ECLI:NL:GHSHE:2020:1800

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.262.748_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij in huurwoning en de toepassing van de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Parkstad Bewindvoering B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene], en Stichting Woonpunt. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst vanwege de voorbereiding van een hennepkwekerij in de huurwoning van [betrokkene]. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, wat de ontbinding rechtvaardigde. De bewindvoerder heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, onder andere over de vraag of de tekortkoming te gering van betekenis was om ontbinding te rechtvaardigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder geen grieven heeft gericht tegen de vaststelling dat in het gehuurde een hennepkwekerij werd voorbereid. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat [betrokkene] niet op de hoogte was van de voorbereidingen voor de hennepkwekerij. De bewindvoerder heeft ook niet aangetoond dat de tekortkoming te gering was om ontbinding te rechtvaardigen. Het hof concludeert dat de vorderingen van Woonpunt terecht zijn toegewezen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de toepassing van de tenzij-bepaling in het Burgerlijk Wetboek, waarbij de omstandigheden van het geval en de ernst van de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst van belang zijn. Het hof heeft de bewindvoerder veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.262.748/01
arrest van 16 juni 2020
in de zaak van
Parkstad Bewindvoering B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
appellante,
verder: de bewindvoerder respectievelijk [betrokkene] ,
advocaat: mr. P. Winkens te [plaats 1] ,
tegen:
Stichting Woonpunt,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: Woonpunt,
advocaat: mr. M. van den Oord te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 juli 2019 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 10 april 2019 tussen de bewindvoerder van [betrokkene] als gedaagde en Woonpunt als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 7213125 CV EXPL 18-5743)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 8 juli 2019 met grieven;
- de schriftelijke conclusie van eis van de bewindvoerder van 23 juli 2019;
- de memorie van antwoord van Woonpunt van 1 oktober 2019 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, met dien verstande dat de productie die voor het eerst is overgelegd bij memorie van antwoord (productie 1) niet ten nadele van de bewindvoerder bij de beoordeling wordt betrokken nu zij zich hierover niet voldoende heeft kunnen uitlaten (artikel 19 lid 1 Rv).

3.De beoordeling

3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding en een enkele toevoeging:
[betrokkene] huurt sinds geruime tijd van Woonpunt de woning met aanhorigheden aan de [adres] te [plaats 1] , verder te noemen: het gehuurde.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 2 februari 2017 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) is de bewindvoerder benoemd tot bewindvoerder over de goederen van [betrokkene] .
Op 27 juni 2018 heeft de politie naar aanleiding van een melding via Meld Misdaad Anoniem een onderzoek ingesteld in het gehuurde. Daarvan is een mutatierapport opgemaakt (productie 3 bij inleidende dagvaarding), waaruit de volgende passages worden aangehaald:

Op verzoek van OPCO Ter plaatse gegaan tijdens hennephaaldag dit nav inhoud van de MMA-melding. Ter plaatse zeer onverzorgde tuin. Vrijwel alle ramen van de woning waren aan de binnenzijde afgedekt met handdoeken of lakens. In de achtertuin stonden een 4-tal auto’s. de garagepoort stond open. Via de garage was de woning niet bereikbaar. Ook deze was een grote bende. In de openstaande garage doos aangetroffen met resten van hennepbladeren. Tevens een kan met groeimiddel. Gebeld met Opco en machtiging gekregen. Inmiddels was een familielid ter plaatste en vroeg wat de reden van onze komst was. Deze medegedeeld waarna de dochter ter plaatse kwam met een sleutel van de woning. Gehele woning bekeken. Op de volledige 1ste verdieping was men duidelijk doende met de voorbereidingen een hennepkwekerij in te richten. Alle plafonds zaten vol met haken waar de apparatuur aan opgehangen moet worden. Op de vloeren lag de warmetewerende folie welke nog voor de ramen geplakt diende te worden. 1 koolstoffilter lag los op de grond. Sleutelhouder vertelde dat bewoonster de laatste weken niet meer in de woning verblijft ivm familieproblemen. Man van haar jongste dochter is plotseling overleden en sindsdien verblijft zij bij haar dochter om deze te ondersteunen. Men had zelf tijdens een controlemoment van de woning gezien dat iemand doende was met de opbouw van de hennepkwekerij. Deze personen waren aangesproken en gesommeerd de goederen wederom af te breken. Echter geen enkele sporen van braak aan de deuren en/of sloten. Hoe zijn deze personen dan de woning binnengekomen? (…)”.
Op 2 augustus 2018 heeft Woonpunt een gesprek met [betrokkene] gehad aangaande de bevindingen van de politie. Het verslag van dat gesprek (productie 4 bij inleidende dagvaarding) luidt, voor zover hier relevant:

De verklaring van mevrouw [betrokkene] is als volgt:
Mevrouw slaapt sinds enige tijd vaak bij haar oudste dochter vanwege haar gezondheid. Deze dochter is de mantelzorger. Haar middelste dochter heeft de sleutel van haar woning gestolen en mensen uit [plaats 2] ingeschakeld om een hennepplantage op te zetten. Mevrouw had vermoedens dat er iets niet klopte en heeft een alarmsysteem laten installeren. Dagen later ging het alarm af en mevrouw [betrokkene] is polshoogte gaan nemen. Ze zag dat er hennepattributen (haken in het plafond, zwarte warmtefolie op de vloer en een koolstoffilter) lagen. (…)”.
Tijdens dat gesprek heeft Woonpunt [betrokkene] verzocht de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen vanwege de vondst van de hennepkwekerij in voorbereiding, aan welk verzoek [betrokkene] niet heeft voldaan. Bij brief van 8 augustus 2018 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) heeft de bewindvoerder bevestigd dat [betrokkene] de huurovereenkomst niet vrijwillig zal opzeggen.
Desgevraagd heeft de verbalisant per e-mail op 13 december 2018 aan Woonpunt nog het volgende medegedeeld:

Goedemorgen,
Meer info dan vermeld in de mutatie kunnen we niet geven. Er is geen hennepkwekerij aangetroffen. Wel was men doende met de opbouw van een hennepkwekerij. e.e.a. is geconstateerd op onze kennis en ervaring als medewerkers van het hennepteam. Wij zijn wekelijks doende met de ruiming van hennepkwekerijen. Daar er geen kwekerij is aangetroffen, maken wij geen foto’s en leggen wij enkel in een mutatie de aangetroffen situatie vast. (…)”.
3.2
Bij dagvaarding van 11 september 2018 heeft Woonpunt de onderhavige procedure tegen de bewindvoerder van [betrokkene] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt Woonpunt dat de politie op 27 juni 2018 in het gehuurde een hennepkwekerij in voorbereiding en aan hennepkweek gerelateerde goederen heeft aangetroffen. Daaruit blijkt dat [betrokkene] niet heeft gehandeld als een goed huurder als bedoeld in artikel 7:213 en 7:214 BW en artikel 5.1 en 5.2 van de huurovereenkomst en voorts in strijd met het bepaalde in artikel 7:219 BW, zodat sprake is van een tekortkoming van [betrokkene] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen, aldus Woonpunt. Op grond daarvan vordert Woonpunt, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van (de bewindvoerder van) [betrokkene] tot ontruiming van het gehuurde en betaling van € 495,10 per maand vanaf de ontbinding tot aan de ontruiming, met rente en kosten.
3.3
De bewindvoerder heeft de vorderingen van Woonpunt bestreden en daartoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van een hennepkwekerij in het gehuurde, al dan niet in voorbereiding, en/of van enige overtreding van de Opiumwet. [betrokkene] wist ook niet van eventuele voorbereidingen voor het opzetten van een hennepkwekerij en zij heeft hier geen betrokkenheid bij gehad. Voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde bestaat dan ook geen grond, aldus de bewindvoerder.
3.4
In het vonnis van 10 april 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat vast staat dat in het gehuurde een hennepkwekerij werd voorbereid, zodat sprake is van een tekortkoming. Uit jurisprudentie volgt dat ook voorbereiden hennepkwekerij een tekortkoming in nakoming is. Ook indien [betrokkene] geen wetenschap had van de hennepkwekerij in voorbereiding, is zij als huurster (mede) verantwoordelijk voor het gebruik van het gehuurde. Verder is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat de tekortkoming te gering van betekenis dan wel van dusdanig bijzondere aard is dat die de ontbinding met haar gevolgen niet kan rechtvaardigen. De vorderingen van Woonpunt zijn daarom integraal toegewezen.
3.5
De bewindvoerder heeft in haar appeldagvaarding drie grieven aangevoerd. De eerste grief betreft het oordeel van de kantonrechter dat niet gebleken is dat de tekortkoming te gering van betekenis dan wel van dusdanig bijzondere aard is dat die de ontbinding met haar gevolgen niet kan rechtvaardigen. Grief 2 betreft de verwerping van het verweer dat [betrokkene] geen wetenschap had van de hennepkwekerij in voorbereiding en grief 3 het oordeel van de kantonrechter dat [betrokkene] ook indien zij geen wetenschap had van de hennepkwekerij in voorbereiding als huurster (mede) verantwoordelijk is voor het gebruik van het gehuurde. De bewindvoerder heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 10 april 2019 met veroordeling van Woonpunt in de kosten van beide instanties.
3.6
Woonpunt heeft primair aangevoerd dat de bewindvoerder vanwege gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het hoger beroep. Subsidiair heeft Woonpunt de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 10 april 2019, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het hoger beroep.
3.7
Met betrekking tot het primaire beroep van Woonpunt op niet-ontvankelijkheid van de bewindvoerder overweegt het hof het volgende. Volgens Woonpunt is het gehuurde inmiddels ontruimd en weer verhuurd, zodat [betrokkene] deze bij vernietiging van het vonnis niet opnieuw zou kunnen betrekken. Ook is zij niet gebaat bij een vordering tot schadevergoeding omdat die volgens Woonpunt afstuit op eigen schuld aan de zijde van [betrokkene] , terwijl [betrokkene] in hoger beroep een geheel ander standpunt inneemt dan zij in eerste aanleg heeft gedaan. Dit betoog kan Woonpunt niet baten. Ook indien het gehuurde inmiddels aan een derde is verhuurd, betekent dat niet dat de bewindvoerder bij het hoger beroep geen belang heeft, al was het maar vanwege de proceskostenveroordeling. Een vordering tot schadevergoeding is niet aan de orde, zodat hetgeen Woonpunt daarover naar voren brengt geen bespreking behoeft. Indien de feitelijke stellingname van de bewindvoerder in hoger beroep afwijkt van haar standpunt in eerste aanleg, leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid. Ook voor het overige ziet het hof in hetgeen Woonpunt heeft aangevoerd geen grond voor niet-ontvankelijkheid van de bewindvoerder in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.8
In eerste aanleg heeft de bewindvoerder het standpunt ingenomen dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat in het gehuurde een hennepkwekerij werd voorbereid, dat [betrokkene] nergens van op de hoogte was en dat er in ieder geval geen sprake was van enige tekortkoming van haar kant. In hoger beroep heeft de bewindvoerder dit standpunt kennelijk, zonder dit toe te lichten, verlaten. Thans stelt de bewindvoerder dat [betrokkene] op enig moment in het gehuurde een alarminstallatie heeft laten plaatsen en dat haar oudste dochter ongeveer twee weken voor het onderzoek van de politie meldingen kreeg dat de alarminstallatie zou zijn uitgetrokken. Zij heeft die dag met haar jongste dochter, bij wie zij toen verbleef, bemerkt dat drie personen bezig waren een hennepkwekerij in het gehuurde op te zetten. Zij hebben die personen gesommeerd te vertrekken en de sleutel van hen afgenomen. Die sleutel was gestolen door de middelste dochter van [betrokkene] die naast het gehuurde woont. Vanaf het moment dat de drie onbekende personen met medeneming van vrijwel al hun spullen zijn vertrokken, hebben er verder geen voorbereidingen voor een hennepkwekerij in het gehuurde plaatsgevonden, aldus de bewindvoerder. De alarminstallatie had [betrokkene] laten installeren omdat haar middelste dochter wel eens had voorgesteld om in het gehuurde een kwekerij op te zetten. Deze dochter had van [betrokkene] niet de beschikking gekregen over een (reserve)huissleutel, maar alleen over een sleutel van de brievenbus om bij afwezigheid van [betrokkene] post voor haar te kunnen ophalen. Wanneer [betrokkene] bij haar andere dochters verbleef, waren alleen zij in het bezit van de sleutels. [betrokkene] acht zich niet aansprakelijk voor de gedragingen van derden in het gehuurde en benadrukt dat zij maatregelen heeft genomen zodra zij wetenschap kreeg van de voorbereidingen van de hennepkwekerij. De bewindvoerder biedt van deze gang van zaken bewijs aan.
3.9
Woonpunt acht dit bewijsaanbod niet relevant aangezien het relaas van de bewindvoerder een verder niet verklaarde 180º draai inhoudt ten opzichte van de eerste aanleg en de nieuwe stellingen niet zijn voorzien van feitelijke gegevens of van bescheiden die als onderbouwing ervan kunnen dienen, bijvoorbeeld over de aanschaf van de alarminstallatie, de meldingen en de diefstal van de sleutel. Van enige melding aan de politie blijkt niets, aldus Woonpunt. Volgens haar biedt de recente jurisprudentie op het gebied van hennepkwekerijen geen enkele steun voor het aanvaarden van het standpunt van de bewindvoerder dat de tekortkoming van [betrokkene] te gering van betekenis dan wel van dusdanig bijzondere aard is dat die de ontbinding met haar gevolgen niet kan rechtvaardigen.
3.1
Het hof stelt vast dat de bewindvoerder geen grieven heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat vast staat dat in het gehuurde een hennepkwekerij werd voorbereid en tegen het oordeel dat dit een tekortkoming oplevert in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen om zich als goed huurder te gedragen en het gehuurde overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming te gebruiken. Deze oordelen strekken het hof tot uitgangspunt.
3.11
Het hof stelt vast dat het relaas van de bewindvoerder in hoger beroep elementen bevat die zijn terug te vinden in het mutatietrapport van de politie en in het verslag van het gesprek met Woonpunt, beide hiervoor in 3.1 weergegeven, maar ook elementen die daarin niet zijn terug te vinden en die twijfels doen rijzen over de betrouwbaarheid van dat relaas. Zo vermeldt de bewindvoerder thans dat [betrokkene] ongeveer twee weken voor het onderzoek van de politie, dat wil zeggen ongeveer in de eerste week van juni 2018, de voorbereiding van een hennepkwekerij in het gehuurde ongedaan heeft gemaakt en samen met haar jongste dochter drie onbekenden heeft verjaagd. Deze gebeurtenis, die in het algemeen door een huurder van een woning als uitzonderlijk zal worden ervaren, wordt door de bewindvoerder niet voorzien van enige concretisering ten aanzien van bijvoorbeeld het uiterlijk van de drie personen, de aard van de spullen die zij weer mee genomen hebben en de toestand van de kennelijk onklaar gemaakte alarminstallatie. Afgezien daarvan is ook opvallend wat er ontbreekt: meldingen aan de verhuurder en aan de politie. Daarover wordt door de bewindvoerder met geen woord gerept, terwijl dergelijke meldingen voor de hand gelegen zouden hebben wanneer de gebeurtenissen zich zouden hebben voorgedaan zoals nu door de bewindvoerder wordt beschreven. Ook ontbreekt iedere verklaring waarom dergelijke meldingen niet zijn gedaan. Dat geldt ook voor het relaas over de gestolen sleutel. Wanneer iemand een sleutel van een huurwoning ontvreemdt en aan drie personen verstrekt om het opzetten van een hennepkwekerij in die woning mogelijk te maken, ligt het voor de hand dat die persoon daarop wordt aangesproken, dat ook van die gedraging melding wordt gemaakt bij politie en verhuurder en dat eventueel de sloten zouden worden vervangen om herhaling in de toekomst te voorkomen. hieruit volgt dat [betrokkene] heeft nagelaten redelijkerwijs te treffen maatregelen te treffen ondanks dat zij er – gelet op de gedragingen van haar dochter en de drie onbekenden - ernstig rekening mee diende te houden dat in haar woning illegale activiteiten werden ontplooid. (HR 22 juni 2007, NJ 2008, 352 (Land van Rode / huurder)
Op zich staat het een partij vrij om in hoger beroep de stellingname in eerste aanleg aan te passen, aangezien het hoger beroep mede dient voor herstel van gemaakte fouten en omissies. Wanneer het gaat om een afwijkende beschrijving van een feitelijke toedracht, zoals in dit geval, mag van de bewindvoerder een toereikende toelichting worden verlangd. Wanneer de beschrijving van de gang van zaken in eerste aanleg onjuist is geweest, heeft de bewindvoerder toen gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv. Wanneer de gang van zaken vervolgens in hoger beroep correct wordt voorgesteld, is het aan de bewindvoerder als de partij die dat onjuiste handelen corrigeert om dat relaas te voorzien van een voldoende concrete feitelijke toelichting en onderbouwing. Daaraan heeft het naar het oordeel van het hof in zodanige mate ontbroken, dat het hof het verweer van de bewindvoerder zoals in hoger beroep aangevoerd, gelet op de betwisting daarvan door Woonpunt, als onvoldoende gemotiveerd verwerpt. Voor bewijslevering als door de bewindvoerder aangeboden is bij deze stand van zaken geen plaats.
3.12
Tegen deze achtergrond beziet het hof het beroep van de bewindvoerder op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenis, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW echter wel mee dat de schuldeiser (hier: Woonpunt) moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van art. 6:265 lid 2 BW dat de schuldenaar in verzuim is), en dat het aan de schuldenaar (hier: (de bewindvoerder van) [betrokkene] ) is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden geen bijzondere regels. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
3.13
In dit geval heeft de bewindvoerder haar beroep op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW niet voorzien van een voldoende aannemelijke onderbouwing, terwijl het op zichzelf genomen aanwezige, maar ook in hoger beroep niet nader uitgewerkte woonbelang van [betrokkene] niet opweegt tegen de vastgestelde tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De stelling dat [betrokkene] , die ten tijde van de ontbinding 64 jaar was en het gehuurde al 28 jaar huurde, het gehuurde altijd als een zeer goed huurder heeft gehuurd, zij geenszins betrokkenheid heeft gehad bij de tekortkoming en onmiddellijk maatregelen heeft getroffen toen zij wetenschap kreeg van de voorbereiding van de hennepkwekerij, leidt in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel.
3.14
Het voorgaande brengt mee dat het verweer van de bewindvoerder tegen de vorderingen van Woonpunt faalt en dat de drie grieven worden verworpen. Deze behoeven verder geen afzonderlijke bespreking. Het vonnis van 10 april 2019 zal worden bekrachtigd, met veroordeling van de bewindvoerder in die hoedanigheid in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 10 april 2019 waarvan beroep;
veroordeelt Parkstad Bewindvoering B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Woonpunt begroot op € 741,= aan griffierecht en op € 1.074,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, L.S. Frakes en M.J. Pesch en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juni 2020.
griffier rolraadsheer