ECLI:NL:GHSHE:2020:1883
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid appellant in hoger beroep tegen een zuivere tussenbeschikking met kostenveroordeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Meijer, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2020. De kantonrechter had de zaak verwezen naar een pro formazitting en verdere beslissingen aangehouden. De appellant verzocht het hof om de tussenbeschikking te vernietigen en zijn geldvordering vast te stellen op € 55.269,22 ten behoeve van de kinderen, en om de kinderen te veroordelen in de kosten van de procedure.
Het hof oordeelde dat de beschikking van de kantonrechter een zuivere tussenbeschikking betrof, waartegen ingevolge artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen tussentijds hoger beroep openstaat. De kantonrechter had geen toestemming gegeven voor tussentijds appel, wat de niet-ontvankelijkheid van de appellant in het hoger beroep betekende. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op dit voorlopige oordeel, maar er zijn geen inhoudelijke argumenten naar voren gebracht.
Uiteindelijk heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 268,50 aan salaris advocaat voor de geïntimeerden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en A.P. Zweers-van Vollenhoven.