ECLI:NL:GHSHE:2020:1883

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
200.278.627_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid appellant in hoger beroep tegen een zuivere tussenbeschikking met kostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Meijer, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2020. De kantonrechter had de zaak verwezen naar een pro formazitting en verdere beslissingen aangehouden. De appellant verzocht het hof om de tussenbeschikking te vernietigen en zijn geldvordering vast te stellen op € 55.269,22 ten behoeve van de kinderen, en om de kinderen te veroordelen in de kosten van de procedure.

Het hof oordeelde dat de beschikking van de kantonrechter een zuivere tussenbeschikking betrof, waartegen ingevolge artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen tussentijds hoger beroep openstaat. De kantonrechter had geen toestemming gegeven voor tussentijds appel, wat de niet-ontvankelijkheid van de appellant in het hoger beroep betekende. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op dit voorlopige oordeel, maar er zijn geen inhoudelijke argumenten naar voren gebracht.

Uiteindelijk heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 268,50 aan salaris advocaat voor de geïntimeerden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en A.P. Zweers-van Vollenhoven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 18 juni 2020
Zaaknummer : 200.278.627/01
Zaaknummer eerste aanleg : 7890262 OV VERZ 19-6232
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: appellant dan wel [appellant] ,
advocaat: mr. M. Meijer te Apeldoorn,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [geïntimeerde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: geïntimeerden dan wel [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] dan wel de kinderen,
advocaat: mr. R. Teerink te Tilburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2020, waarbij de kantonrechter de zaak naar de pro formazitting van 24 april 2020 heeft verwezen opdat partijen zich schriftelijk kunnen uitlaten over de vraag of zij de voorkeur hebben voor de benoeming van één of drie deskundigen. Daarnaast is iedere verdere beslissing aangehouden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 mei 2020, heeft appellant verzocht om genoemde tussenbeschikking van de rechtbank te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek om de geldvordering ten laste van hem te laten overeenkomen met de waarde van het erfdeel, vast te stellen op € 55.269,22 ten behoeve van de kinderen ieder afzonderlijk en de kinderen te veroordelen in de kosten van de procedure, ontvankelijk te verklaren en het verzoek gegrond te verklaren en toe te wijzen, met veroordeling van de kinderen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2.
Het hof heeft de advocaten van beide partijen een brief d.d. 4 juni 2020 gezonden met de volgende inhoud (voor zover van belang):
Het betreft hier een zuivere tussenbeschikking, waartegen ingevolge het artikel 358 lid 4 Rv geen tussentijds hoger beroep open staat. Dit zou anders kunnen zijn indien de kantonrechter toestemming zou hebben gegeven om tussentijds appel in te stellen, maar uit de brief van de kantonrechter van 1 mei 2020 (productie i bij het beroepschrift) volgt dat deze toestemming is geweigerd. Naar het voorlopige oordeel van het hof is appellant [appellant] derhalve niet-ontvankelijk in dit tussentijdse appel.
Het hof heeft de advocaten van beide partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren.
2.3.
Bij brief d.d. 11 juni 2020 heeft mr. Meijer namens appellant het volgende geschreven (voor zover van belang):
U stelt dat het voorlopig oordeel van het gerechtshof is dat cliënt niet ontvankelijk is in zijn tussentijds appel. U overweegt hiertoe dat de beschikking van 24 februari 2020 als zuivere tussenbeschikking dient te worden gezien en geen tussentijds hoger beroep openstaat, nu de kantonrechter geen toestemming hiertoe heeft verleend.
Ik heb hiertoe geen nadere opmerkingen en verzoek u het voorlopig oordeel van uw gerechtshof definitief te maken bij arrest.
2.4.
Bij brief d.d. 12 juni 2020 heeft mr. Teerink namens geïntimeerden het volgende geschreven (voor zover van belang):
Cliënten onderschrijven het voorlopig oordeel van het hof dat appellant [appellant] niet-ontvankelijk is in het tussentijds appel. De kosten die met deze procedure gemoeid zijn, komen voor rekening van appellant.
2.5.
Het hof zal deze zaak – gelet op bovenstaande schriftelijke reacties van de advocaten van partijen – schriftelijk afdoen nu naar aanleiding van de brief van het hof met daarin een voorshands genomen beslissing geen inhoudelijke reactie is gevolgd , waaruit het hof tevens afleidt dat geen van partijen een mondelinge behandeling wenst.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof overweegt het volgende.
3.1.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank met geen enkele eindbeslissing in het dictum een einde gemaakt aan enig onderdeel van het verzochte. Zoals het hof reeds in zijn brief van 4 juni 2020 als voorshands oordeel heeft gegeven, betreft de beschikking waarvan beroep een zuivere tussenbeschikking, waartegen ingevolge het artikel 358 lid 4 Rv geen tussentijds hoger beroep open staat. Dit zou anders kunnen zijn indien de kantonrechter toestemming zou hebben gegeven om tussentijds appel in te stellen, maar uit de brief van de kantonrechter van 1 mei 2020 (productie i bij het beroepschrift) volgt dat deze toestemming is geweigerd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorlopig oordeel van het hof en hebben daarbij geen inhoudelijke argumenten aangevoerd tegen dit oordeel. [appellant] zal niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de tussenbeschikking worden verklaard.
3.1.2.
Namens geïntimeerden is verzocht om een kostenveroordeling. Nu [appellant] niet-ontvankelijk zal worden verklaard is er grond om hem te veroordelen in de proceskosten. Het hof stelt het te vergoeden ‘salaris advocaat’ op € 268,50. Nu volgens het geautomatiseerde systeem van het hof ten aanzien van geïntimeerden (nog) geen griffierecht in rekening is gebracht (omdat nog geen verweerschrift is ingekomen, zie artikel 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken), kan een bedrag aan griffierecht niet worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het tussentijds hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van geïntimeerden op € 268,50 aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en
A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2020.