In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op 17 maart 2017. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzoekt de beëindiging van het gezag door de Raad voor de Kinderbescherming te vernietigen. De Raad heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 mei 2020, waarbij de moeder, de Raad en de GI (Gezinsvoogd) aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van het kind in 2017 niet in staat is gebleken om een veilig en pedagogisch verantwoord opvoedingsklimaat te bieden. Ondanks de inzet van hulpverlening en begeleiding, heeft de moeder niet de noodzakelijke zorg en structuur kunnen bieden. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen, en dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is om de ontwikkeling van het kind niet verder te bedreigen.
De moeder heeft tijdens de procedure betoogd dat zij bereid is om haar kind in het pleeggezin te laten opgroeien, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende basis is voor het behoud van het gezag. De Raad en de GI hebben aangegeven dat de moeder niet voldoet aan de eisen die aan haar gesteld worden en dat er geen vertrouwen is in haar vermogen om de zorg voor het kind op zich te nemen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.