In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van facturen voor advertenties. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A.L. Stegeman, had in eerste aanleg een vordering van Mediahuis Limburg B.V. (voorheen Media Groep Limburg B.V.), vertegenwoordigd door mr. D.J. Brugge, betwist. Mediahuis Limburg vorderde betaling van € 10.890,00 aan hoofdsom en € 883,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, stellende dat de appellante gehouden was tot nakoming van een overeenkomst die als gevolg van een overname door Mediahuis Limburg op haar was overgegaan. De kantonrechter had de vorderingen van Mediahuis Limburg toegewezen, maar de appellante ging in hoger beroep.
Het hof oordeelde dat Mediahuis Limburg onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een rechtsgeldige overname van de overeenkomst. Het hof concludeerde dat de vorderingen van Mediahuis Limburg niet op een valide rechtsgrond waren gebaseerd. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van Mediahuis Limburg af. Tevens werd Mediahuis Limburg veroordeeld tot terugbetaling aan de appellante van hetgeen zij op basis van het eerdere vonnis had voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook ten laste van Mediahuis Limburg gelegd, waarbij de kosten voor de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep werden vastgesteld.