ECLI:NL:GHSHE:2020:1874

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
200.266.205_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en uitvoerlegging van een arbitrale uitspraak in Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarbij verzoekster, een vennootschap uit de Volksrepubliek China, verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitrale uitspraak van de China Internationale Economische en Commerciële Commissie. Deze arbitrale uitspraak, gedateerd 22 september 2018, betrof een geschil tussen verzoekster en verweerster, een vennootschap statutair gevestigd in Nederland, over een koopovereenkomst voor de levering van zogenoemde 'toolkits' ter waarde van USD 300.000. Verzoekster had de arbitrageprocedure geïnitieerd nadat verweerster de koopprijs niet had voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat verweerster deugdelijk was opgeroepen voor de mondelinge behandeling, maar niet is verschenen. Het hof heeft de verzoeken van verzoekster, zowel primair als subsidiair, toegewezen en de arbitrale uitspraak erkend. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van de procedure. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, conform artikel 988 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2020
Zaaknummer : 200.266.205/01
in de zaak van:
[de vennootschap 1] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] (Volksrepubliek China),
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: Mr. J. Ruff te Rotterdam,
tegen
[de vennootschap 2]
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 16 september 2019, het hof primair verzocht om op grond van artikel 1075 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het Verdrag van New York 1958 (Verdrag van New York) het aan het verzoekschrift gehechte arbitrale vonnis (‘arbitrale uitspraak’) van 22 september 2018 - als voorzien van een vertaling en authentificaties - te erkennen en verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van dit vonnis in Nederland en daarbij [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, subsidiair op grond van artikel 1076 Rv voornoemd arbitraal vonnis te erkennen en verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van dit vonnis in Nederland en daarbij [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.2.
Het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling kennisgenomen van het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [verzoekster] d.d. 2 december 2019, van de brief met bijlage van de advocaat van [verzoekster] d.d. 5 december 2019. Tevens heeft het Hof kennisgenomen van de door advocaten van [verzoekster] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde pleitnotities.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Daarbij zijn namens [verzoekster] mr. Ruff en mr. I.C.C. Bloemen gehoord.
Namens [verweerster] is niemand verschenen. Uit een door mr. Ruff bij indieningsformulier d.d. 2 december 2019 overgelegd deurwaardersexploot blijkt dat [verweerster] op 7 oktober 2019 op haar statutaire vestiging is opgeroepen voor deze zitting, en dat een afschrift van het deurwaardersexploot inclusief bijlagen is achtergelaten in een gesloten envelop, omdat de deurwaarder ter plaatse niemand heeft aangetroffen.
Uit de bij hetzelfde indieningsformulier overgelegde stukken als met inachtneming van de Betekeningsverordening uitgereikt in [woonplaats] (België) blijkt dat een afschrift van het deurwaardersexploot plus bijlagen aan [bestuurder] , bestuurder van [verweerster] is overhandigd op 18 oktober 2019.

2.De beoordeling

2.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is, kort weergegeven, namens [verzoekster] het navolgende aangevoerd. Het verzoek van [verzoekster] is primair gebaseerd op artikel 1075 Rv in combinatie met het Verdrag van New York). Subsidiair is het verzoek gebaseerd op artikel 1076 Rv.
Tussen [verzoekster] en [verweerster] is een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de verkoop en levering door [verzoekster] aan [verweerster] van zogenoemde “toolkits” en wel voor een totaalbedrag van USD 300.000,= . Deze overeenkomst voorziet, in termen van geschillenbeslechtingsmethode, in artikel 12 in arbitrage bij de “Shanghai branch” van CIETAC. In eerste instantie zou een deel van de verkochte toolkits door [verzoekster] aan [verweerster] worden geleverd met een koopprijs van USD 115.500,00. Dat is gebeurd, maar [verweerster] heeft de koopprijs onbetaald gelaten, aldus [verzoekster] . Nadat betalingsverzoeken van [verzoekster] niet tot betaling leidden heeft [verzoekster] in oktober 2017 de arbitrageprocedure geïnitieerd. In deze procedure is [verweerster] bij arbitraal vonnis van 22 september 2018 veroordeeld tot betaling van de koopprijs van de toolkits vermeerderd met rente, advocaatkosten en de kosten van de arbitrageprocedure. [verweerster] heeft tot op heden niet voldaan aan de veroordeling zoals deze in voornoemd arbitraal vonnis is opgenomen.
Door middel van onderhavig verzoekschrift verzoekt [verzoekster] om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van voornoemd arbitraal vonnis in Nederland. In het kader van de verzochte veroordeling van [verweerster] in de kosten van deze procedure verzoekt [verzoekster] tevens om veroordeling van [verweerster] in de nakosten, zijnde een onderdeel van de kosten van deze procedure, te weten een bedrag van € 157,00 zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 82,00 in geval van betekening.
Desgevraagd geven de advocaten van [verzoekster] aan, nu zij niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, niet te weten wie de persoon “ [naam] ” is. Uit de stukken blijkt dat deze “ [naam] ” namens [verweerster] met [verzoekster] zou hebben gecommuniceerd en zelf in persoon het cognossement in ontvangst heeft genomen. Nu er een arbitraal vonnis is achtten zij een review van de zaak thans ook niet (meer) aan de orde. Voorts bepleiten de advocaten van [verzoekster] dat het overgelegde contract ook het originele contract als bedoeld in het Verdrag van New York is en verwijzen daarbij naar de bijgevoegde notariële akte waarin zulks wordt bevestigd.
2.2.
Het hof overweegt het volgende.
2.3.1.
Het hof stelt vast dat [verweerster] en ook haar bestuurder [bestuurder] , wonende te [woonplaats] , deugdelijk zijn opgeroepen, doch niet zijn verschenen.
De oproeping heeft zodanig tijdig plaatsgevonden dat [verweerster] voldoende gelegenheid heeft gehad zich te verweren of daartoe maatregelen te treffen.
is voorts gevestigd in het ressort van het hof, zodat het hof bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige verzoek.
2.3.2.
Het hof heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling gelegenheid geboden om kort nadere feitelijke informatie te verschaffen aangaande de originele overeenkomst, gezien de eisen van artikel II van het Verdrag van New York, alsook – in het kader van de in dat verband uit te voeren toetsing – zo mogelijk nadere informatie te verschaffen aangaande contractsluiting en eerdere overeenkomsten tussen partijen.
[verzoekster] heeft vervolgens - na een tweede uitstel tot 7 februari 2020 op de laatste dag van die termijn - gemeend een uitgebreide memorie van maar liefst 34 pagina’s te kunnen indienen.
Strikt genomen heeft het hof hiertoe geen gelegenheid geboden en had de verstrekte informatie terstond beschikbaar moeten zijn dan wel had [verzoekster] zelf via een op de hoogte zijnde vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling aanwezig dienen te zijn teneinde de feitelijke vragen te kunnen beantwoorden.
Maar het hof zal, niettemin de memorie en in het bijzonder de daarbij gevoegde bijlagen, vooral voor zover die zien op de feiten in deze zaak, bij zijn oordeel betrekken. Hierbij is van belang dat de memorie en bijlagen allereerst aan de bestuurder van [verweerster] in persoon zijn toegezonden op 7 februari 2020. Voorts is op verzoek van het hof de memorie met bijlagen ook per aangetekende post verzonden naar [verweerster] B.V. op haar adres [adres] te [vestigingsplaats] op 20 mei 2020, en is de uitspraak daarna aangehouden tot aanvankelijk 11 juni 2020 en vervolgens tot heden.
2.4.
Het hof is van oordeel dat op grond van artikel 1075 Rv en artikel III van het Verdrag van New York het arbitrale vonnis van 22 september 2018 gezien de nader verschafte informatie kan worden erkend . Het hof overweegt hiertoe als volgt.
2.5.
Door [verzoekster] is een verklaring overgelegd, gedateerd 13 januari 2019 en gevalideerd op 29 januari 2020, van mr. [mr.] die destijds in de arbitrageprocedure tussen [verzoekster] en [verweerster] namens [verzoekster] als advocaat heeft opgetreden. Voornoemde voormalige advocaat stelt hierin onder andere dat er, nadat er door [verzoekster] juridische stappen waren ondernomen, namens [verweerster] met hem nog (nader) contact is opgenomen teneinde namens [verweerster] vanwege de koersdaling van de euro een korting te verkrijgen ten aanzien van de reeds geleverde goederen.
Daarbij komt dat de door [verweerster] van [verzoekster] gekochte goederen ook middels een cognossement, dat op naam stond van [verweerster] , aan [verweerster] geleverd zijn. [verweerster] heeft de geleverde goederen vervolgens ook opgehaald.
Voorts blijkt uit voornoemde verklaring tevens dat [verzoekster] en [verweerster] voorafgaand aan onderhavige overeenkomst vanaf 2015 reeds meerdere malen zaken met elkaar hebben gedaan, in welk kader ‘ [naam] ’, zijnde de echtgenote van de bestuurder van [verweerster] , namens [verweerster] is opgetreden, en in dat kader ook verkoopovereenkomsten gesloten hebben welke in totaal een financiële waarde van circa € 270.000,00 vertegenwoordigen. Hierbij is [verweerster] haar financiële verplichtingen jegens [verzoekster] wel steeds nagekomen, .
2.6.
Naar het oordeel van het hof zijn dit feitelijke aanhaakpunten die de door [verzoekster] gestelde “originele overeenkomst” (‘original agreement’ in de zin van artikel IV van het Verdrag van New York) - daargelaten de ongebruikelijke en deels ook in nevelen gehulde wijze van totstandkoming, met slechts gescande ‘handtekeningen’, zoals deze door [verzoekster] gesteld is - als overgelegd als bijlage 2 bij het inleidend verzoek uiteindelijk in voldoende mate “
trustworthy” maken, temeer nu er blijkbaar ook na aflevering van de goederen door [verzoekster] aan [verweerster] (via genoemd cognossement) en in het kader van de door [verzoekster] geëntameerde arbitrageprocedure namens [verweerster] nog contact met [verzoekster] is opgenomen.
2.7.
Overigens heeft het hof ook kennisgenomen van het standpunt van [verzoekster] dat volgens het toepasselijke recht op de overeenkomst, zijnde Chinees recht, de overeenkomst tussen [verzoekster] en [verweerster] rechtsgeldig tot stand gekomen is, hetgeen in het kader van de (subsidiaire) aangevoerde grondslag, te weten artikel 1076 Rv van betekenis is (vergelijk AG Vlas in zijn conclusie van 13 december 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1329, onderdeel 2.7.). Naar het oordeel van het hof geldt ook onder artikel 1076 lid 1 Rv echter onverkort de eis dat een originele overeenkomst moet worden overgelegd en dat de originaliteit daarvan moet worden beoordeeld aan de hand van de lex fori - Nederlands recht, nu het hier een nationaal procedureel voorschrift betreft.
2.8.
Het bovenstaande leidt tot de hieronder opgenomen beslissing waarbij [verzoekster] verlof tot het ten uitvoer leggen van de arbitrale uitspraak in Nederland wordt verleend.
Hierbij zal [verweerster] , zoals door [verzoekster] ook is verzocht, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, voor zover het hof bekend uit de stukken als overgelegd, en met inachtneming van het volgende.
2.9.
Artikel 988 lid 2 Rv, als ingevolge artikel 1075 Rv in dezen van overeenkomstige toepassing, verklaart de hierna te nemen beslissing in beginsel van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad, voor zover het hof niet anders zou beslissen. Ter verduidelijking en ter voorkoming van ieder misverstand zal het hof beslissen dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is.

3.De uitspraak

Het hof:
wijst het verzoek van [verzoekster] toe;
erkent en bepaalt dat ten uitvoer mag worden gelegd in Nederland de arbitrale uitspraak van de China Internationale Economische en Commerciële Commissie als gewezen door arbiter [arbiter] op 22 september 2018 onder nummer (2018) Z.G.M.Z.J.(H.)C. Zi. nr. 0376, als – met vertaling - aan het verzoek gehecht;
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van deze procedure en begroot die kosten tot op
heden aan de zijde van [verzoekster] op € 939,02 aan verschotten (griffierecht en betekeningskosten), en op € 2.148,= aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2020.