ECLI:NL:GHSHE:2020:1765

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
200.262.897_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2009. De moeder, hierna aangeduid als appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 mei 2019 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en een omgangsregeling werd vastgesteld. De vader, verweerder in deze zaak, heeft verzocht om de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 april 2020, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de betrokken instanties aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een langdurige strijd tussen de ouders, die heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de minderjarige door de GI. De moeder heeft in het verleden niet altijd meegewerkt aan de benodigde hulpverlening, wat heeft bijgedragen aan de problematiek. De vader heeft inmiddels het eenhoofdig gezag over de minderjarige en heeft zorg gedragen voor de noodzakelijke hulpverlening. Het hof concludeert dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders als het gezamenlijk gezag zou worden hersteld.

De omgang tussen de moeder en de minderjarige vindt momenteel onder begeleiding plaats, en het hof oordeelt dat deze begeleiding noodzakelijk blijft. De moeder heeft haar verzoek om een bijzondere curator te benoemen ingetrokken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, zowel wat betreft de beëindiging van het gezamenlijk gezag als de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 juni 2020
Zaaknummer: 200.262.897/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/332909 / FA RK 18-1792_2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H.J. Raaijmakers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M.H. Kroon.
Deze zaak gaat over
[de minderjarige](hierna: [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt wat betreft de beslissing met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling – en:
- te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] bij beide ouders blijft berusten;
- een contactregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder [de minderjarige] gedurende een periode van een half jaar begeleid kan zien bij de instantie Koraal, waarbij de invulling van de regeling aan deze instantie wordt overgelaten, en dat de moeder na deze termijn weer onbegeleid contact met [de minderjarige] kan hebben gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;
- ten aanzien van [de minderjarige] een bijzondere curator te benoemen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2019, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 april 2020. Bij die gelegenheid zijn wegens de RIVM-maatregelen rondom het COVID-19 (corona) virus door middel van verbinding met videobeeld/door middel van telefonische verbinding gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Raaijmakers;
-de vader, bijgestaan door mr. Kroon;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 8 augustus 2019;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 12 september 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2009 [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader.
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 15 augustus 2013 onafgebroken onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 27 juli 2020.
3.3.
Bij beschikking van 23 februari 2016 heeft de rechtbank een contactregeling vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige] , inhoudende dat er contact plaatsvindt:
- eenmaal per twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] ophaalt in [de woonplaats van de vader] en de vader [de minderjarige] na afloop ophaalt op het NS station van [vestigingsnaam] ;
- op vrijdagen waarop een overleg is bij de Combinatie vanaf vrijdagmiddag 12.15 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] ophaalt bij school;
- gedurende de helft van de schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie, welke vakantie tussen partijen wordt verdeeld op de wijze die de GI in het belang van [de minderjarige] acht.
3.4.
Bij kortgedingvonnis van 11 april 2018 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de contactregeling geschorst en bepaald dat de moeder omgang met [de minderjarige] kan hebben via het omgangshuis.
3.5.
Bij beschikking van 27 juli 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant, samengevat en voor zover van belang, bepaald dat de moeder gerechtigd is tot begeleide omgang met [de minderjarige] in het omgangshuis van De Combinatie Jeugdzorg te [vestigingsplaats] , waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en De Combinatie Jeugdzorg, de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het gezag, het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de verdere beslissing aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over hem voortaan alleen aan de vader toekomt;
- voormelde beschikking van 27 juli 2018 gewijzigd voor wat betreft de contactregeling en een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige] inhoudende dat de moeder gerechtigd is tot begeleide omgang met [de minderjarige] minimaal een keer per maand, waarbij de verdere invulling (zoals de locatie, de duur en de frequentie) en de coördinatie wordt overgelaten aan de GI.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De beslissing om het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen is te voorbarig en aan de gronden is niet meer voldaan. Van een jarenlange strijd tussen de ouders is geen sprake. De moeder maakte zich zorgen over de situatie bij de vader, maar op dit moment heeft zij er vertrouwen in dat het goed gaat bij de vader. De ouders kunnen met behulp van een onafhankelijke derde weer met elkaar gaan communiceren. De afgelopen periode hebben de ouders bijna dagelijks contact met elkaar gehad. Wel is het in het belang van [de minderjarige] , mede gelet op de problemen in het recente verleden, dat de moeder een vinger aan de pols kan houden zodat het niet weer fout loopt.
De begeleiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] door de GI verloopt nu goed. Nadat er een bepaalde periode begeleide omgang heeft plaatsgevonden moet er worden toegewerkt naar onbegeleide omgang. De onbegeleide omgang moet langzaam worden opgebouwd van een dagdeel, naar een dag, naar een dag met overnachting, naar een weekend. Er is altijd uitstekend contact geweest tussen de moeder en [de minderjarige] en er zijn nooit problemen geweest. Dat de moeder [de minderjarige] veel snoep en de cadeautjes gaf kwam onder andere door de feestdagen, Met Pasen heeft de moeder erover nagedacht hoe ze dit anders kon doen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoeken om een bijzondere curator te benoemen en de omgang te laten begeleiden door (en onder regie van) Koraal ingetrokken.
3.9.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Tussen de ouders is sprake van een jarenlange strijd. Er worden al vanaf 2013 procedures gevoerd en vanwege de strijd was de ondertoezichtstelling nodig. Het is niet mogelijk om met de moeder te communiceren. Inmiddels vindt er tussen de ouders wel contact via WhatsApp plaats en dat is heel positief, maar dat gaat om bijvoorbeeld foto’s en niet over te nemen beslissingen. Doordat de moeder niet heeft meegewerkt aan het hulpverleningstraject bij de GGzE kon de benodigde hulp voor [de minderjarige] niet van start gaan. Nadat de vader het eenhoofdig gezag heeft gekregen, heeft hij er meteen voor gezorgd dat [de minderjarige] werd aangemeld bij de GGzE en dat traject loopt nu. Het geeft de vader rust dat hij alleen beslissingen kan nemen. [de minderjarige] zit nog klem tussen de ouders. De moeder kan onvoldoende aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] .
De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] verloopt redelijk. De moeder claimt [de minderjarige] en hoe meer [de minderjarige] de moeder ziet, hoe opstandiger hij wordt, zodat eenmaal per drie weken omgang voldoende is. Ook geeft de moeder [de minderjarige] te veel zoetigheid en cadeautjes. Onbegeleide omgang kan absoluut nog niet aan de orde zijn. [de minderjarige] is in een loyaliteitsconflict gekomen doordat hij voelt dat de moeder niet accepteert dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. [de minderjarige] is kwetsbaar en hij is bezig met het traject bij GGzE. De moeder beïnvloedt [de minderjarige] nog altijd negatief tijdens de (on)begeleide omgangsmomenten en doet belastende uitspraken over de vader, hetgeen voor [de minderjarige] zeer belastend is. Op 22 april jl. is de vader boodschappen gaan doen tijdens het telefonisch contact moment tussen de moeder en [de minderjarige] omdat dit beter leek te gaan. Toen de vader terugkwam was [de minderjarige] boos en verdrietig en bleek dat de moeder had gezegd dat [de minderjarige] niet mee moest werken aan het traject bij de GGzE en dat zij alles wat de vader had gezegd had afgekraakt.
3.10.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Op dit moment vindt er eenmaal per drie weken een uur omgang plaats op het kantoor en onder begeleiding van de GI en eenmaal per week is er begeleid telefonisch contact. [de minderjarige] vindt de omgang leuk en er wordt veel liefde gezien tussen de moeder en [de minderjarige] . Het is noodzakelijk dat de omgang wordt begeleid. Onlangs liet [de minderjarige] na een onbegeleid telefonisch contact opstandig gedrag zien door opmerkingen die de moeder over de GGzE en de vader had gedaan. Ook sluit de moeder tijdens de omgang niet altijd op een passende manier aan op [de minderjarige] , bijvoorbeeld door veel snoep, geld en cadeautjes te geven. Zodra de moeder hierop wordt aangesproken reageert zij geïrriteerd en geeft zij aan dat zij daar zelf over mag beslissen. De moeder pikt signalen van [de minderjarige] niet altijd op waardoor zij over zijn grenzen heengaat.
Het gaat goed met [de minderjarige] en het contact tussen de vader en [de minderjarige] is goed. Over de situatie bij de vader zijn geen zorgen. Nu de vader het eenhoofdig gezag heeft kan er op een passende manier hulpverlening voor [de minderjarige] worden ingezet. De vader behartigt de belangen van [de minderjarige] goed. Hij neemt passende initiatieven, stelt vragen en luistert naar tips. De vader is rustiger geworden. De moeder belast [de minderjarige] nog altijd met volwassenzaken waardoor [de minderjarige] klem komt te zitten. Zo heeft de moeder met [de minderjarige] besproken dat zij bepaalde dure schoenen wel voor [de minderjarige] wil kopen, omdat de vader deze te duur vindt. Met dergelijke uitlatingen laat de moeder zien haar ouderrol niet op een juiste manier in te vullen.
3.11.
De raad adviseert, samengevat, het volgende.
In het verleden zijn er tussen de ouders veel issues geweest. De ouders begrijpen elkaar regelmatig niet en dit is voor [de minderjarige] heel verwarrend. Door de beëindiging van het gezag van de moeder is er een vorm van rust en stabiliteit ontstaan. Dit is in het belang van [de minderjarige] en moet gehandhaafd blijven.
De wijze waarop de omgang nu wordt vormgegeven moet worden gecontinueerd. Ook moet de omgang onder de regie van de GI blijven plaatsvinden, zodat de GI kan bepalen of er een uitbreiding of een lichtere begeleiding mogelijk is. Het is wel de taak van de GI om te bekijken hoe de begeleiding van de omgang door een andere instantie kan worden overgenomen zodat er voor de ouders duidelijkheid komt hoe de begeleiding op een structurele basis verder wordt ingevuld.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
Vaststaat dat sprake is van gewijzigde omstandigheden.
3.12.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat tussen de ouders sprake is van een langdurige strijd waarbij de ouders niet in staat waren op een normale manier in het belang van [de minderjarige] met elkaar te communiceren. [de minderjarige] werd belast met deze strijd, hij is klem komen te zitten tussen de ouders en hij is in een loyaliteitsconflict geraakt. Omdat [de minderjarige] hierdoor ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd is een ondertoezichtstelling uitgesproken, maar de in dit kader ingezette hulpverlening heeft niet tot voldoende verbetering van de situatie geleid. Daarbij kwam de voor [de minderjarige] noodzakelijke hulpverlening niet van de grond doordat de moeder hier meerdere malen niet mee heeft ingestemd. Nadat de vader met het eenhoofdig gezag is belast, is het hulpverleningstraject voor [de minderjarige] bij de GGzE opgestart.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij zich niet langer zorgen maakt over de situatie bij de vader. Verder is gebleken dat er inmiddels tussen de ouders communicatie plaatsvindt via WhatsApp. Weliswaar zijn dit positieve ontwikkelingen maar gelet op de voorgeschiedenis is dit nog volstrekt onvoldoende. De communicatie tussen de ouders ziet enkel op dagelijkse aangelegenheden zoals het uitwisselen van foto’s en niet op beslissingen die met betrekking tot [de minderjarige] moeten worden genomen. Daarbij hebben de GI en de vader onweersproken naar voren gebracht dat uit de gedragingen van de moeder is gebleken dat zij nog altijd niet achter het hulpverleningstraject bij de GGzE staat, terwijl er wel degelijk zorgen over [de minderjarige] zijn. Naar het oordeel van het hof bestaat er een onaanvaardbaar risico dat in geval van gezamenlijk gezag de strijd tussen de ouders weer zal oplaaien en [de minderjarige] wederom klem zal raken tussen de ouders. Niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
3.12.4.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft het beëindigen van het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] en het bepalen dat het gezag over [de minderjarige] voortaan aan de vader alleen toekomt, bekrachtigen.
Omgang
3.12.5.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.12.6.
Tussen de moeder en [de minderjarige] is sprake van een warme, liefdevolle band. [de minderjarige] heeft graag omgang met de moeder en hij geniet hiervan. Dat de ouders inmiddels met elkaar communiceren is, zoals hiervoor overwogen, een positieve ontwikkeling, maar deze ontwikkeling is nog heel pril en bovendien onvoldoende bestendig. Zoals uit het door de vader onweersproken naar voren gebrachte voorval op 22 april jl. blijkt, belast de moeder [de minderjarige] nog altijd met negatieve uitspraken over zowel de vader als het traject bij de GGzE. Ook bespreekt de moeder volwassenzaken met [de minderjarige] . Hierdoor komt [de minderjarige] klem te zitten tussen de ouders en hiermee ondermijnt de moeder het gezag van de vader. De moeder lijkt verder niet altijd voldoende aan te kunnen sluiten bij de behoefte van [de minderjarige] . Daarbij is [de minderjarige] een kwetsbaar kind dat met een loyaliteitsconflict kampt en is zijn hulpverleningstraject bij de GGzE nog niet afgerond. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de omgangsmomenten, zowel de fysieke als de telefonische, nog begeleid moeten plaatsvinden. Het hof acht onbegeleide omgang op dit moment te belastend voor [de minderjarige] . Nu de moeder haar verzoek de omgang te laten begeleiden door (en onder regie van) een andere instantie dan de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, behoeft dit verzoek geen nadere bespreking.
3.12.7.
Het hof acht het, gelet op de huidige omstandigheden, niet in het belang van [de minderjarige] een opbouwende (uitgebreidere) omgangsregeling vast te stellen. Om te kunnen bepalen welke invulling van de omgang het meest aansluit bij de behoefte en draagkracht van [de minderjarige] , is de uitkomst van het hulpverleningstraject van [de minderjarige] bij de GGzE nodig, maar dit traject is nog niet afgerond. Hierdoor is het op dit moment niet duidelijk wat er qua begeleiding en frequentie van de omgang in het belang van [de minderjarige] haalbaar gaat zijn. Wel acht het hof het van belang dat de GI blijft monitoren of een onbegeleide en/of een uitbreiding van de omgang tot de mogelijkheden behoort.
3.12.8.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling, bekrachtigen.
Bijzondere curator
3.12.9.
Nu de moeder haar verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator op de mondelinge behandeling heeft ingetrokken behoeft dit verzoek geen nadere bespreking.
3.13.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, P.P.M. van Reijsen en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 11 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.