ECLI:NL:GHSHE:2020:1884

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
WR 200.274.215_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure onder zaaknummer 200.274.215/01, had op 26 mei 2020 een mondelinge behandeling gehad. Tijdens deze behandeling voelde verzoeker zich benadeeld omdat hij onvoldoende gelegenheid kreeg om zijn standpunt naar voren te brengen, terwijl de tegenpartij, [geïntimeerde], wel de ruimte kreeg om haar belangen te verwoorden. Verzoeker diende op 2 juni 2020 een wrakingsverzoek in, maar dit werd als te laat beschouwd omdat de gronden voor de wraking al op 26 mei 2020 bekend waren. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet aan de eisen van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering had voldaan, waardoor het verzoek tot wraking werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 juni 2020, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking 200.274.215/02
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken,zoals mondeling uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2020,
inzake het schriftelijke verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met nummer 200.274.215/01 (de hoofdzaak) van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verzoeker tot wraking,
hierna aan te duiden als verzoeker,
advocaat: mr. F.E. Olberts te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.A.M. de Kerf te Goes,
strekkende tot wraking van mrs. P.W.A. van Geloven (voorzitter), S.C.H. Molin en P.S. Kamminga, raadsheren in het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, team Handelsrecht.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij het team handelsrecht van het hof is onder zaaknummer 200.274.215/01 een procedure aanhangig waarbij verzoeker als partij betrokken is.
1.2.
In deze procedure heeft op 26 mei 2020 een mondelinge behandeling door een meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van het hof plaatsgevonden, waarin mr. P.W.A. van Geloven, voorzitter, mr. S.C.H. Molin en mr. P.S. Kamminga, zitting hadden (hierna ook aan te duiden als ‘de raadsheren’ of ‘de kamer’). Bij deze mondelinge behandeling waren verder aanwezig verzoeker en diens advocaat, mr. F.E. Olberts, en [geïntimeerde] en haar advocaat, mr. J.A.M. de Kerf. Als uitspraakdatum is na afloop van de mondelinge behandeling vastgesteld 16 juni 2020. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Verzoeker heeft in een e-mail aan de wrakingskamer van 2 juni 2020 aangegeven dat hij de raadsheren wenst te wraken. Verzoeker schrijft in zijn e-mail dat hij nog op zoek is naar een advocaat die zijn belangen nog verder zal beargumenteren, maar, zo schrijft hij, om er zeker van te zijn dat zijn wrakingsverzoek in behandeling kan worden genomen, doet hij zelf op voorhand een ‘pro forma’ verzoek tot wraking.
1.4.
Bij brief van 3 juni 2020 heeft de wrakingskamer aan verzoeker laten weten dat het wrakingsverzoek ondertekend dient te worden door een advocaat. Aan verzoeker wordt tot uiterlijk 9 juni 2020 de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen door een advocaat een wrakingsverzoek in te laten dienen.
1.5.
Bij brief van 9 juni 2020 aan de wrakingskamer heeft mr. A.P. van Knippenbergh – in reactie op de brief van 3 juni 2020 – namens verzoeker een ondertekend verzoek tot wraking ingediend ten aanzien van de raadsheren.
1.6.
De raadsheren hebben schriftelijk verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om daarop schriftelijk te reageren.
1.7.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 18 juni 2020 ter openbare zitting behandeld. Op die zitting zijn verschenen en gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door advocaat mr. A.P. van Knippenbergh;
- de voorzitter van de kamer, mr. P.W.A. van Geloven;
- [geïntimeerde] , bijgestaan door advocaat mr. I. Akkaya, kantoorgenoot van mr. J.A.M. de Kerf, die met bericht van afwezigheid op de zitting niet is verschenen. Mr. Molin was verhinderd de behandeling ter zitting bij te wonen. Mr. Kamminga heeft laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om ter zitting op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
1.8.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken in raadkamer. Nadat de openbare uitspraak was uitgeroepen heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is de schriftelijke vastlegging daarvan.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker legt aan zijn verzoek tot wraking, zoals nader toegelicht ter zitting, samengevat, het volgende ten grondslag.
Tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 26 mei 2020, heeft verzoeker aan de voorzitter gevraagd of hij zijn belangen zelf op de zitting zou mogen verwoorden. De voorzitter heeft verzoeker toen beloofd dat hij daarvoor nog tijd zou krijgen tijdens de zitting. Verzoeker kreeg daarvoor uiteindelijk op het moment dat het hof de zitting wilde sluiten, nadat hij daarop nogmaals had aangedrongen, nog slechts 2 minuten de tijd van de voorzitter. De advocaat van [geïntimeerde] was op dat moment zijn koffers al aan het pakken en er werd nauwelijks nog naar verzoeker geluisterd. [geïntimeerde] daarentegen mocht wel haar belangen uitgebreid ter zitting naar voren brengen. Evenmin is verzoeker ter zitting de gelegenheid gegeven stukken die hij nog wilde indienen, over te leggen. Verzoeker is van mening dat door deze gang van zaken de (objectieve) onpartijdigheid van de kamer in het geding is gekomen, dan wel de vrees hiervoor bestaat. Daarnaast is bij verzoeker de objectieve vrees ontstaan van het bestaan van subjectieve gronden. Doordat alleen [geïntimeerde] van de kamer voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om haar standpunt toe te lichten, is bij verzoeker de overtuiging ontstaan dat de kamer de kwestie al had beslist en de overtuiging vooraf heeft gehad dat [geïntimeerde] in het gelijk zal worden gesteld. Daar komt volgens verzoeker nog bij dat de voorzitter ter zitting zou hebben gezegd dat als hij de vragen van de advocaat van verzoeker in de ruimte die hij had toe zou staan, hij hoogstwaarschijnlijk door andere rechters op zijn vingers zou worden getikt en dat, ondanks het feit dat er geen publiek werd toegelaten in de zittingszaal vanwege het coronavirus, toch de vriend van [geïntimeerde] werd toegelaten in de zittingszaal, terwijl verzoeker niemand mee mocht nemen. Een en ander aldus verzoeker.

3.De reactie op het wrakingsverzoek van mr. Van Geloven

De voorzitter van de kamer, mr. P.W.A. van Geloven, heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er geen grond bestaat voor toewijzing van het wrakingsverzoek.

4.De reactie op het wrakingsverzoek van [geïntimeerde]

Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Akkaya namens [geïntimeerde] verklaard van mening te zijn dat zowel objectieve als subjectieve gronden voor honorering van het wrakingverzoek ontbreken.

5.De beoordeling van de ontvankelijkheid

Op 9 juni 2020, na sluiting van het onderzoek ter zitting in de hoofdzaak en voor de einduitspraak in de hoofdzaak, is het door mr. A.P. Knippenbergh namens verzoeker ingediende, door mr. Knippenbergh ondertekende, wrakingsverzoek binnengekomen.
Dat is binnen de termijn die de wrakingskamer verzoeker had gegeven voor herstel van het verzuim dat zijn wrakingsverzoek niet door een advocaat was ondertekend. Nu verzoeker het verzuim – verzoek is niet ondertekend door een advocaat – tijdig heeft hersteld en het wrakingsverzoek ook overigens tijdig en schriftelijk is ingediend, hetgeen voor een wrakingsverzoek dat buiten de terechtzitting wordt gedaan wettelijk is voorgeschreven, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker in zoverre kan worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek.

6.De beoordeling van het wrakingsverzoek

6.1.
Op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
6.2.
De wrakingskamer constateert dat het wrakingsverzoek - naar de kern genomen - is gebaseerd op de stelling van verzoeker dat hij tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 26 mei 2020, van de kamer onvoldoende ruimte heeft gekregen om het woord te voeren en zijn standpunt - ondersteund met schriftelijke stukken - naar voren te brengen, ondanks zijn verzoek daartoe en dat [geïntimeerde] die ruimte wel heeft gekregen.
De grond voor de wraking was derhalve reeds op 26 mei 2020 bij verzoeker en zijn advocaat bekend. Het wrakingsverzoek is evenwel eerst op 2 juni 2020 schriftelijk ingediend, derhalve één week later. Verzoeker heeft er geen verklaring voor gegeven dat hij met de indiening van het wrakingsverzoek heeft gewacht.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet aan de eis van artikel 37 lid 1 Rv voldaan en is het verzoek tot wraking te laat ingediend. Het verzoek tot wraking wordt daarom afgewezen. Aan een (verdere) inhoudelijke behandeling komt de wrakingskamer niet toe.

7.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, [geïntimeerde] en de raadsheren mrs. P.W.A. van Geloven, S.C.H. Molin en P.S. Kamminga.
Deze beslissing is gegeven op 19 juni 2020 door mr. J.W. van Rijkom (voorzitter), mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. drs. M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2020.
de griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.