ECLI:NL:GHSHE:2020:1774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
200.274.502_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 14 februari 2020 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om verlenging van de schuldsaneringsregeling, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende had voldaan aan zijn sollicitatieplicht en nieuwe schulden had laten ontstaan, met name aan de Belastingdienst en een zorgverzekeraar. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij in staat was om zijn nieuwe schulden af te lossen en dat zijn tekortkomingen niet konden worden toegerekend aan bijzondere omstandigheden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waardoor de schuldsaneringsregeling van de appellant werd beëindigd zonder toekenning van een schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 11 juni 2020
Zaaknummer : 200.274.502/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/16/659 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2020, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te beslissen zijn schuldsaneringsregeling te verlengen voor een door het hof te bepalen periode, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van der Linden;
- mevrouw [waarnemend bewindvoerder] , waarnemend voor de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de
bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 6 februari 2020 en van de eerdere tussentijdse beëindigingszitting van 16 april 2019;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 27 en 28 mei 2020;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 6 maart 2020, 12 maart 2020 en 19 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 9 december 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“3.4.3. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat schuldenaar zijn sollicitatieplicht
onvoldoende is nagekomen en nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waardoor schuldenaar
(toerekenbaar) tekort is geschoten in het nakomen van een tweetal kernverplichtingen
voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank rekent dit schuldenaar te meer
aan nu schuldenaar ter zitting van 16 april 2019 uitdrukkelijk op het correct nakomen van de
sollicitatieplicht is gewezen en daarnaast door de bewindvoerder hier herhaaldelijk op is
gewezen. Daarnaast heeft schuldenaar toezeggingen gedaan welke hij niet is nagekomen. Uit
voornoemde gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat schuldenaar geen
correcte medewerking heeft verleend aan een doeltreffende uitvoering van de
schuldsaneringsregeling. De rechtbank is daarbij niet gebleken van omstandigheden
waardoor de tekortkomingen schuldenaar niet kunnen worden toegerekend. Evenmin is de
rechtbank van oordeel dat de tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe
betekenis buiten beschouwing kunnen blijven. Immers, schuldenaar is tekortgeschoten in een
tweetal kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat hij zijn sollicitatieplicht wel voldoende is nagekomen. Volgens de bewindvoerder heeft [appellant] over de periode van augustus 2018 t/m december 2019 geen complete sollicitatiebewijzen aangeleverd. [appellant] begrijpt dit niet. Hij heeft gedurende de schuldsaneringsregeling altijd op dezelfde manier gesolliciteerd en plaatste zijn sollicitatieactiviteiten in de portal op de website van de bewindvoerder. Dat hij volgens de bewindvoerder vanaf augustus 2018 zijn sollicitatieplicht opeens niet voldoende is nagekomen is derhalve voor hem niet te volgen. Opvallend is dat de rechtbank niet aangeeft op grond waarvan vaststaat dat [appellant] niet voldoende heeft gesolliciteerd. De rechtbank verwijst naar een zitting van 16 april 2019, op welke zitting volgens de rechtbank [appellant] uitdrukkelijk op het correct nakomen van de sollicitatieplicht is gewezen. Deze zitting duurde erg kort en [appellant] vernam dat hij alsnog aan alle verplichtingen had voldaan en derhalve het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd ingetrokken. [appellant] solliciteerde in de meeste gevallen op vacatures van uitzendbureaus die zich bevinden op de website van het uitzendbureau. Het solliciteren verliep zo, dat men op de vacatures diende te klikken betreffende de banen die men zou kunnen uitoefenen. Hiermee gaf men de interesse aan en werd er een CV en motivatie automatisch meegestuurd. Het opstellen van een aparte sollicitatiebrief was niet mogelijk. Van deze activiteiten deed [appellant] steeds verslag in de portal gedurende de hele periode van de schuldsaneringsregeling. Mocht het zo zijn dat de manier waarop hij heeft gesolliciteerd niet de juiste manier is geweest, dan stelt [appellant] zich op het standpunt dat hem dit niet toe te rekenen valt omdat hem nimmer is medegedeeld dat hij op een andere manier moest solliciteren, en dat als hij dat niet deed, de consequentie kon zijn dat zijn schuldsaneringsregeling zou worden beëindigd zonder schone lei.
De rechtbank geeft voorts aan dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. [appellant] betwist niet dat
er nieuwe schulden zijn ontstaan, doch de rechtbank geeft niet aan wat de redenen zijn
waarom deze nieuwe schulden grond vormen de schuldsaneringsregeling te beëindigen
zonder schone lei. [appellant] heeft op de eindzitting aangegeven dat de nieuwe schulden hoofdzakelijk belastingschulden betreffen en dat de Belastingdienst, ondanks toezeggingen,
weigerachtig blijft een overzicht beschikbaar te stellen waaruit volgt wat er precies aan terugvorderingen nog openstaat. Inmiddels is duidelijk dat de belastingschulden die zijn
opgenomen in het eindverslag juist zijn. Ook is er nog een kleine schuld aan de
ziektekostenverzekeraar. [appellant] zal er alles aan doen om tot betalingsregelingen te komen met de Belastingdienst en de ziektekostenverzekeraar. Hij wenst gaarne in een verlenging van de schuldsaneringsregeling deze nieuwe schulden (grotendeels) af te betalen. [appellant] heeft dit ook verzocht aan de rechtbank, doch de rechtbank heeft hierop in het vonnis niet gereageerd.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] benadrukt dat hij gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling naar zijn idee steeds op een juiste wijze solliciteerde. Dat dit niet het geval blijkt te zijn, wijt hij aan onbegrip en niet aan onwil. Het over leggen van sollicitatiebewijzen via de daarvoor bestemde portal is niet eenvoudig, en hoewel hij de bewindvoerder meermaals om uitleg gevraagd heeft, heeft hij deze nooit gekregen. Hem werd dan alleen maar medegedeeld dat hij de onderliggende stukken van zijn sollicitaties niet op een juiste wijze aanleverde. Daar komt bij dat deze onderliggende stukken vaak ook niet voorhanden waren omdat [appellant] veelal digitaal solliciteerde. Hij heeft wel gesolliciteerd: in het kader van zijn uitkering geldt voor hem eveneens een sollicitatieplicht en die is hij steeds naar behoren nagekomen, anders zou hij wel zijn gekort op zijn uitkering en dat is nooit gebeurd. Overigens acht hij zijn kansen op de arbeidsmarkt vanwege zijn leeftijd niet al te groot.
Met betrekking tot zijn schuld aan de Belastingdienst merkt [appellant] op dat hij veelvuldig telefonisch geprobeerd heeft om van de Belastingdienst een accurate schuldopgave te verkrijgen, maar dat een dergelijk overzicht, ondanks herhaalde toezeggingen, maar niet werd opgesteld, althans niet aan hem werd toegezonden. Op enig moment heeft hij uit frustratie zijn pogingen om een dergelijke opgave te verkrijgen dan ook enige tijd gestaakt. Thans is de nieuwe schuld aan de Belastingdienst wel volledig in beeld. Deze schuld bedraagt € 2.987,00 en [appellant] is met de Belastingdienst overeengekomen dat hij hier maandelijks een bedrag van € 125,00 op af zal lossen. De eerste aflossing heeft reeds plaatsgevonden. Daarnaast is er sprake van een eerdere nieuwe fiscale schuld. Deze bedroeg aanvankelijk € 1.184,00. Hierop lost [appellant] maandelijks een bedrag van € 50,00 af. Het actuele restant van die schuld is thans € 736,00.
[appellant] hoopt op een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling omdat het (op termijn) niet verkrijgen van de schone lei voor hem grote gevolgen zal hebben. Hij sluit niet uit dat hij dan zelfs op straat zal komen te staan. Tot slot geeft [appellant] aan gelet op de duur en aard van zijn tekortkomingen een verlenging voor de duur van één jaar redelijk te vinden, maar hij kan zich neerleggen bij een maximale verlenging van twee jaren.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brieven van 12 maart 2020 en 19 mei 2020 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Over de periode augustus 2018 t/m december 2019 is er onvoldoende aantoonbaar gesolliciteerd. [appellant] begrijpt dit kennelijk niet en stelt altijd op dezelfde manier te hebben gesolliciteerd. Dit klopt inderdaad, echter was deze manier onvoldoende. Hierop is hij door de bewindvoerder meermaals gewezen. In het cliëntenportal van de bewindvoerder is [appellant] meermaals op de sollicitatieplicht gewezen.
Daarnaast is er ter zitting op 24 mei 2018 en 16 april 2019 met [appellant] gesproken
over een juiste nakoming van alle verplichtingen die de regeling meebrengt, dus ook de sollicitatieplicht. [appellant] is er meermaals en uitvoerig op gewezen dat de wijze waarop hij de gedane sollicitaties aantoonde onvoldoende was. Hij heeft onvoldoende met deze berichten gedaan.
Daarnaast stelt [appellant] onvoldoende inzicht te hebben in wat er aan terugvorderingen bij de
Belastingdienst nog openstaat. Op 7 februari 2019 heeft de bewindvoerder via het portal [appellant] een overzicht van de Belastingdienst gestuurd waarin staat aangegeven welke bedragen er teruggevorderd worden. Indien [appellant] hierop geen betalingen heeft verricht, kan er dus vanuit gegaan worden dat deze bedragen nog steeds openstaan. Daarbij heeft [appellant] de bewindvoerder zelf op 3 februari 2020 nog in kennis gesteld via het portal wat de hoogte van de nieuwe schuld bij AnderZorg is.
[appellant] heeft recent nog een aantal stukken inzake sollicitatieactiviteiten aangeleverd, geen complete sollicitatiebewijzen overigens. Tevens heeft hij op 11 mei 2020 aan de bewindvoerder een kopie gestuurd van zijn brief aan de Belastingdienst, gedateerd 10 februari 2020. Of er nu al is afbetaald op de nieuwe schulden of een betalingsregeling overeen is gekomen is onbekend.
De houding van [appellant] gedurende de schuldsaneringsregeling is onvoldoende saneringsgezind geweest. Hij heeft vaker toegezegd verbetering te zullen gaan tonen, echter is dit niet tot uiting gekomen. Een verlenging van de regeling acht de bewindvoerder derhalve niet zinvol, immers [appellant] is vanaf augustus 2018 er ten minste acht maal op gewezen dat de wijze waarop hij gedane sollicitaties aantoonde onvoldoende was. Daarbij is hij reeds op 7 februari 2019 in kennis gesteld van de terugvorderingen van de Belastingdienst en de hoogte hiervan. Hierop is door [appellant] nauwelijks actie ondernomen. Volgens de bewindvoerder dient het vonnis waarvan beroep dan ook bekrachtigd te worden.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder stelt nogmaals nadrukkelijk dat de wijze waarop sollicitatiebewijzen moeten worden aangeleverd meermaals punt voor punt met [appellant] besproken is. Zij heeft er dan ook geen vertrouwen in dat [appellant] zijn verplichtingen, en dan met name zijn sollicitatieverplichting, nu wel ineens naar behoren na zal gaan komen, te meer niet nu er reeds tweemaal eerder om een tussentijdse beëindiging verzocht is en [appellant] dus al twee keer het voordeel van de twijfel gekregen heeft. Deze geboden kansen heeft hij echter steevast onbenut gelaten. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het opvragen van een opgave van zijn fiscale schuld bij de Belastingdienst. [appellant] laat de zaken op zijn beloop en komt dan op het allerlaatste moment met een regeling aanzetten die zo recent is dat nog niet kan worden nagegaan of hij deze ook structureel zal kunnen gaan nakomen. En zelfs al zou hij die regeling na gaan komen, dan nog leidt dit niet tot een totale aflossing van zijn nieuwe schulden. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van een schone lei dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit hoofde van zijn schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet steeds naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] geruime tijd, circa 15 maanden, op een onjuiste wijze invulling gegeven aan de sollicitatieplicht. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat hem niet duidelijk was hoe hij zijn sollicitatiebewijzen in de daarvoor bestemde portal diende te plaatsen en dat hem dit ook nooit is uitgelegd. Deze lezing van de feiten staat naar het oordeel van het hof evenwel op gespannen voet met de inhoud van de berichten die [appellant] en de bewindvoerder aangaande dit onderwerp met elkaar via de portal hebben uitgewisseld. Zo schrijft [appellant] op 10 december 2019:
“Als u elke keer bewijs wil hebben, dat ik op een functie heb gesolliciteerd, wat heeft het dan voor zin, om het elke keer in de portal in te vullen?”
en:
“Tevens heb ik u al een paar keer verteld, dat ik elke keer de zelfde motivatie brief stuur, waar alleen de functie is verandert.”
Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit niet dat [appellant] niet zou hebben begrepen hoe hij de sollicitatiebewijzen moest aanleveren, maar juist dat de wijze van aanlevering hem onnodig, althans omslachtig leek en hij dus maar van deze wijze van aanleveren afzag. Voorts blijkt uit de communicatie zoals die in de portal is vastgelegd ook niet dat [appellant] op enig moment om uitleg met betrekking tot het aanleveren van sollicitatiebewijzen gevraagd heeft. Wat wel blijkt is dat de bewindvoerder [appellant] niet alleen bij herhaling heeft gewezen op zijn onjuiste wijze van aanleveren, maar hem ook, ongevraagd, praktisch en tot in detail uitgelegd heeft wat de juiste wijze van aanleveren is. Zo schreef de bewindvoerder op 21 augustus 2019 bijvoorbeeld:
“Geachte heer [appellant] , het aanleveren van de bevestigingen op de verrichtte sollicitaties is onvoldoende. Een sollicitatiebewijs dient te bestaan uit de sollicitatiebrief/ motivatie die u heeft verstuurd plus de vacature waarop u heeft gereageerd. De motivaties die u heeft
verstuurd verzoek ik u nog te uploaden als ook de vacatures waarop u heeft gereageerd. U kunt de teksten bijvoorbeeld kopiëren en in een Word document plakken, vervolgens plakt u hieronder uw motivatie en de bevestiging die u op een sollicitatie ontvangt. Dit bestand slaat u dan op, bijvoorbeeld 'Sollicitatie 1 mei 2019', en het bestand upload u in het portal. Op deze manier hoeft u per sollicitatie maar één bestand te uploaden en is de sollicitatie compleet.”
Uit zowel het verhandelde ter zitting in hoger beroep als uit de overgelegde stukken, en dan met name de communicatie zoals die door [appellant] en de bewindvoerder via de portal gevoerd is, blijkt dat [appellant] nagenoeg niets met deze aanwijzingen en adviezen van de bewindvoerder heeft gedaan en heeft volhard in een handelwijze waarvan hij wist, althans diende te onderkennen, dat die niet de juiste was.
3.8.3.
Voorts staat vast dat [appellant] nieuwe schulden heeft laten ontstaan, meer in het bijzonder aan de Belastingdienst en aan de zorgverzekeraar AnderZorg. Blijkens het proces-verbaal van die zitting was de schuld aan de Belastingdienst reeds tijdens het verhoor op 16 april 2019 onderwerp van gesprek. [appellant] zegt daarbij het navolgende:
“Ik heb al diverse malen contact gehad met de belastingdienst over de terugvorderingen. Zodra ik duidelijkheid heb over de hoogte van de vordering zal ik een betalingsregeling treffen.”
Met deze toezegging voorkwam [appellant] op dat moment een tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling omdat de bewindvoerder op grond hiervan haar verzoek tot een tussentijdse beëindiging introk.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij meermaals telefonische toezeggingen tot het toezenden van een schuldopgave van de Belastingdienst zou hebben ontvangen die niet werden nagekomen en die bovendien gedaan zouden zijn door medewerkers die kort daarop uit dienst zouden zijn gegaan en daarbij zijn dossier niet volledig hadden overgedragen, althans aan [appellant] gedane toezeggingen daarin niet zouden hebben vermeld. Gefrustreerd door deze gang van zaken gaf [appellant] zijn pogingen om een actueel schuldenoverzicht te krijgen op enig moment naar eigen zeggen dan maar op. Hoewel het hof in kan zien dat het wellicht niet eenvoudig is om op korte termijn een schuldenoverzicht van de Belastingdienst te verkrijgen, is het hof van oordeel dat deze houding van [appellant] , gelet op het voor hem enorme belang dat aan het verkrijgen van een dergelijke opgave verbonden was, zich maar moeilijk laat rijmen met het feit dat hij door toe te zeggen voor een dergelijke opgave zorg te dragen en in het verlengde daarvan een betalingsregeling te treffen ternauwernood een tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling had weten te voorkomen.
Een en ander klemt bovendien nu [appellant] zijn bewindvoerder ook niet (tijdig) op de hoogte gesteld heeft van het feit dat het hem niet lukte om (binnen afzienbare tijd) een schuldenoverzicht van de Belastingdienst te verkrijgen. Daarmee is [appellant] de voor hem eveneens uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht niet naar behoren nagekomen. Een saniet behoort zijn bewindvoerders immers ook te informeren ten aanzien van zaken en omstandigheden waarvan hij redelijkerwijs dient te begrijpen dat deze voor het verloop van zijn schuldsaneringsregeling van belang (kunnen) zijn.
Daarbij is het hof van oordeel dat het, gelet op de door [appellant] geschetste gang van zaken, op zijn weg lag om in ieder geval uit eigen beweging een aanvang te maken met het aflossen op zijn fiscale schuld, dan wel hiertoe gelden te reserveren. Hiervan is evenwel niet gebleken, noch is zulks door [appellant] gesteld. Eerst kort voor de beëindigingszitting bij het hof heeft [appellant] volgens zijn zeggen de eerste termijnbetaling van € 125,= aan de Belastingdienst gedaan. Dit past in het door [appellant] getoonde patroon waarin hij steeds op of kort voor een beëindigingszitting toezeggingen doet of in actie komt. Door deze handelwijze handelt [appellant] structureel in strijd met zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Nu aan deze beëindigingszitting twee eerdere zittingen in het kader van een verzochte tussentijdse beëindiging vooraf is gegaan, is deze handelwijze [appellant] aan te rekenen.
3.8.4.
Tot slot merkt het hof op dat [appellant] verzuimd heeft om ten aanzien van zijn nieuwe schulden een reëel en middels onderliggende financiële bescheiden onderbouwd plan van aanpak over te leggen waaruit blijkt dat hij redelijkerwijs in staat zou moeten worden geacht om de nieuwe schulden binnen de duur van een daartoe verleende verlenging van de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling volledig af te lossen. [appellant] geniet naar eigen zeggen een uitkering van circa € 900,00 per maand, en hiervan zou hij dan, naast zijn reguliere boedelbijdrage, maandelijks een bedrag van € 175,00 op zijn fiscale schulden moeten aflossen, daargelaten dat hij ook nog met zijn andere nieuwe schuldeiser, AnderZorg, tot een betalingsregeling moet komen en er daarnaast geen nieuwe schulden of betalingsachterstanden mogen ontstaan. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat zonder een gedegen plan van aanpak niet zonder meer mag worden aangenomen dat [appellant] financieel in staat moet worden geacht de nieuwe schulden binnen de duur van een daartoe verleende verlenging van de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling volledig af te lossen.
Daarbij is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. Het hof merkt hierbij nog op dat [appellant] in het verleden meermaals het voordeel van de twijfel gegund is, maar dat [appellant] de extra kansen die hem in dat kader geboden zijn bij herhaling en ondanks beloftes en toezeggingen onbenut gelaten heeft, althans deze toerekenbaar niet optimaal benut heeft. Thans valt naar het oordeel van het hof dan ook niet in te zien waarop een vertrouwen dat [appellant] bij een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling zijn verplichtingen nu wel naar behoren zou gaan nakomen gebaseerd zou kunnen zijn.
3.8.5.
Nu [appellant] bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering in welk verband het hof mede naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen, mede nu, zoals eerder opgemerkt, een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden ontbreekt, althans in hoger beroep niet over is gelegd.
3.8.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.W. van Rijkom en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2020.