ECLI:NL:GHSHE:2020:1773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
200.272.427_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder en voogdij door de GI over minderjarigen met verstandelijke beperking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2020, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De moeder, die zelf een verstandelijke beperking heeft, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 13 november 2019 aangevochten, waarin haar gezag werd beëindigd en de GI werd benoemd tot voogd. De kinderen zijn sinds 2013 onder toezicht gesteld en wonen in een woongroep voor jeugdigen met een verstandelijke beperking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2020 heeft de moeder aangegeven dat zij de plaatsing van de kinderen accepteert en dat zij zich aan de afspraken houdt. De raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter betoogd dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is, omdat de kinderen niet terug kunnen keren naar de moeder en zij veel hulp en begeleiding nodig heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn, zoals vereist door artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek.

Het hof concludeert dat de criteria voor beëindiging van het gezag zijn vervuld, gezien de verstandelijke beperkingen van zowel de moeder als de kinderen en de noodzaak voor duidelijkheid over het perspectief van de kinderen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof benadrukt dat deze maatregel niet zal leiden tot een andere band tussen de moeder en de kinderen. De moeder blijft belangrijk voor hen, en de kinderen houden van haar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 juni 2020
Zaaknummer : 200.272.427/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/265721 / FA RK 19-2304
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuid-Oost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 20 mei 2020 na de mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak betreft de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2.
De moeder oefent het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De biologische vader zonder gezag is [de biologische vader zonder gezag] .
3.3.
De kinderen staan sinds 5 september 2013 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 5 september 2020.
De kinderen zijn sinds 27 november 2013 met een machtiging uit huis geplaatst en wonen in woongroep “Op de Bies”, een accommodatie voor jeugdigen met een verstandelijke beperking. De machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 5 september 2020.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De moeder accepteert de plaatsing van de kinderen in de woongroep. Zij erkent dat zij zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen niet aan kan. Uit het raadsrapport blijkt ook dat zij de acceptatie laat zien, zij geeft de kinderen geen signaal (meer) dat ze weer bij haar kunnen wonen. De moeder houdt zij zich aan alle afspraken, zoals de afspraak dat haar vriend niet bij de bezoekmomenten aanwezig mag zijn en zij geeft altijd toestemming en/of verleent medewerking als er iets voor de kinderen geregeld moet worden. Het perspectief van de kinderen is dus duidelijk; een gezagsbeëindiging is niet nodig, de moeder wordt hierdoor onnodig op een zijspoor gezet. Het contact tussen de moeder en de kinderen is goed, de kinderen genieten van de bezoekmomenten en de kinderen luisteren ook goed naar de moeder. Het is ook in hun belang dat de moeder zeggenschap houdt over de kinderen. De moeder zou ook in een vrijwillig kader voort kunnen, met de hulpverlening die zij nu heeft zou de ondertoezichtstelling niet hoeven worden verlengd.
3.7.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De moeder is een toegewijde moeder en zij heeft het beste met haar kinderen voor. Een gezagsbeëindigende maatregel is nodig, omdat duidelijk is dat de kinderen niet terug kunnen keren naar de moeder en een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn gericht op terugkeer. Daarbij komt dat het voor de moeder moeilijk is om diverse (praktische) zaken met betrekking tot de kinderen goed te regelen. Als het gezag bij de GI ligt, kan de moeder al haar energie en tijd steken in het contact met de kinderen, welk contact goed is en positief verloopt, en hoeft zij zich niet bezig te houden met het geregel eromheen. Een vrijwillig kader is voor deze moeder en deze kinderen geen optie; de moeder heeft gelet op haar beperking, veel hulp en begeleiding nodig.
3.8.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Alle betrokkenen zijn het er over eens dat de kinderen niet terug kunnen naar de moeder. De moeder staat hier ook achter. De kinderen zelf hebben echter wel nog altijd de wens en de hoop dat ze weer bij de moeder gaan wonen. Het is dus van belang dat er duidelijkheid komt over het perspectief van de kinderen Zowel de moeder als de kinderen hebben een forse beperking en de nodige problematiek. De moeder is een hele lieve moeder die alles doet voor haar kinderen, maar het is in het belang van de kinderen dat de verantwoordelijkheid voor hun opvoeding en verzorging niet meer bij de moeder ligt. Zo kan de moeder haar energie steken in het contact met de kinderen en niet in het regelen van praktische zaken. Bij deze kinderen valt er meer dan gemiddeld te regelen, in verband met hun beperkingen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat aan de criteria van dit wetsartikel is voldaan en komt hiertoe op grond van het volgende.
Vast staat dat de kinderen een forse verstandelijke beperking en kind-eigen problematiek hebben. De moeder heeft zelf ook een verstandelijke beperking. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de kinderen niet meer kunnen terugkeren naar de moeder; ook de moeder staat achter de plaatsing van de kinderen in de woongroep waar zij nu wonen.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is voor het hof voldoende duidelijk geworden dat de kinderen de wens en de hoop hebben om weer bij de moeder te kunnen wonen. Het is in het belang van de kinderen om zo veel mogelijk duidelijkheid te scheppen over hun perspectief. Voorts is het hof gebleken dat de moeder begeleiding en hulp nodig heeft bij het regelen van de (praktische) zaken met betrekking tot de kinderen, bij de gesprekken met de hulpverlening, het opstellen en uitvoeren van de behandelplannen en dergelijke zaken. Ook is de moeder door de GI bijgestuurd in bepaalde situaties in het belang van de kinderen, niet omdat zij het niet goed met ze voor heeft, maar omdat ze niet alle consequenties overziet. Als voorbeeld heeft de GI genoemd de situatie met betrekking tot haar nieuwe vriend, die op aanwijzing van de GI niet bij de bezoekmomenten aanwezig is omdat dit (op dit moment) beter is voor de kinderen. De moeder volgt de aanwijzing uiteindelijk wel op, wat te prijzen is, maar ziet niet in of kan niet goed inschatten waarom de aanwijzing nodig is. Een vrijwillig kader is naar het oordeel van het hof derhalve geen optie.
Al deze omstandigheden tezamen brengen met zich dat het in het belang van de kinderen is om het gezag van de moeder te beëindigen. Het hof merkt daarbij uitdrukkelijk op dat deze maatregel niet hoeft te leiden tot een andere band tussen de moeder en de kinderen. De moeder is en blijft de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zij is belangrijk voor hen en zij houden van haar. Onderhavige beslissing zal hieraan niets veranderen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 13 november 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 11 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.