Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen afweging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders indien het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten zou worden toegewezen.
Daaraan voegt het hof nog het volgende toe.
Uit het raadsrapport van januari 2019 volgt dat de vader zich dominant en bepalend uitlaat, tot verbaal agressief, en dat hij moeder diskwalificeert zowel als volwassene als in haar moederrol. Dit maakt dat de moeder, ondanks dat zij in de loop der jaren geestelijk stabieler is geworden, angstig en onzeker blijft als het gaat om de vraag of, en, zo ja, welke rol de vader in het leven van [minderjarige] toebedeeld dient te krijgen. In wezen wordt door de gedragingen en handelwijze van de vader de weerstand van de moeder steeds weer opnieuw gevoed.
[minderjarige] neemt, door de situatie die ontstaan is tussen haar ouders en ten gevolge van het persoonlijk functioneren van ouders, afstand tot haar vader. Ook zij ervaart, althans worstelt met, onzekerheid en angsten als gevolg van de tussen haar ouders ontstane situatie.
De ouders worden, gezien de in het hoger beroep overgelegde stukken zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, niet in staat geacht om gezamenlijk keuzes in het belang van [minderjarige] te maken. Vader heeft reeds vele jaren een heel andere toekomst voor [minderjarige] voor ogen dan de opvoedsituatie die moeder aan [minderjarige] biedt, waarin ondanks inzet van verschillende hulpverleningsinstanties, geen overeenstemming te bereiken is. Het gebrek aan inzicht bij de vader hoezeer zijn eigen handelwijze in de weg staat aan wat hij stelt zo graag te willen, baart zorgen.
Ook het hof voorziet niet dat de situatie tussen ouders binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. Het hof acht hen niet in staat om op een wijze met elkaar te communiceren zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.6.2. weergegeven. Hier dient – zoals ook al door de rechtbank in de thans bestreden beschikking werd geconcludeerd – het belang van [minderjarige] om niet tussen deze ouders vermalen te worden zwaarder te wegen dan het belang van de ene ouder bij een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van de andere ouder.
Dit betekent dat, alles overziende, het verzoek van de vader tot vaststelling van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] op dit moment dient te worden afgewezen.