ECLI:NL:GHSHE:2020:1846

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
19/00292
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de belanghebbende, een vennootschap, in geschil is met de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2012. De inspecteur had een ambtshalve aanslag opgelegd, omdat de belanghebbende geen aangifte had gedaan. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2020 heeft de belanghebbende, bijgestaan door zijn zoon, zijn standpunt toegelicht. De inspecteur heeft gereageerd met een verweerschrift. De belanghebbende heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank als juist en goed onderbouwd beschouwd en deze overgenomen in zijn uitspraak.

Het hof heeft geoordeeld dat de aanslag vennootschapsbelasting 2012 tot het juiste bedrag is vastgesteld en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Tevens heeft het hof geen aanleiding gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2020. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00292
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 april 2019, nummer BRE 18/00030 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een verzuimboete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.7
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020 in ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende, bijgestaan door zijn zoon [de zoon] , is, op zijn verzoek niet digitaal gehoord, maar telefonisch. Namens de inspecteur zijn [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] digitaal gehoord.
1.9.
Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummer 19/00734 tot en met 19/00738.
2. Feiten
2.1.
De aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) over de jaren 2000 tot en met 2015 zijn ambtshalve vastgesteld nadat belanghebbende geen aangiften heeft ingediend over de betreffende jaren. Die aanslagen zijn vastgesteld tot de volgende bedragen:
Jaar
Belastbare winst
Belastbaar bedrag
2000
ƒ 200.000
ƒ 200.000
2001
ƒ 100.000
ƒ 100.000
2002
€ 75.000
€ 75.000
2003
€ 50.000
€ 50.000
2004
€ 50.000
€ 50.000
2005
€ 50.000
€ 50.000
2006
€ 1.000
€ 1.000
2007
€ 40.000
€ 40.000
2008
€ 40.000
€ 40.000
2009
€ 200.000
€ 200.000
2010
€ 200.000
€ 200.000
2011
€ 200.000
€ 200.000
2012
€ 31.260
€ 25.000
2013
€ 20.000
€ 20.000
2014
€ 20.000
€ 20.000
2015
€ 20.000
€ 20.000
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve aanslag Vpb 2011. Ter motivering hiervan is een aangiftebiljet Vpb 2011 ingediend. Naar aanleiding van dit bezwaar is de aanslag Vpb 2011 verminderd. Daarbij is het belastbaar bedrag vastgesteld op € 6.260 negatief. De inspecteur heeft het verlies bij een voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.
2.3.
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012. Wegens het uitblijven van een aangifte heeft de inspecteur ambtshalve de aanslag Vpb 2012 vastgesteld. De belastbare winst is daarbij vastgesteld op € 31.260 en het belastbaar bedrag op € 25.000. Tevens is een verzuimboete opgelegd van € 2.460 en is belastingrente in rekening gebracht van € 1.202.
2.4.
Belanghebbende heeft tegen de ambtshalve aanslag Vpb 2012 bezwaar gemaakt en ter motivering een aangiftebiljet Vpb 2012 ingediend. Bij de uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag Vpb 2012 tot het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in eerste aanleg.
4.2.
De overwegingen van de rechtbank acht het hof juist en op goede gronden gegeven. Het hof neemt deze dan ook over en maakt deze tot de zijne.
Tussenconclusie
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, P. Fortuin en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, als griffier.
De beslissing is in het openbaar zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. 19 juni 2020
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.