ECLI:NL:GHSHE:2020:1863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
20-001344-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling met een mes, met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding aan het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis, wegens poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door hem met een mes te steken. Het hof verwierp het verweer van noodweer(exces), omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte had eerder een conflict met het slachtoffer en getuigen hebben verklaard dat de verdachte stekende bewegingen maakte met een mes. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte zo gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hij de kans op dit gevolg heeft aanvaard. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.175,13, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 440,00.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001344-19
Uitspraak : 17 juni 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 17 april 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-700165-18 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991 ,
wonende te [adres en woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘poging tot zware mishandeling’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek en een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden van een contactverbod jegens [slachtoffer] en [getuige V] en reclasseringstoezicht.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.175,13 bestaande uit € 175,13 aan materiële schade en €1.000,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 14 augustus 2018 tot aan de dag der algehele vergoeding. Verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij begroot op € 440,00. Aan verdachte is opgelegd de verplichting aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer] , om € 1.615,13 te betalen en bij niet betaling te vervangen door 26 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met aanvulling van het bewijs en met oplegging van dezelfde straf als in eerste aanleg behoudens de bijzondere voorwaarde van het reclasseringstoezicht.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot zware mishandeling. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes in de lies en/of de bil en/of in het gebied van de anus en perineum heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 augustus 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes in de lies en de bil heeft gestoken, althans in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal van het onderzoek steekpartij [plaats] , documentcode PL2000-2018191312 van de eenheid Zeeland-West-Brabant basisteam Walcheren, gesloten 23 augustus 2018 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 39).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 augustus 2018 met bijlagen (pagina’s 4 – 10 Eind P.V.), inhoudende de afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - van aangever [slachtoffer] :
(pagina 4)
V: Hoe ben je aan het letsel gekomen?
A: Door het steken van een mes. Het was een keukenmes van ongeveer 30 cm lang.
V: Wie is daar verantwoordelijk voor?
A: [naam verdachte] , welke ook als verdachte is aangehouden
V: Wanneer is dat letsel ontstaan?
A: Op 14 augustus 2018 rond 16.00 uur aan de [plaats] . [naam verdachte] had een mes in zijn handen en stak daarmee twee maal in mijn bil en lies.
(pagina 5)
Op 14 augustus 2018 ben ik naar mijn huis gegaan aan de [plaats] . Daar was ook mijn moeder, [I] en mijn andere broertje. Toen kwam mijn schoonzus, de vrouw van mijn broer [getuige V] , en die zei tegen mij: ‘Liep jij niet daar, want [getuige V] dacht dat jij daar liep’.
Ik wist toen dat het foute boel was, dus ben ik op mijn sokken naar buiten gegaan omdat mij duidelijk werd dat [getuige V] achter [naam verdachte] aanliep. Ik zag op straat dat [naam verdachte] een mes in zijn handen had en stekende bewegingen maakte in de richting van [getuige V] . Ik rende daarheen en ik vloog hem aan. Ik heb hem meerdere keren geslagen. Ik ben met [naam verdachte] in de bosjes gevallen, probeerde het mes te pakken maar hij maakte stekende bewegingen. Uiteindelijk ben ik dus met dat mes gestoken in mijn bil en lies. Een snee van 7 en van 4 cm lengte. Die van 7 cm lang is ook een diepe wond.
2. Letselrapportage d.d. 15 augustus 2018 uitgevoerd door Forensisch geneeskundige E.M. Bakker van de GGD Zeeland (pagina 12):
Datum van onderzoek: 15-08-2018
Datum van incident: 14-08-2018
Betrokkene: [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedag]1989
Betrokkene loopt moeizaam, trekkend met het linker been, i.v.m. pijnklachten.
Op de overgang van billen naar bovenbenen zijn links en rechts 2 hechtwonden zichtbaar. .
Mogelijk zijn het snijwonden of steekwonden die in het ziekenhuis zijn gehecht.
De wond ligt niet ver af van de anus en van het perineum. Het perineum is het gebied tussen de anus en de penis, Een steekverwonding ter hoogte van de anus en het perineum zou veel schade hebben kunnen veroorzaken aan darm, sluitspier en urinewegen en ook de kans op een dieper gelegen infectie verhogen.
Het verzoek is om de huisarts de hechtingen te laten verwijderen na 1 week.
Aan de handpalmzijde van de rechter hand zijn op meerdere plaatsen op de vingers oppervlakkige streepvormige huidbeschadigingen zichtbaar. Dit betreffen oppervlakkige snijwonden. Dit letsel zou kunnen passen bij snijverwondingen die optreden bij het beetpakken van het snijdende deel van een mes. Het kan afweerletsel zijn.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 augustus 2018 (pagina’s 14 – 16 Eind P.V.) inhoudende de afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - van [getuige V] :
(pagina 15)
Er zijn al langere tijd problemen. Toen ik in de straat bij mijn ouders kwam, zag ik iemand lopen nabij de woning van [naam verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Ik dacht dat het [slachtoffer] was en rende die kant op. Ik zag dat die persoon naar binnen ging bij [naam verdachte] . Toen ik bij de woning aankwam rennen, zag ik dat [naam verdachte] naar buiten kwam met een mes in zijn hand.
[naam verdachte] moeder kwam erbij en wilde ons uit elkaar halen. Het lukte haar niet om [naam verdachte] te kalmeren. Hij bleef het mes vasthouden. Hij zwaaide met het mes in mijn richting. Ik trok mijn shirt uit om me mezelf tegen de steekbewegingen met het mes te verweren.
Op dat moment kwam [slachtoffer] aanrennen. [naam verdachte] bleef maar met het mes naar ons zwaaien en maakte ook stekende bewegingen naar ons.
Ik zag dat [slachtoffer] plotseling op [naam verdachte] af liep om te pogen het mes af te pakken. In de schermutseling die was ontstaan, toen [slachtoffer] het mes wilde afpakken, zijn [slachtoffer] en [naam verdachte] in de bosjes terecht gekomen. In de schermutseling om het mes af te pakken, stak [naam verdachte] meerdere keren in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd hierbij gestoken in zijn bil en lies. Ik zag dat [naam verdachte] telkens weer kracht zette om [slachtoffer] te steken. Ik heb 4 à 5 stekende bewegingen gezien. [slachtoffer] probeerde zich te verweren door de steekbewegingen van [naam verdachte] tegen te houden.
4. Proces-verbaal van verhoor d.d. 14 augustus 2018 (pagina’s 19 en 20) inhoudende de afgelegde verklaring van [getuige p] :
(pagina 19)
Op dinsdag 14 augustus 2018 omstreeks 16.00 uur was ik in mijn voortuin. Ik woon aan de [plaats] . Op een gegeven moment hoorde ik mensen schreeuwen in de straat. Dit vond plaatst ter hoogte van [nummer] . Ik hoorde iemand roepen: ‘Ik maak je kapot’. Ik keek die richting op en zag iemand met een lang puntig voorwerp, ik vermoed een mes. U vraagt mij of ik die persoon kan beschrijven. Ik zag dat dit een lange dunne jongen was.
5. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 augustus 2018 (pagina’s 32 – 36) inhoudende de afgelegde verklaring van verdachte:
(pagina 33)
Mijn neef (het hof begrijpt: [getuige V] ) kwam rennend naar mij toe. Ik ben mijn huis in gegaan en toen heb ik een mes gepakt. Mijn moeder stond ook buiten. Mijn andere neef (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) kwam op een gegeven moment ook aangerend. Ik heb hem met het mes geduwd.
(pagina 34)
V: Heb jij iets, een wapen, bij [getuige V] gezien?
A: Nee, hij had niets bij zich.
V: Wat gebeurde er?
A: Mijn moeder kwam er tussen en die probeerde de ruzie tussen mij en [getuige V] te sussen. Ik zag vervolgens dat het broertje van [getuige V] , [slachtoffer] eraan kwam. Ik zag dat hij rennend op mij afkwam. Ik hield het mes in mijn rechterhand vast. Toen [slachtoffer] op een 1 meter afstand was, heb ik uitgehaald met het mes. Ik maakte meer een slaande beweging met het mes. Ik maakte dus een zwaaiende beweging met het mes.
V: Ter hoogte van welk lichaamsdeel had jij dat mes bij [slachtoffer] ?
A: Ik denk ter hoogte van zijn buik.
V: Had [slachtoffer] iets bij zich?
A: Nee.
V: Hoe probeerde je om weg te komen?
A: Ik heb maaiende bewegingen gemaakt met mijn armen.
(pagina 35)
V: Maar waarom ben je niet gewoon in je eigen huis gebleven toen je bang was dat [getuige V] een wapen zou halen?
A: Dat kon ik niet. Ik kan er niet tegen als mensen mij zo uitdagen.
V: Waarom heb je er niet voor gekozen om binnen te blijven?
A: Ja, dan had hij aangebeld. Ik kan daar niet tegen. Ik word dan helemaal gek.
V: Wat gebeurt er met jou als je gek wordt?
A: Dan word ik boos en emotioneel. Mijn moeder stond er ook nog bij, dat raakt mij.
V: Wat zei je moeder dat je dat mes pakte?
A: Mijn moeder zei dat ik het niet moest doen.’
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen sprake is van het opzettelijk steken door verdachte in de bil en lies van [slachtoffer] . De onafhankelijke getuigen [getuige p] en [getuige k] hebben volgens de raadsman niets verklaard over het maken van stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] . Verdachte is samen met [slachtoffer] in de bosjes gevallen waarbij zeer waarschijnlijk [slachtoffer] geraakt is door het mes. Kijkend naar de plek van de verwondingen kan het volgens de raadsman van verdachte niet anders dan dat de verwondingen niet opzettelijk zijn toegebracht. Er kan dan ook geen voorwaardelijke opzet worden aangenomen, aldus de raadsman.
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging aldus, dat wordt gesteld dat het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft ontbroken.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden af.
Er speelde al langere tijd iets tussen verdachte en zijn neven [slachtoffer] en [getuige V] . De moeder van verdachte en een oom wilden dat ze met elkaar gingen praten. [getuige V] kwam op enig moment rennend naar verdachte toe. Verdachte is zijn huis binnengegaan en heeft een mes gepakt. Verdachte kwam met het mes in zijn handen naar buiten. Verdachte heeft geen wapen bij [getuige V] gezien. De moeder van verdachte probeerde verdachte te kalmeren hetgeen niet lukte. Verdachte heeft stekende bewegingen in de richting van [getuige V] gemaakt.
[slachtoffer] zag verdachte stekende bewegingen maakte richting [getuige V] en is naar hen toegerend. Toen [slachtoffer] op een 1 meter afstand was, heeft verdachte ook naar hem uitgehaald met het mes. [slachtoffer] is verdachte aangevlogen. Hij heeft verdachte meerdere keren geslagen, is met verdachte in de bosjes gevallen en heeft geprobeerd het mes af te pakken. In deze schermutseling heeft verdachte meerdere stekende bewegingen gemaakt waarbij [slachtoffer] is gestoken in de bil en lies. [slachtoffer] had een snee van 7 cm met een diepe wond en een van 4 cm.
Uit de letselrapportage volgt onder meer dat op de overgang van de billen naar de bovenbenen bij [slachtoffer] links en rechts 2 hechtwonden zichtbaar zijn. De wond ligt niet ver af van de anus en van het perineum. Het perineum is het gebied tussen de anus en de penis. Een steekverwonding ter hoogte van de anus en het perineum zou veel schade hebben kunnen veroorzaken aan darm, sluitspier en urinewegen.
Het hof is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels de kans dat iemand die in een schermutseling meerdere keren met een mes met kracht stekende bewegingen maakt naar een ander waarbij die ander 2 keer wordt geraakt en als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt, aanmerkelijk is.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens contra-indicaties die niet zijn gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Derhalve heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van verdachtes handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen in al haar onderdelen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Verweer van de verdediging strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe is in eerste plaats aangevoerd dat [slachtoffer] boos naar verdachte toe rende en hij hem direct aanviel. Vervolgens wordt verdachte door [slachtoffer] en [getuige V] naar de grond gewerkt alwaar hij tegen zijn hoofd is geslagen en geschopt. Dit levert in de ogen van de verdediging een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens verdachte op. Verdachte voelde zich hierdoor genoodzaakt om zichzelf te verdedigen. In de angst dat het mes tegen verdachte zelf gebruikt zou worden heeft verdachte ter bescherming van zichzelf zwaaiende bewegingen gemaakt waarbij zeer waarschijnlijk [slachtoffer] geraakt is door het mes. Verdachte diende zich noodzakelijkerwijs te verdedigen tegen de aanvallen van [slachtoffer] en [getuige V] . Het toegepaste geweld is in de ogen van de verdediging ook proportioneel.
Indien het hof tot het oordeel zou komen dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is subsidiair aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het hof gaat uit van de hierboven onder de bewijsoverwegingen weergegeven feiten en omstandigheden.
Beoordeling van het verweer van de verdediging
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van (in dit geval) zijn eigen lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
In dit kader overweegt het hof dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat verdachte genoodzaakt was zichzelf te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanval van [getuige V] of [slachtoffer] en dat hij door hen naar de grond is gewerkt alwaar hij tegen zijn hoofd is geslagen en geschopt.
Het hof is van oordeel dat er voor verdachte geen noodweersituatie is geweest tijdens de confrontatie met [slachtoffer] . Immers verdachte heeft in de kern aanvallend gehandeld door in zijn boosheid en uit emotie thuis een mes te gaan halen, vervolgens stekende bewegingen te maken richting [getuige V] en op het moment dat [slachtoffer] komt aanrennen een stekende/zwaaiende beweging richting de buik van [slachtoffer] te maken. In de daarop volgende schermutseling met [slachtoffer] , waarbij deze het mes van verdachte probeert te pakken, hetgeen past bij de geconstateerde oppervlakkige streepvormige huidbeschadigingen op zijn vingers, heeft verdachte meerdere keren met kracht gestoken in de richting van [slachtoffer] en hem daarbij ook 2 keer geraakt. De omstandigheid dat verdachte in die schermutseling klappen heeft gekregen van [slachtoffer] brengt niet met zich dat verdachte op die grond een beroep op noodweer toekomt.
Nu er geen sprake is van een noodweersituatie komt verdachte geen beroep op noodweerexces toe.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in alle onderdelen.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de verdachte uitsluiten, is het feit strafbaar en is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk met een mes in de bil en lies gestoken. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Bovendien heeft het incident op straat in een woonwijk plaatsgevonden, waardoor meerdere mensen ongewild getuige zijn geweest van (een deel van) het gepleegde geweld.
Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan. In beginsel zou dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden zijn. Het hof zal daarvan afzien gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf en voorwaardelijk gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een contactverbod in de onderhavige zaak op zijn plaats is.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] en [getuige V] en een taakstraf voor de duur van 240 uur met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, passend en geboden.
Met oplegging van de voorwaardelijk gevangenisstaf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.063,13 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 85,00 beschadigde broek
€ 888,00 beschadigde telefoon
€ 90,13 inkomstenderving
€ 2.000,00 immateriële schade
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vergoeding van de proceskosten verzocht van € 420,00 (2 punten x € 210,00).
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep:
  • de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.175,13, bestaande uit € 175,13 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, tot op dat moment begroot op € 440,00;
  • aan verdachte de verplichting aan de Staat opgelegd, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] ter hoogte van € 1.615,13, bij niet betaling te vervangen door 26 dagen hechtenis
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep, middels een e-mailbericht van mr. Aerts, opnieuw gevoegd voor het bedrag van de vordering in eerste aanleg.
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is aangevoerd dat er geen enkele onderbouwing van de immateriële schade aanwezig is en dat hierbij rekening gehouden dient te worden met de eigen schuld van de benadeelde partij.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ad a. beschadigde broek
Op basis van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat de broek, die de benadeelde partij ten tijde van het bewezenverklaarde feit droeg, bebloed en daarmee beschadigd is geraakt. Ondanks het feit dat de benadeelde partij geen aankoopbon heeft kunnen overleggen, acht het hof een bedrag van € 85,00 voor een spijkerbroek niet onredelijk.
Ad b. beschadigde telefoon
Op basis van de stukken in het dossier kan het hof niet vaststellen dat de net nieuwe telefoon van de benadeelde partij ten tijde van het bewezenverklaarde feit beschadigd is geraakt, waardoor de vordering op dit deel zal worden afgewezen.
Ad c. inkomstenderving
Het hof acht de gevorderde inkomstenderving ad € 90,13 voldoende inzichtelijk. Het staat voor het hof vast dat de benadeelde partij door de verwonding een tijd lang niet heeft kunnen werken.
Ad d. immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof wijst het beroep op eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij af gelet op de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
resumé
Het hof zal toewijzen:
€ 85,00 beschadigde broek
€ 90,13 inkomensderving
€ 1.000,00 immateriële schade
€ 1.175,13
Het hof zal afwijzen een bedrag van € 888,00, zijnde het bedrag van de beschadigde telefoon en € 1.000,00 aan overige immateriële schade.
wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 1.175,13 schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade ter zake van de beschadigde broek en de immateriële schade wordt bepaald op 14 augustus 2018 en de aanvangsdatum van de inkomensderving wordt bepaald op 1 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij.
Het hof acht een bedrag van € 420,00 (2 punten à € 210,00 per punt volgens de liquidatietarieven kanton zoals deze golden ten tijde van het bestreden vonnis) toewijsbaar als proceskosten (kosten van rechtsbijstand).
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.175,13. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierboven genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres en woonplaats] en [getuige V] , geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres en woonplaats] ;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.175,13 (duizend honderdvijfenzeventig euro en dertien cent) bestaande uit € 175,13 (honderdvijfenzeventig euro en dertien cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
420,00 (zegge: vierhonderdtwintig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.175,13 (zegge: duizend honderdvijfenzeventig euro en dertien cent)bestaande uit € 175,13 (zegge: honderdvijfenzeventig euro en dertien cent) materiële schade en € 1.000,00 (zegge: duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 augustus 2018 over een bedrag van € 85,00 ter zake van de beschadigde broek en op 1 november 2018 over een bedrag van € 90,13 ter zake van inkomensderving en van de immateriële schade op 14 augustus 2018.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 17 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.