ECLI:NL:GHSHE:2020:1811

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.231.813_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door executeur-afwikkelingsbewindvoerders in erfzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een mede-erfgenaam, aangeduid als [appellante], tot het afleggen van rekening en verantwoording door de executeur-afwikkelingsbewindvoerders, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de nalatenschap van wijlen mevrouw [de erflaatster], die op 2 oktober 2008 is overleden. De erflaatster had in haar testament de twee geïntimeerden benoemd tot executeurs en hen verplicht om jaarlijks en bij het einde van hun beheer rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de executeurs voldoende rekening en verantwoording hadden afgelegd, wat door [appellante] in hoger beroep werd betwist. Het hof heeft de procedure en de eerdere vonnissen beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat de executeurs in voldoende mate aan hun verplichtingen hebben voldaan. Het hof oordeelde dat de grieven van [appellante] niet gegrond waren en bekrachtigde de eerdere vonnissen, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van executeurs in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap en de eisen die aan hen worden gesteld met betrekking tot transparantie en verantwoording.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.231.813/02
arrest van 16 juni 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde 1], mede in haar hoedanigheid van (voormalig) executeur-afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van wijlen mevrouw [de erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] te België,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,mede in zijn hoedanigheid van (voormalig) executeur-afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van wijlen mevrouw [de erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als de executeurs;
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen te ‘s-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 maart 2018 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/306073 HA ZA 16-222 gewezen vonnissen van 3 mei 2017 en 1 november 2017.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 maart 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 17 april 2018;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • het H16-formulier van [appellante] met een nieuw, beter leesbaar exemplaar van de productie bij memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, waaronder begrepen het vonnis van 13 juli 2016, met dien verstande dat de producties die voor het eerst zijn overgelegd bij memorie van antwoord (de producties 1, 2 en 4) niet ten nadele van [appellante] bij de beoordeling worden betrokken nu zij zich hierover niet voldoende heeft kunnen uitlaten (art. 19 lid 1 Rv). Dit geldt niet voor productie 3 bij memorie van antwoord, nu die al eerder is overgelegd als productie 2 bij antwoordconclusie na tussenvonnis en productie 4 bij memorie van grieven.

6.De beoordeling

Feiten
6.1.1
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.2
De tante van partijen, [de erflaatster] (hierna: erflaatster) is overleden op 2 oktober 2008 in Overpelt, België.
6.1.3
Erflaatster is gehuwd geweest met [de vooroverleden echtgenoot van erflaatster] . Het huwelijk is ontbonden door zijn vooroverlijden. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Erflaatster was laatstelijk woonachtig in [woonplaats] .
6.1.4
Erflaatster heeft bij testament van 27 mei 2005 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft bij dit testament, onder de last van een aantal legaten, twaalf kinderen van haar zus ( [de zus van erflaatster] ) en twee kinderen van haar broer ( [de broer van erflaatster] ), onder wie partijen, tot haar enige erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel.
6.1.5
Erflaatster heeft in haar testament [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk tot executeurs benoemd, een afwikkelingsbewind ingesteld over de erfdelen van haar erfgenamen en de executeurs tot bewindvoerders benoemd. In het testament staat:
“(…)
De executeur is verplicht jaarlijks en bij het einde van zijn beheer rekening en verantwoording af te leggen aan mijn erfgenamen.(…).”
6.1.6
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder aanvaard. Zij hebben de erfgenamen laten weten dat een einde is gekomen aan de executele.
6.1.7
Tussen partijen is onenigheid ontstaan over (de wijze van) het afleggen van rekening en verantwoording door de executeurs.
Procedure in eerste aanleg
6.2.1
In de onderhavige procedure vordert [appellante] , samengevat om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) de executeurs te veroordelen aan haar rekening en verantwoording af te leggen zoals vermeld in de dagvaarding onder 19 tot en met 22 en tot het geven van inzage in en afschrift aan haar van de daarin genoemde bescheiden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2) met veroordeling van executeurs in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.2.2
Aan deze vordering heeft [appellante] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De executeurs hebben voor hun werkzaamheden als executeur-afwikkelingsbewindvoerders geen rekening en verantwoording afgelegd, hoewel zij verplicht zijn om dit op grond van het testament (jaarlijks) en aan het einde van het beheer (art. 4:151 BW) te doen.
6.2.3
De executeurs hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4
In het vonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die op 11 november 2016 heeft plaatsgevonden. In het vonnis van 3 mei 2017 heeft de rechtbank [appellante] in de gelegenheid gesteld bij conclusie nader te specificeren welke informatie zij in het kader van de rekening en verantwoording nog van de executeurs verlangde en daarbij in te gaan op het verweer van de executeurs dat haar inzage is aangeboden in alle door haar gewenste stukken, met het recht kopieën te maken, van welk aanbod zij geen gebruik heeft gemaakt en welk aanbod ter zitting was herhaald.
6.2.5
In het eindvonnis van 1 november 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat door de executeurs een toereikende rekening en verantwoording was afgelegd. De vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. De kosten van de procedure zijn tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Procedure in hoger beroep
6.3.
[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, toewijzen van haar vorderingen, met veroordeling van de executeurs in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
Internationale aspecten
6.4
[geïntimeerde 1] woont in België. Erflaatster had haar laatste woonplaats in Nederland en is overleden in België. De zaak heeft daarom internationale aspecten. De rechtbank is terecht en onbestreden uitgegaan van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter (art. 6 aanhef en onder g Rv of art. 9 Rv) en de toepasselijkheid van het Nederlands recht (art. 10:150 BW).
Inzage in en afschrift van bescheiden
6.5
[appellante] heeft geen grief gericht tegen de in het vonnis van 1 november 2017 afgewezen vordering tot het geven van inzage in en afschrift aan haar van de in de inleidende dagvaarding onder 19 tot en met 22 genoemde bescheiden. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus - en zo hebben ook de executeurs de omvang van het hoger beroep verstaan – dat [appellante] deze beslissing niet bestrijdt.
Rekening en verantwoording
6.6
Het hof zal de grieven I tot en met V gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt [appellante] dat de vordering tot veroordeling van de executeurs om rekening en verantwoording af te leggen ten onrechte is afgewezen. [appellante] heeft hiertoe, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd. De executeurs hebben volstaan met het overleggen van ‘jaaroverzichten’, zonder dat daarbij is aangegeven welke transacties zijn verricht en zonder de onderliggende stukken ter verificatie te verstrekken. Dit kan niet worden aangemerkt als een rekening en verantwoording. De executeurs, die tevens afwikkelingsbewindvoerders zijn, hebben vergaande bevoegdheden. De verhouding tussen [appellante] en de andere erfgenamen is slecht. Het gaat om een omvangrijke nalatenschap van ruim € 1.000.000,-. Nu [appellante] maar zeer beperkt is voorzien van informatie kunnen zwaardere eisen worden gesteld aan de rekening en verantwoording. Dat zal een compleet overzicht moeten worden van hetgeen is gebeurd in de nalatenschap, aldus [appellante] .
6.7
Het hof volgt [appellante] hierin niet.
6.8
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het testament en art. 4:151 BW een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording moet worden aangenomen, op grond waarvan de executeurs jaarlijks en bij het einde van het beheer jegens [appellante] verplicht zijn om zich omtrent de behoorlijkheid van het vermogensrechtelijk beleid over de nalatenschap te verantwoorden. Op het testamentair bewind is art. 4:161 BW van toepassing, op grond waarvan de executeurs ook als bewindvoerders jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording moeten afleggen aan [appellante] .
6.9
De inhoud van hetgeen als rekening en verantwoording mag worden verlangd, wordt telkens bepaald door de aard van de rechtsverhouding welke verplicht tot het zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen en de omstandigheden van het gegeven geval (HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561 rov. 3.4.2).
6.1
In dit geval gaat het om een geschil tussen familieleden. [appellante] en [geïntimeerde 1] zijn zussen; kinderen van de zus van erflaatster. [geïntimeerde 2] is hun neef; kind van de broer van erflaatster. Erflaatster heeft twaalf kinderen van haar zus en twee kinderen van haar broer, waaronder dus [appellante] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , benoemd tot haar erfgenaam voor een gelijk gedeelte. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerders. Tussen partijen is niet in geschil dat de verhouding tussen [appellante] en de andere erfgenamen slecht is en dat de familieverhoudingen zijn verstoord.
6.11
Erflaatster is overleden op 2 oktober 2008. [appellante] stelt dat zij ten tijde van het starten van deze procedure alleen over het testament van erflaatster beschikte en over jaaroverzichten vanaf 3 oktober 2008 tot en met 2015, die slechts de stand van het vermogen op een bepaalde datum weergeven zonder dat daarbij is aangegeven welke transacties zijn verricht en zonder dat daarbij ‘verificatoire’ bescheiden zijn overgelegd.
6.12
In het door [appellante] overgelegde overzicht per 3 oktober 2008 staat (dagv. prod. 2):

Bezittingen:
Woonhuis [adres 1] te [woonplaats] WOZ waarde 464.000,00
[adres 2] WOZ waarde 301.000,00
Pand [woonplaats] Belgie 100.000,00
Lening u/g [betrokkene 1] 9.000,00
Lening u/g [betrokkene 2] 201.167,00
Effectendepot ABN AMRO 73.346,00
Tegoed Postbank [rekeningnummer 1] 477,00
Idem [rekeningnummer 2] 2.848,00
Tegoed ABN AMRO [rekeningcourant] rek.crt 35.322,00
Tegoed ABN AMRO [spaarrekening] spaarrek. 21.274,00
Tegoed Bank België 245,00
Auto Peugeot 504 kenteken [kenteken] 100,00
Inboedel etc. 12.000,00
Vordering: huur garagebox ( [betrokkene 3] ) juli/sept. 172,00
Vooruitbetaald: hypotheek rente228,001.221.179,00
Schulden:
Hypotheek Postbank 50.000,00
Huurborgsommen 1.680,00
Voortuit ontvangen huur [betrokkene 4] en [betrokkene 5] 1.151,30
Idem [betrokkene 6] en [betrokkene 7] 1.863,85
Nota [accountants 1] accountants [vestigingsnaam] 362,00
Nota [advocatenkantoor] [vestigingsnaam] 527,00
Nota IJzerhandel [IJzerhandel] [vestigingsnaam] 447,00
Nota [schildersbedrijf] schildersbedrijf [vestigingsnaam] 1.753,00
Begrafeniskosten: Nota Begrafenisondern. [begrafenisondernemer] 16.841,00
Legaten 22.594,00
97.219,00Saldo 1.123.960,00
==========
1/14 aandeel in de onverdeelde boedel bedraagt afgerond ongeveer 80.000,00
6.13
De executeurs hebben in de conclusie van antwoord een toelichting gegeven op de jaaroverzichten onder overlegging van onder meer een schuldbekentenis van [betrokkene 1] met een allonge, notariële akten van levering met betrekking tot de [adres 1] en de [adres 2] in [woonplaats] , een notariële akte van afstand en volmachten met betrekking tot de [adres 3] in [woonplaats] en taxatierapporten en met betrekking tot inboedelgoederen en sieraden (cva prod. 5 tot en met 14).
6.14
Vast staat dat [appellante] naast deze stukken, na de comparitie van partijen in eerste aanleg ook nog andere stukken heeft ontvangen. Het hof beschikt niet over die stukken.
6.15
Volgens [appellante] gaat het om een doos met administratie (bij elkaar zo’n vijf kilo papier), bestaande uit drie pakketten stukken genummerd 1 tot en met 3 (‘jaar 2008 oktober tot en met december einde’, ‘2’ en ‘blauwe map jaar 2012 tot en met jaar 2015’), een aantal stukken van de notaris en een drietal taxatierapporten.
6.16
[appellante] heeft onderzoek naar stukken laten doen door Administratie- en Adviesbureau ADVOMA (hierna: Advoma). Advoma concludeert volgens [appellante] in zijn brief aan haar echtgenoot van 9 december 2016 dat reeds bij een globale controle blijkt dat stukken ontbreken, dat niet duidelijk is waar bepaalde ontvangsten en uitgaven op zien, dat ontbrekende stukken moeten worden aangevuld en een opzet van de administratie moet komen om er iets zinnigs over te zeggen.
6.17
Uit hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht volgt dat haar inzage is geboden in alle door haar gewenste stukken en dat zij van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt omdat inzage in stukken volgens haar pas zin heeft zodra een behoorlijke rekening en verantwoording beschikbaar is. Nu door de executeurs geen overzicht van alle mutaties aan [appellante] ter beschikking is gesteld en een verantwoording van deze mutaties ontbreekt, levert inzage in stukken haar geen bruikbare informatie op om na te kunnen gaan of de executeurs hebben gehandeld zoals van een goede executeur mag worden verwacht, aldus [appellante] . Volgens [appellante] heeft inmiddels inzage in de stukken plaatsgevonden en blijkt daaruit dat haar niet de volledige administratie ter beschikking is gesteld. Het gaat voornamelijk om bankafschriften en niet om onderliggende bescheiden, aldus nog steeds [appellante] (conclusie na tussenvonnis onder 13 en 14).
6.18
De executeurs hebben hiertegenover naar voren gebracht dat [appellante] na de comparitie van partijen in eerste aanleg in het bezit is gesteld van kopieën van alle financiële bescheiden inclusief alle nota’s en bankafschriften vanaf oktober 2008 tot en met 2015, vier taxatierapporten en twee aktes van notaris [de notaris] .
6.19
De executeurs hebben onderzoek naar hun stukken laten doen door [accountants 2] Accountants in [vestigingsplaats] (hierna: [accountants 2] accountants). Volgens de executeurs gaat het om dezelfde administratie als die [appellante] heeft ontvangen. In een brief van [accountants 2] accountants van 13 juli 2017 staat (antwoordconclusie na tussenvonnis prod. 1):
“(…) •
Iedere bankmutatie betreffende de periode 2008-2015 is gedocumenteerd. We hebben kunnen vaststellen dat de achterliggende documenten aansluiten met de mutaties. Dit geldt ook voor de vermogensmutaties zoals verkoop panden, inboedel, sieraden etc.
• De rapportages betreffende de jaren 2008-2015 sluiten op elkaar aan dat wil zeggen dat het beginvermogen vermeerderd en verminderd met de bankmutaties het eindvermogen vormt gecorrigeerd met mutaties van de effectenportefeuille en overige vermogensbestanddelen zoals panden.(…)”.
6.2
Volgens de executeurs is de nalatenschap in 2015 verdeeld en heeft iedere erfgenaam zijn of haar aandeel gehad. Naast de tussentijdse uitkeringen heeft iedereen een einduitkering ontvangen. De executeurs hebben onbetwist aangevoerd dat alle erfgenamen, met uitzondering van [appellante] , hen decharge hebben verleend (antwoordakte onder 11).
6.21
Het hof is van oordeel dat de executeurs, gelet op alle omstandigheden van dit geval, waaronder begrepen voornoemde brief van [accountants 2] accountants van 13 juli 2017, in voldoende mate rekening en verantwoording hebben afgelegd.
6.22
Het beroep van [appellante] op de brief van Advoma van 9 december 2016 maakt dit niet anders. De executeurs hebben terecht naar voren gebracht dat Advoma hierin schrijft dat een ‘jaarlijks overzicht van ontvangsten en uitgaven’ ontbrak terwijl [appellante] beschikt over de jaaroverzichten vanaf 3 oktober 2008 tot en met 2015 en dat slechts sprake was van een ‘globale controle’. Hiertegenover staat dat [accountants 2] accountants in de brief van 13 juli 2017 heeft geconcludeerd dat iedere bankmutatie in de periode 2008-2015 is gedocumenteerd, dat de achterliggende documenten aansluiten bij de (vermogens)mutaties en dat ook rapportages over de jaren 2008-2015 op elkaar aansluiten. Zonder nadere toelichting van [appellante] , die ontbreekt, valt niet in te zien dat de conclusie van [accountants 2] accountants niet juist zou zijn. Het is niet uit te sluiten dat [appellante] niet alle achterliggende documenten waarover [accountants 2] accountants schrijft heeft gezien, maar daar staat tegenover dat [appellante] wel inzage is geboden in alle door haar gewenste stukken. Dat de brief van [accountants 2] accountants volgens [appellante] slechts een samenvatting is van hetgeen de accountant heeft geconstateerd, dat niet expliciet blijkt dat een accountantscontrole is toegepast en dat de beleidskeuzes niet duidelijk worden uit de verklaring van de accountant, leidt niet tot een ander oordeel.
6.23
Het beroep van [appellante] op een brief van [accountancy & belastingadvies] accountancy & belastingadvies van 4 april 2014 aan de ‘Erven [de erven] ’ gaat niet op. Deze brief heeft betrekking op de nalatenschap van [de overleden vader van appellante en geintimeerde 1] , de vader van [appellante] en [geïntimeerde 1] , overleden op 25 maart 1984. De executeurs hebben deze brief in het geding gebracht ter ondersteuning van hun betoog dat [appellante] al eerder min of meer vergelijkbare vorderingen tegen [geïntimeerde 1] heeft ingesteld met betrekking tot de nalatenschap van hun vader. Anders dan [appellante] betoogt heeft de rechtbank niet deze brief, maar de brief van [accountants 2] accountants van 13 juli 2017 betrokken bij het oordeel in het eindvonnis (rov. 2.5).
6.24
Het betoog van [appellante] dat zij het opvallend vond dat door de executeurs, na een bij de comparitie in hoger beroep gemaakte afspraak voor een overleg, voorafgaand aan dat op 12 juni 2018 gehouden overleg weer nieuwe bescheiden werden overgelegd, terwijl de executeurs eerder aangaven dat al rekening en verantwoording was afgelegd en dat alle bescheiden waren overgelegd, baat [appellante] ook niet.
6.25
[appellante] heeft de door haar bedoelde nieuwe bescheiden bij memorie van grieven overgelegd als productie 4. Het gaat om vier brieven.
Het hof stelt vast dat de door [appellante] overgelegde brief van notaris mr. [de notaris] (hierna: notaris [de notaris] ) van 20 juni 2015 aan [geïntimeerde 1] al in eerste aanleg door de executeurs in het geding is gebracht (antwoordconclusie na tussenvonnis prod. 2).
Al zou [appellante] gevolgd moeten worden in haar stelling dat zij de drie andere brieven niet eerder had ontvangen, dan nog leidt dat er niet toe dat de executeurs niet in voldoende mate rekening en verantwoording hebben afgelegd. De door [appellante] overgelegde brief van notaris [de notaris] van 21 november 2009 aan [geïntimeerde 2] is slechts een begeleidende brief bij nadere stukken aan de belastingdienst en bij brieven naar alle mede-erfgenamen, de brief van notaris [de notaris] van 7 maart 2015 aan [geïntimeerde 1] betreft de vaststelling dat de woning waar erflaatster ‘huis en hof hield’ van de hand is gedaan voor € 300.000,- en de aankondiging dat een factuur zou worden ingediend, voornoemde brief van 20 juni 2015 betreft de factuur die notaris [de notaris] aan [geïntimeerde 1] heeft verzonden (€ 6.489,20) en de brief van [makelaardij] makelaardij van 21 mei 2018 betreft een samenvatting van de geschiedenis van de verkoop van het object aan de [adres 1] in [woonplaats] .
[appellante] heeft geen gebruik gemaakt van het al in eerste aanleg gedane aanbod tot inzage in en het maken van kopieën van de administratie. Het valt niet uit te sluiten dat [appellante] , als zij wel van dit aanbod gebruik had gemaakt, deze stukken al eerder had kunnen inzien en had kunnen kopiëren. Dat [appellante] deze stukken kennelijk niet eerder heeft gezien omdat inzage volgens haar pas zin had zodra een door haar gestelde rekening en verantwoording beschikbaar was, kan in deze omstandigheden niet aan de executeurs worden verweten.
6.26
Tot slot heeft [appellante] in haar memorie van grieven naar voren gebracht dat zij nog steeds veel vragen heeft, dat zijn volgens haar geen ingewikkelde vragen, maar dat zelfs daarop geen antwoord wordt gegeven.
6.27
Naar het oordeel van het hof hebben de executeurs in hun memorie van antwoord, met inachtneming van het voorgaande en gezien de omvang van de nalatenschap, in voldoende mate antwoord gegeven op deze vragen door toe te lichten dat zij na een gesprek met de notaris de declaratie van € 6.489,20 hebben geaccepteerd, dat zij niet weten welke aktes [appellante] bedoelt die volgens haar klaarblijkelijk op enig moment door de notaris zijn opgemaakt, dat op de veiling waar de erfgenamen konden bieden op objecten van de nalatenschap geen animo was voor een klok en een zilveren ketel, waarna de klok voor
€ 7.000,- is verkocht aan een zus van [geïntimeerde 1] en de zilveren ketel voor € 500,- aan een broer van [geïntimeerde 1] , dat het iedere erfgenaam vrijstond om op de veilig te bieden op de objecten van de nalatenschap, dat geen successierechten zijn terugbetaald, dat de transactie van 23 december 2008 (€ 4.526,50 huur) de huuropbrengst betreft van twee panden in [woonplaats] en een pand in [woonplaats] , dat de woning in [woonplaats] via de notaris is België is verkocht voor € 100.000,- en dat de vraag ‘over hoe het zit met de kosten van het legaliseren en de gemeentelijke belastingen’ waarop de executeurs volgens [appellante] nog terug zouden komen voor hen onduidelijk en onbegrijpelijk is.
6.28
Nu het hof, met inachtneming van de hiervoor onder rov. 6.9 vermelde maatstaf, gelet op alle omstandigheden van dit geval, van oordeel is dat de executeurs voldoende mate rekening en verantwoording hebben afgelegd, is bewijslevering niet aan de orde.
6.29
De vordering van [appellante] om de executeurs te veroordelen aan haar rekening en verantwoording af te leggen zoals vermeld in de dagvaarding onder 19 tot en met 22 is terecht afgewezen. De grieven I tot en met V falen.
6.3
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, heeft de rechtbank de kosten van de procedure in eerste aanleg terecht gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Grief VI faalt eveneens.
6.31
Het hof zal de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen. De proceskosten in hoger beroep worden ook gecompenseerd, op de wijze zoals hierna te melden.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J. Henzen, M.E. Smorenburg en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juni 2020.
griffier rolraadsheer