ECLI:NL:GHSHE:2020:1815

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.247.080_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling van facturen voor advertenties en gevolgen van overname

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van facturen voor advertenties. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A.L. Stegeman, had in eerste aanleg een vordering van Mediahuis Limburg B.V. (voorheen Media Groep Limburg B.V.), vertegenwoordigd door mr. D.J. Brugge, betwist. Mediahuis Limburg vorderde betaling van € 10.890,00 aan hoofdsom en € 883,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, stellende dat de appellante gehouden was tot nakoming van een overeenkomst die als gevolg van een overname door Mediahuis Limburg op haar was overgegaan. De kantonrechter had de vorderingen van Mediahuis Limburg toegewezen, maar de appellante ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat Mediahuis Limburg onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een rechtsgeldige overname van de overeenkomst. Het hof concludeerde dat de vorderingen van Mediahuis Limburg niet op een valide rechtsgrond waren gebaseerd. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van Mediahuis Limburg af. Tevens werd Mediahuis Limburg veroordeeld tot terugbetaling aan de appellante van hetgeen zij op basis van het eerdere vonnis had voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook ten laste van Mediahuis Limburg gelegd, waarbij de kosten voor de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.247.080/01
arrest van 16 juni 2020
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen
Mediahuis Limburg B.V. (voorheen genaamd: Media Groep Limburg B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als MGL,
advocaat: mr. D.J. Brugge te Apeldoorn,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 september 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 augustus 2018, door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en MGL als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6864046 \ CV EXPL 18-2633)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties;
  • de rolbeslissing van het hof van 27 november 2018;
  • de akte uitlaten na rolbeslissing van [appellante] met producties;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten van [appellante] ;
  • de akte uitlaten van MGL.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten. [appellante] heeft vanaf circa 2010 diverse advertenties geplaatst in papieren en digitale uitgaven van ‘WijLimburg’. Door MGL is vanaf juli 2016 tot en met eind 2017 elk kwartaal een factuur ter hoogte van € 4.500 (excl. btw) gezonden aan [appellante] met als omschrijving ‘Advertentiecampagne’. De laatste twee facturen zijn door [appellante] ondanks schriftelijke sommatie niet voldaan.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde MGL in eerste aanleg veroordeling van [appellante] tot betaling van € 10.890,00 aan hoofdsom en € 883,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente en veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding. MGL heeft daartoe gesteld dat [appellante] gehouden is tot nakoming van een overeenkomst die als gevolg van een overname door MGL op haar is overgegaan.
3.2.2.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.3.
In het vonnis van 15 augustus 2018 heeft de kantonrechter de vorderingen van MGL toegewezen en daarbij [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van MGL. Ook heeft [appellante] terugbetaling gevorderd van al hetgeen door haar op basis van het vonnis van de kantonrechter reeds aan MGL is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2018 tot aan de dag van volledige voldoening, een en ander met veroordeling van MGL in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met een bedrag van € 2.904,00.
3.4.
De vorderingen van MGL in hoger beroep zijn gebaseerd op een overeenkomst die volgens haar rond 2009 tot stand is gekomen tussen [appellante] en WijLimburg. Deze overeenkomst zag op het plaatsen van door [appellante] aangeleverde advertenties in diverse media tegen betaling van een vaste vergoeding per kwartaal. Deze overeenkomst is volgens MGL onder algemene titel op haar overgegaan als gevolg van een overname die in 2016 of in 2017 zou hebben plaats gevonden. Vervolgens zou een tariefsverhoging zijn doorgevoerd. Het hof is van oordeel dat door MGL niet, althans onvoldoende, is gesteld tussen welke partijen en op welke wijze voornoemde (bedrijfs)overname heeft plaatsgevonden. Een dergelijke overname leidt hoe dan ook niet tot een verkrijging van goederen onder algemene titel. Op grond van art. 3:80 lid 2 BW vindt verkrijging van goederen onder algemene titel alleen plaats in een limitatief aantal gevallen. Door MGL is niet gesteld - en evenmin is gebleken - dat in deze zaak van één van die gevallen sprake is. De stelling van MGL dat WijLimburg een (vervallen) handelsnaam van CVK B.V. is en dat die vennootschap ‘volledig is overgenomen’ door haar, volgt niet uit het door haar overgelegde uittreksel uit het handelsregister van deze vennootschap. Volgens dat uittreksel is op 19 juni 2017 geregistreerd dat deze ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan met ingang van 12 juni 2017. Het uittreksel maakt geen melding van enige voorafgaande aandelenoverdracht in 2016 of 2017. Ook van enige andere wijze van (bedrijfs)overdracht is niet gebleken. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat grief 3, zoals door [appellante] aangevoerd, slaagt. In deze grief wordt er namelijk over geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat MGL door rechtsopvolging onder algemene titel in 2016 contractspartij van [appellante] is geworden.
3.5.
Het slagen van grief 3 brengt mee dat het hof eventueel in eerste aanleg niet behandelde gronden die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen. MGL heeft evenwel niet, althans onvoldoende, gesteld waarop de vordering tot voldoening van enige (contractuele) betalingsverplichting van [appellante] jegens MGL overigens gebaseerd zou moeten worden. Dit geldt zowel voor de stellingen van MGL in eerste aanleg als die in hoger beroep. MGL heeft haar vorderingen aldus niet gebaseerd op enige valide rechtsgrond. Het door MGL gedane bewijsaanbod is niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof het vonnis van 15 augustus 2018 van de kantonrechter zal vernietigen en de vorderingen van MGL zal afwijzen. Het hof zal de overige grieven verder onbesproken laten, nu deze inmiddels hun belang hebben verloren dan wel geen zelfstandige betekenis (meer) hebben. MGL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van eerste aanleg en het hoger beroep. Voor het toekennen van de door [appellante] gevorderde vergoeding van werkelijk gemaakte extra proceskosten bestaat geen aanleiding en daarvoor is ook onvoldoende gesteld door [appellante] . Daarvan kan slechts sprake zijn in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat is alleen dan aan de orde als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan is niet gebleken. [appellante] heeft voorts terugbetaling gevorderd van al wat zij ter voldoening aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis aan MGL heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van betaling tot aan het moment van restitutie. Deze vordering is toewijsbaar, nu het een vordering betreft die er slechts toe strekt de gevolgen van de - thans onjuist bevonden - veroordeling die bij het vonnis waarvan beroep werd uitgesproken, aanstonds ongedaan te maken.
3.7.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 600,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x € 300,00). De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 81,00 aan dagvaardingskosten, € 726,00 aan griffierecht en
€ 1.611,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punten x € 1.074,00).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen op 15 augustus 2018 door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitgesproken vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van MGL af;
veroordeelt MGL tot terugbetaling aan [appellante] van al wat zij ter voldoening aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 15 augustus 2018 aan MGL heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2018 tot aan het moment van restitutie;
veroordeelt MGL in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 600,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 81,00 aan dagvaardingskosten, op € 726,00 aan griffierecht en op € 1.611,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, M. van Ham en A.C. van Campen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juni 2020.
griffier rolraadsheer