bij de vader doorbrengen.
Daarnaast zal het hof bepalen dat de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] conform het voorstel van de moeder extra vakanties - dus bovenop de huidige vakantieregeling die in het ouderschapsplan is opgenomen - met elkaar kunnen doorbrengen. Gebleken is dat partijen hier reeds uitvoering aan hebben gegeven aangezien de vader, met instemming van moeder in de carnavalsvakantie een extra vakantieperiode met de kinderen heeft doorgebracht.
7.6.4.
Het hof zal gelet op het voorgaande de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2016, met daaraan gehecht het op 18 november 2016 tussen partijen gesloten ouderschapsplan wijzigen, en vaststellen dat de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contact zullen hebben met elkaar zoals op de hierboven beschreven wijze.
Bijdrage in de kosten van de kinderen
7.7.
Het hof zal voorts het verzoek van de vader de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op nihil te stellen, en de door hem gestelde aanspraken op de kinderbijslag en andere toeslagen bij gebrek aan onderbouwing afwijzen.
7.8.
Het hof zal, gelet op het verzoek van de vader, de proceskosten compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover deze beschikking ziet op het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] te verhuizen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in te schrijven op een school in [plaats 1] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidende verzoek van de moeder met betrekking tot de vervangende toestemming om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te mogen verhuizen naar [plaats 1] , alsmede [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in te schrijven op een school in [plaats 1] ;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2016, met daaraan gehecht het op 18 november 2016 tussen de ouders gesloten ouderschapsplan voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en stelt deze regeling voortaan als volgt vast:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vader één keer in de twee weken vanaf vrijdag na school tot en met maandag voor school,
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vader gedurende één dag (zonder overnachting) in de week dat zij in het weekend niet bij de vader verblijven,
  • daarnaast zijn de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd tot het hebben van extra vakanties, conform het voorstel van de moeder, in onderling overleg tussen de ouders nader vast te stellen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en
E.H. Schijven-Bours en is op 18 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.