ECLI:NL:GHSHE:2020:1894

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.271.452_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige na problematische opvoedingssituatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op 16 februari 2017. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, betwist dat haar kind getuige is geweest van conflicten tussen de ouders en stelt dat zij de nodige persoonlijke groei heeft doorgemaakt. De vader van het kind heeft geen gezag erkend en de moeder was belast met het eenhoofdig gezag. Het kind staat sinds 23 november 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is sinds 12 maart 2018 uit huis geplaatst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de raad voor de kinderbescherming, de GI, de vader en de pleegouders. De raad heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder ondersteund, waarbij zij de zorgen over de ontwikkeling van het kind benadrukte. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen en dat de hechting tussen haar en het kind goed is.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, omdat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij het hof de zorgen over de ontwikkeling van het kind en de noodzaak van stabiliteit en voorspelbaarheid in de opvoeding benadrukt. De moeder's verzoek om een nieuw onderzoek wordt afgewezen, omdat dit de duidelijkheid voor het kind zou ondermijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 juni 2020
Zaaknummer : 200.271.452/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/357827 / FA RK 19-2114
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.M. Karsten,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
    gevestigd te [vestigingsplaats] ,
    hierna te noemen: de GI;
  • familie [de pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, zo begrijpt het hof, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder, alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Karsten.
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader;
- de pleegouders.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 juni 2019;
  • de brief van de raad van 29 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op 16 februari 2017 [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] niet erkend.
De moeder was belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 november 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 november 2019.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging sinds 12 maart 2018 uit huis geplaatst, aanvankelijk in een crisispleeggezin.
[minderjarige] verblijft sinds 17 juli 2018 in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij verzoekschrift van 21 november 2018 heeft de raad aan de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Amsterdam, verzocht het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen.
Het aan dit verzoek ter grondslag liggende raadsrapport van 21 november 2018, is op verzoek van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in de procedure over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, uitgebreid naar – kort gezegd – de pedagogische vaardigheden van de moeder.
De raad heeft bij aanvullend briefrapport van 6 juni 2019 nader gerapporteerd en geadviseerd.
3.4.
Bij beschikking van 18 april 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Amsterdam, zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg.
3.5.
Op 17 juni 2019 heeft de raad zijn verzoek gewijzigd.
Op 18 juni 2019 is het gewijzigde verzoek van de raad mondeling behandeld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 15 oktober 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, het gezag van de moeder beëindigd.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder betwist dat [minderjarige] (veel) getuige is geweest van conflicten tussen de ouders. De relatie is nu beëindigd en de ouders gaan respectvol met elkaar om. Met name na de uithuisplaatsing heeft de moeder een grote (persoonlijke) groei doorgemaakt. Zij kan haar emoties beter onder controle houden. Zij staat open voor hulpverlening in alle vormen en voor de adviezen van jeugdzorg. De moeder wordt momenteel begeleid door forensische zorg van Emergis.
Gezien de recente ontwikkelingen in het leven van de moeder kan het perspectief van [minderjarige] nog bij haar liggen. De moeder kan [minderjarige] regelmaat, positieve aandacht, voorspelbaarheid en stabiliteit bieden: de verzorging en opvoeding die hij nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. [minderjarige] is (ook) aan de moeder gehecht en de omgang verloopt goed. Het is de wens van de moeder dat zij op termijn weer voor [minderjarige] kan zorgen en hem conform haar cultuur en overtuiging kan opvoeden. Dat zou voor [minderjarige] het meest natuurlijk zijn.
[minderjarige] heeft zich bij de moeder altijd goed ontwikkeld. Hij is een flinke, slimme jongen. Wat gezegd wordt over zijn ontwikkeling en een mogelijk trauma klopt niet. Moeilijk gedrag dat [minderjarige] volgens de GI laat zien rondom de omgang, kan ook te maken hebben met de wens van [minderjarige] om zijn biologische ouders juist méér te zien. Thuisplaatsing bij de moeder kan worden gerealiseerd door middel van het gefaseerd opvoeren van de bezoekfrequentie c.q. door middel van een proefplaatsing.
De raad en GI hadden de mogelijkheid van thuisplaatsing in combinatie met hulpverlening moeten onderzoeken. Ten onrechte heeft de GI, ondanks herhaald verzoek van de rechtbank, geen onderzoek gedaan naar opvoedvaardigheden van de moeder op dit moment.
[minderjarige] kan er hinder van ondervinden als de moeder het gezag wordt ontnomen. De aanvaardbare termijn verstrijkt bij een jong kind als [minderjarige] niet zo snel.
In de belangenafweging van de rechtbank is te veel gewicht toegekend aan het belang van hechting van [minderjarige] aan de pleegouders en te weinig aan de inbreuk die de gezagsbeëindiging maakt op de rechten van de moeder.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De raad persisteert bij zijn verzoek. Het betoog van de moeder is kort gezegd dat zij de hulpverlening nu accepteert en nog een kans verdient. De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] echter al ruimschoots verstreken, gezien zijn leeftijd, zijn rugzakje en hechtingsproblematiek, en gezien het feit dat hij al jaren in een pleeggezin verblijft. Veel wetenschappelijk onderzoek ondersteunt deze visie van de raad. De moeder staat niet achter de plaatsing in het pleeggezin. [minderjarige] krijgt van haar geen toestemming om daar verder op te groeien: dat ligt als een bom onder zijn verdere ontwikkeling.
De moeder kan onvoldoende sensitief reageren op [minderjarige] . Dat betekent adequaat en prompt reageren op de signalen van een kind. In een vroege fase kan daarin nog wel wat geleerd worden, maar inmiddels is sprake van een patroon dat er moeilijk uit gaat. Bij [minderjarige] is er bovendien een trauma dat zijn ontwikkeling kan belemmeren. Daarom wordt van zijn opvoeders een verhoogde sensitiviteit gevraagd. De kloof tussen wat de moeder [minderjarige] kan bieden en wat [minderjarige] van zijn opvoeders vraagt is door het trauma nog groter geworden. Begeleiding van de moeder moet erop gericht zijn de korte bezoekmomenten ‘voedend’ te laten zijn. De gezagsbeëindiging kan bijdragen aan het proces van acceptatie van de moeder. De moeder kan haar energie dan gaan steken in het sensitief reageren op [minderjarige] tijdens de bezoeken.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] vertoont ontregeld gedrag rondom de bezoekmomenten met zijn ouders: dat uit zich in woede, boosheid en huilbuien. Ook wordt hij vaker ’s-nachts wakker. [minderjarige] toont veel weerstand om naar het bezoekmoment te gaan. Als hij tijdens het bezoek eenmaal gewend is, is er wel leuk contact. De sensitiviteit van de moeder is nog wel een probleem. De GI beschrijft incidenten waarbij het handelen van de moeder [minderjarige] overstuur maakt. De moeder heeft geen inzicht in wat haar handelen met een gevoelig kind als [minderjarige] doet. Daarom zijn de bezoeken begeleid; de moeder houdt zich aan de gegeven instructies.
[minderjarige] heeft eens per acht weken begeleid contact met een van beide ouders.
Er is een vermoeden van een ontwikkelingsachterstand en een trauma bij [minderjarige] . Hij wordt momenteel onderzocht door Het Kabouterhuis om te bepalen wat de juiste hulpverlening voor hem zou zijn. Gedacht wordt aan EMDR, uit te voeren door eveneens Het Kabouterhuis.
3.8.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De ouders hebben in hun relatie problemen gehad, maar [minderjarige] heeft daar nooit last van gehad. Zij hebben in alle opzichten altijd goed voor [minderjarige] gezorgd. [minderjarige] reageert goed op de vader tijdens de bezoeken.
De problemen die [minderjarige] volgens de GI heeft, zijn eerder het gevolg van de vele wisselingen sinds de uithuisplaatsing. Er is veel misgegaan in de ondertoezichtstelling, onder meer door de slechte samenwerking met jeugdzorg in [vestigingsplaats] .
De vader is de pleegouders dankbaar dat zij goed voor [minderjarige] hebben gezorgd, maar er is nu geen enkele reden meer om hem langer weg te houden bij zijn biologische ouders. Het is onnatuurlijk dat [minderjarige] wordt opgevoed door mensen die de vader niet eens kent. De vader eist dat hij zijn kind terug krijgt.
3.9.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige] gaat twee dagen per week naar Het Kabouterhuis voor observatie. Er zijn afwijkende dingen gezien. Gespecialiseerde mensen gaan dat verder onderzoeken.
Er is veel spanning bij [minderjarige] rondom de bezoeken, met name rondom de bezoeken met de moeder. Hij wil vaak niet gaan, maar de pleegouders proberen hem daarin te stimuleren. Na de bezoeken wordt hij dan ’s nachts schreeuwend wakker.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na een eigen weging en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.3.
Het hof kan zich geheel vinden in de gedegen en uitvoerige motivering van de bestreden beslissing in de beschikking van de rechtbank. Kort samengevat komt die motivering op het volgende neer. Daarbij gaat het hof tevens in op de door de moeder in hoger beroep aangevoerde grieven.
3.10.4.
[minderjarige] heeft in zijn leven al veel meegemaakt. In de opvoedingsomgeving bij de moeder waren er veel ernstige zorgen over [minderjarige] , ten tijde van de problematische relatie van de ouders, maar ook daarna. [minderjarige] groeide op in een omgeving waarin hem onvoldoende stabiliteit, duidelijkheid, aandacht en stimulans werd geboden. [minderjarige] leek in die periode erg overprikkeld en gespannen. Daarnaast werd, zowel op motorisch als op spraak-/taalgebied, een ontwikkelingsachterstand gezien. De moeder stond niet open voor begeleiding. Dit alles heeft tot de ondertoezichtstelling in november 2017 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in december 2017 geleid. Niet lang daarna heeft de moeder zich onttrokken aan alle hulpverlening en is zij met [minderjarige] met onbekende bestemming vertrokken. Uiteindelijk is de moeder in maart 2018 samen met [minderjarige] onder zorgelijke omstandigheden in Antwerpen aangetroffen.
3.10.5.
[minderjarige] heeft een achterstand in zijn algehele ontwikkeling, met name in zijn sociaal emotionele ontwikkeling, als gevolg van verwaarlozing, vele wisselingen en het feit dat zijn behoeftes door de moeder niet voorop werden gesteld; [minderjarige] werd ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Er is mogelijk sprake van hechtingsproblematiek en een trauma. Gelet op het belaste verleden van [minderjarige] heeft hij een meer dan gemiddelde behoefte aan een veilige, stabiele en voorspelbare opvoedomgeving, bij opvoeders die responsief en sensitief kunnen reageren op zijn behoeften.
3.10.6.
Hoewel het uitgangspunt is dat kinderen opgroeien bij hun biologische/juridische ouders, is gebleken dat de moeder [minderjarige] nu en in de (nabije) toekomst niet datgene kan bieden wat hij nodig heeft voor een, binnen zijn mogelijkheden, gezonde en evenwichtige ontwikkeling. Door haar eigen belaste voorgeschiedenis en complexe en langdurige (persoonlijke) problematiek op meerdere gebieden, is de moeder fysiek en emotioneel onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] . Problemen bij zichzelf en [minderjarige] worden door de moeder (en de vader) echter ontkend of gebagatelliseerd. In hoger beroep zijn de hiervoor beschreven zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] nog eens bevestigd, mede op basis van de gestelde en niet weersproken bij Het Kabouterhuis gedane observaties. Niettemin blijft de moeder volhouden dat [minderjarige] niets mankeert.
3.10.7.
Hoewel de moeder in de afgelopen tijd een aantal vorderingen heeft gemaakt in haar eigen situatie, zijn die vorderingen vooral praktisch van aard, beperkt van omvang, en bovendien pas gerealiseerd na een behoorlijke investering in tijd en intensieve hulp.
De moeder zegt open te staan voor hulpverlening, maar omdat tegelijkertijd de problemen bij zichzelf en [minderjarige] worden ontkend, twijfelt het hof, met de rechtbank, de GI en de raad, aan de motivatie bij de moeder om echt met zichzelf aan de slag te gaan en haar vermogen om beslissingen in het belang van [minderjarige] te nemen. Onder deze omstandigheden kan er bovendien weinig verandering bij moeder worden verwacht op korte termijn.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat een thuisplaatsingstraject waar veel reflectievermogen, motivatie, doorzetting en leervermogen van de moeder worden verwacht, geen of zo goed als geen kans van slagen heeft en daarmee onnodig belastend is voor [minderjarige] .
3.10.8.
Daarnaast geldt dat voor [minderjarige] de aanvaardbare termijn om in onzekerheid over zijn perspectief te verkeren inmiddels is verstreken. Hij heeft het nu nodig dat hij zich in deze cruciale fase van zijn hechtingsontwikkeling verder veilig kan hechten aan de pleegouders, die zijn belangrijkste hechtingsfiguren zijn en bij wie hij voorzichtig een positieve ontwikkeling doormaakt en die kunnen waarborgen dat [minderjarige] in de komende periode de hulpverlening krijgt die hij nodig heeft. Voor [minderjarige] is van belang dat hij weet dat hij in het pleeggezin verder zal opgroeien. Dit geldt temeer gezien de uitdrukkelijke wens van de moeder om op termijn weer voor [minderjarige] te zorgen: voorkomen moet worden dat [minderjarige] het gevoel heeft dat aan hem ‘getrokken’ wordt. Een gezagsbeëindiging van de moeder zal bijdragen aan de duidelijkheid die [minderjarige] , maar ook de moeder, hierover nodig heeft.
3.10.9.
Voor zover de moeder heeft verzocht een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te gelasten, oordeelt het hof dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet. [minderjarige] heeft zoals gezegd persoonlijke problematiek en behoefte aan duidelijkheid over zijn opvoedplek. Een nieuw onderzoek zou aan die duidelijkheid afbreuk doen en daarom [minderjarige] schaden. Het hof zal het betreffende verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.M. van Riemsdijk en bijgestaan door de griffier en is op 18 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.