ECLI:NL:GHSHE:2020:176

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
200.256.931_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over beëindiging van een exclusieve verhuurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [de vennootschap 1] tegen [de vennootschap 2] en Ontwikkeling B.V. De onderliggende overeenkomst, die een exclusief verhuurrecht betrof, is inmiddels beëindigd op 31 december 2019. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vordering van [de vennootschap 1] afgewezen, wat heeft geleid tot dit hoger beroep. Het hof heeft de procedure en de relevante feiten uit de eerste aanleg in overweging genomen. [de vennootschap 1] heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend en vordert onder andere nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding. Het hof oordeelt dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat de overeenkomst inmiddels is geëindigd en er geen spoedeisend belang meer is. De vorderingen van [de vennootschap 1] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De proceskosten worden toegewezen aan [geintimeerden c.s.].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.256.931/01
arrest van 21 januari 2020
in de zaak van
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: [de vennootschap 1] ,
advocaat: mr. M.J. Wolf te Vlissingen,
tegen

1.[de vennootschap 2] ,

2.
[Ontwikkeling] B.V.,
bieden gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk: [geintimeerden c.s.] ,
afzonderlijk: [de vennootschap 2] en Ontwikkeling BV,
advocaat: mr. P.L. Nijmeijer te Breda,
op het bij dagvaardingsexploot van 21 maart 2019 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen vonnis in kort geding van 1 maart 2019 tussen [de vennootschap 1] als eiseres en [geintimeerden c.s.] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/ rolnummer C/02/354059/ KG ZA 19-28)

Hiervoor verwijst het hof naar voornoemd bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [de vennootschap 1] ,
- de memorie van grieven van [de vennootschap 1] met producties,
- de memorie van antwoord van [geintimeerden c.s.]
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de stukken zoals bovenvermeld en van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Volgens [de vennootschap 1] is de voorzieningenrechter in zijn feitenvaststelling

in rechtsoverweging 2 (…) wel erg summier geweest (…) in het benoemen van
volgens hem voor de beoordeling van de zaak relevante feiten.” (memorie van grieven nr. 4)
[de vennootschap 1] wenst aanvullend enkele feiten vastgesteld te zien. Ook zou de voorzieningenrechter als onjuist feit hebben vastgesteld dat er

ten tijde van het sluiten van de overeenkomst sprake was van 54 (deels nog te
ontwikkelen) villa’s (…) Er was nog geen sprake van een tweede fase.” (bestreden vonnis rov. 2.4; memorie van grieven nr. 9).
Dit zijn eigenlijk twee verscholen althans ongenummerde grieven van [de vennootschap 1] . Deze kunnen echter onbesproken blijven omdat het hof de relevante feiten hierna zelf zal vaststellen.
3.2
Als gesteld en niet of voldoende betwist, gelden in dit geding in ieder geval de navolgende feiten als vaststaand.
3.2.1
[vakantieparken] Vakantieparken B.V. (hierna: [vakantieparken] ) en [de vennootschap 1] zijn onderdeel van de Roompot Groep.
3.2.2
Nadat eerst [vakantieparken] met ingang van het boekingsjaar 2011 een huurbemiddelingsovereenkomst had afgesloten, hebben partijen op 24 september 2015 met ingang van het boekingsjaar 2015 een overeenkomst gesloten die blijkens het daarvan opgemaakte en ondertekende schriftelijke contract betreft

de verhuur van de Villa’s op [adres] , te [vestigingsplaats]” (hierna: park).
Dat schriftelijke contract van 24 september 2015 -waarin [de vennootschap 2] wordt aangeduid als: de Exploitant- vermeldt verder:

Dat onder de namen en begrippen, zoals die in deze overeenkomst zijn opgenomen,
het volgende wordt verstaan:
- [adres] : het resort gelegen in [vestigingsplaats] , omvattende in totaliteit
54 (gedeeltelijk nog te ontwikkelen) villa’s, waarvan thans 18 villa’s vallen onder de Exploitant [adres] met (centrum) voorzieningen (zoals een receptie, horeca en haven), partijen genoegnaam bekend.
(…)
- Boekingsjaar: het boekingsjaar dat loopt van de eerste wisseldag van januari van het ene jaar tot de eerste wisseldag van het volgende jaar.
(…)
1.1
De Exploitant verleent hierbij aan [de vennootschap 1] Villas, welke verklaart te aanvaarden het exclusieve recht om de villa’s staande en gelegen op [adres] op naam van [de vennootschap 1] Villas en voor rekening en risico van de Eigenaar te verhuren aan derden. De Exploitant zal zich Inspannen dat deze bepaling wordt geëerbiedigd door de Eigenaar.
1.2
De Exploitant zal met geen enkele andere verhuurorganisatie samenwerken dan met [de vennootschap 1] Villas. De Exploitant zal inbreuken op deze verplichting door haar leden met alle mogelijke middelen bestrijden.
1.3
Verhuur door de Exploitant zelf, zonder tussenkomst van [de vennootschap 1] Villas, is niet toegestaan. De Exploitant zal inbreuken op deze verplichting door haar leden met alle mogelijke middelen bestrijden.
1.4
De Exploitant is jegens [de vennootschap 1] Villas aansprakelijk voor de voldoening van alle reeds verschenen of toekomstige schade welke voor [de vennootschap 1] Villas mocht voortvloeien uit het niet voldoen aan de verplichtingen/verboden voortvloeiende uit onderhavige overeenkomst door de Exploitant. Daaronder wordt tevens begrepen de gevolgschade welke uit de niet nakoming voor [de vennootschap 1] Villas is of zal voortvloeien (…)
1.5
Naast de eigen plicht van de Exploitant tot het respecteren van het onder de artikelen 1.1, 1.2 en 1.3 omschreven exclusiviteitrecht van [de vennootschap 1] Villas, zal de Exploitant zich zoveel mogelijk inspannen eventuele inbreuken op het exclusiviteitrecht van [de vennootschap 1] Villas zoveel mogelijk te bestrijden. Van deze inspanningsverplichting maakt deel uit dat de Exploitant de buiten [de vennootschap 1] Villas om verhurende eigenaren, niet faciliteert.
1.6
Alle boekingen worden door [de vennootschap 1] Villas geadministreerd.
(…)
2.1
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van vijf (5) jaar met ingang van het boekingsjaar 2015. Na afloop van voornoemde periode wordt de overeenkomst met de Exploitant telkens stilzwijgend verlengd voor de duur van vijf (5) jaar, tenzij één van de partijen de beëindiging van deze overeenkomst per aangetekend schrijven aan de wederpartij heeft medegedeeld tot uiterlijk negen (9) maanden voor afloop van de overeenkomst.
(…)
3.7
De Exploitant mag uitsluitend voor het betreffende ressort een eigen internetsite hanteren, mits aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:
3.7.1
[de vennootschap 1] Villas heeft vooraf schriftelijke goedkeuring gegeven. Voor het verkrijgen van goedkeuring is in ieder geval van belang dat de internetsite naar maatstaven van [de vennootschap 1] Villas voldoende professioneel is.
3.7.2
De internetsite biedt een link naar de site van [de vennootschap 1] Villas of maakt het mogelijk online te reserveren.”
3.2.3
Bij (eerste) aanmaningsmail van 23 november 2018 is namens [de vennootschap 1] aan [geintimeerden c.s.] geschreven:

Ondanks onze goede verstandhouding en in mijn ogen gemaakte afspraken stellen
wij vast dat er de laatste dagen op diverse manieren contractbreuk wordt gepleegd.
Vandaag werd er een post online geplaatst door Bookingexperts (…) waarbij
vermeldt wordt dat de verhuur via hen gaat verlopen, dit terwijl er nog tot 31
december 2019 een exclusiviteitsovereenkomst met [de vennootschap 1] ligt voor het resort.
Daarnaast stellen wij vast dat het gebruikte fotomateriaal nog steeds eigendom is van Roompot/ [de vennootschap 1] .
Graag zien wij de post en alle andere info door Bookingexperts verwijderd voor 26
november[hof: 2018]
12:00 uur. Wanneer hieraan geen gehoor wordt gegeven zien
wij ons genoodzaakt de juridische handschoen op te pakken en de gederfde omzet
2019 (…) te claimen. We hadden het graag anders gezien maar de keuze lijkt door
jullie te zijn gemaakt om het op deze manier aan te pakken waardoor wij ook
genoodzaakt zijn deze beslissing te nemen.”
3.2.4
Bij opzeggingsbrief van 29 november 2018 heeft [de vennootschap 2] aan [de vennootschap 1] geschreven:

Door middel van deze brief wil ik mijn overeenkomst met [de vennootschap 1] Villa’s opzeggen (…). Ik verzoek u, met inachtneming van de contractuele opzegtermijn, mijn contract per 31-12-2019 te beëindigen.”
3.2.5
De op 24 september 2015 tussen partijen gesloten overeenkomst is op 31 december 2019 geëindigd.
3.3
In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis de vordering van [de vennootschap 1] afgewezen en [de vennootschap 1] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proceskosten.
3.4
In dit hoger beroep formuleert [de vennootschap 1] vijf afzonderlijke grieven en concludeert [de vennootschap 1] in hoofdlijn dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende, haar vordering in eerste aanleg alsnog zal toewijzen en [geintimeerden c.s.] zal veroordelen:
I. op straffe van een dwangsom: tot nakoming van de overeenkomst althans tot staking
en onthouding van gedragingen in strijd daarmee gedurende de resterende looptijd tot en met 31 december 2019,
II. op straffe van een dwangsom: tot ongedaanmaking van alle handelingen die in strijd
met de overeenkomst zijn verricht,
III. tot betaling van € 38.203,75 als voorschot op schadevergoeding met wettelijke rente,
IV. tot betaling van de proceskosten met nakosten en wettelijke rente.
Bovendien vordert [de vennootschap 1] dat het hof [geintimeerden c.s.] zal veroordelen:
V. tot terugbetaling van de ter uitvoering van het bestreden vonnis door [de vennootschap 1] aan
[geintimeerden c.s.] betaalde € 1.776,-- met wettelijke rente.
3.5
[geintimeerden c.s.] weerspreken het hoger beroep en concluderen in hoofdlijn dat het hof [de vennootschap 1] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest in het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren althans de vorderingen van [de vennootschap 1] zal afwijzen, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [de vennootschap 1] zal veroordelen in de proceskosten van de beide instanties.
3.6
Het hof dient tot uitgangspunt het onbestreden (in bestreden vonnis rov. 4.1 besloten) oordeel van de voorzieningenrechter dat Ontwikkeling BV geen partij is bij de overeenkomst. Al daarom is de vordering tegen Ontwikkeling BV niet toewijsbaar en zal het hof zich hierna beperken tot de beoordeling van de vordering tegen [de vennootschap 2] .
3.7
Zowel de in vordering I gevorderde nakoming als de hierbij gevorderde staking en onthouding van met de overeenkomst strijdige gedragingen is beperkt tot de looptijd van de overeenkomst. Vast staat echter dat de overeenkomst inmiddels al (op 31 december 2019) is geëindigd. Reeds hierom oordeelt het hof vordering I niet toewijsbaar.
3.8.1
Aan de in vordering II gevorderde ongedaanmaking van alle in strijd met de overeenkomst verrichte handelingen én de in vordering III gevorderde betaling van een geldsom legt [de vennootschap 1] in hoofdlijn ten grondslag dat [de vennootschap 2] tekortschiet door in strijd met het haar volgens de overeenkomst voor het hele park toekomende exclusieve verhuurrecht, zelf of door anderen dan [de vennootschap 1] accomodaties op het park te (laten) verhuren.
Tussen partijen is niet in geschil dat [de vennootschap 2] niet alle accomodaties op het in ontwikkeling zijnde park door [de vennootschap 1] laat verhuren. Als verweer werpt [de vennootschap 2] evenwel in hoofdlijn tegen dat de overeenkomst zich beperkt tot de in het contract genoemde villa’s 1 tot en met 54 en dat zij het voor die 54 villa’s aan [de vennootschap 1] toegekende exclusieve verhuurrecht respecteert, maar dat het daarbij aan [de vennootschap 1] toegekende exclusieve verhuurrecht zich ook alleen tot die 54 villa’s beperkt en niet ziet op de inmiddels op het park gerealiseerde andere accomodaties.
3.8.2
Met de zich voor gezamenlijke behandeling lenende grieven 1 en 2 legt [de vennootschap 1] het in dit verband gevoerde partijdebat aan het hof voor, dat zich toespitst op de door uitleg vast te stellen reikwijdte van de overeenkomst.
Met grief 3 komt [de vennootschap 1] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat

vooralsnog niet gebleken (is) dat [de vennootschap 2] in strijd handelt met het
exclusieve verhuurrecht van [de vennootschap 1] ten aanzien van de 54 villa’s uit de overeenkomst (…).” (bestreden vonnis rov. 4.7)
Met grief 4 betoogt [de vennootschap 1] dat de voorzieningenrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan andere door [de vennootschap 1] gestelde schendingen van de overeenkomst.
Deze grieven 1 tot en met 4 betreffen dus allemaal de op 24 september 2015 tussen partijen gesloten overeenkomst, terwijl grief 5 -naast de grieven 1 tot en met 4- zelfstandige betekenis mist. Hoewel vast staat dat die aldus voor alle grieven relevante overeenkomst inmiddels (op 31 december 2019) is geëindigd, kan het hof [de vennootschap 2] niet zonder meer volgen in haar betoog dat [de vennootschap 1] nu geen spoedeisend belang meer heeft bij de in kort geding gevorderde voorziening(en). Met betrekking tot dat spoedeisend belang overweegt het hof in het bijzonder het navolgende.
3.8.4
In dit hoger beroep is niet beslissend of de voorzieningenrechter terecht spoedeisend belang heeft aangenomen, maar of [de vennootschap 1] nu nog spoedeisend belang heeft bij de in kort geding gevorderde voorziening(en).
Voor zover [de vennootschap 1] zich beroept op dagelijks oplopende schade en toenemende onzekerheid bij haar relaties zolang [de vennootschap 2] blijft handelen in strijd met uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, komt daar niet of nauwelijks nog betekenis aan toe. Dat geldt ook voor het door [de vennootschap 1] ingeroepen belang om gedurende de looptijd van de overeenkomst het daarin aan haar toegekende exclusieve verhuurrecht te kunnen (blijven) uitoefenen. Al deze ingeroepen omstandigheden ontleent [de vennootschap 1] immers direct aan het bestaan en voortduren van de overeenkomst, maar deze is inmiddels al (op 31 december 2019) geëindigd.
Bij gebreke van andere gestelde of aannemelijk geworden bijzondere omstandigheden oordeelt het hof het spoedeisend belang van [de vennootschap 1] bij de in vordering II gevorderde ongedaanmaking van alle in strijd met de overeenkomst verrichte handelingen, daarom inmiddels vervallen.
3.8.6
De in vordering III gevorderde betaling van een geldsom is in kort geding alleen toewijsbaar als het bestaan en de omvang ervan voldoende aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Het bestaan en de omvang van een eventueel door [de vennootschap 2] verschuldigde geldsom zijn echter onvoldoende aannemelijk geworden, terwijl [de vennootschap 2] de beweerde schade gemotiveerd betwist en dit kort geding zich voor eventuele bewijslevering niet leent. Uit enkel de door [de vennootschap 1] geuite wens om

bij wege van voorschot alvast enige compensatie op de door [de vennootschap 2] veroorzaakte schade” (inleidende dagvaarding nr. 81; memorie van grieven nr. 49)
te ontvangen, volgt bovendien niet dat uit hoofde van onverwijlde spoed in zoverre een onmiddellijke voorziening is vereist. Bij gebreke van andere gestelde of aannemelijk geworden omstandigheden die de afweging van de betrokken belangen in het voordeel van [de vennootschap 1] doen uitvallen, oordeelt het hof de in vordering III gevorderde betaling van een geldsom in dit kort geding niet toewijsbaar.
3.9
Hoewel de omstandigheid dat het spoedeisend belang van [de vennootschap 1] bij vordering II inmiddels is vervallen kan meebrengen dat het hof ter beoordeling van de in het bestreden vonnis (niet als voorlopig maar definitief) uitgesproken proceskostenveroordeling zal moeten beslissen of de vordering in eerste aanleg in zoverre (afgezien van het inmiddels vervallen spoedeisend belang) terecht is toe- of afgewezen, bestaat daarvoor in deze zaak geen aanleiding. Nu [de vennootschap 1] niets aanvoert dat een ander oordeel rechtvaardigt, komt het hof namelijk tot de slotsom dat (naast vordering II) ook de vorderingen I en III bij inhoudelijke beoordeling niet toewijsbaar zijn, dat de daarop voortbouwende onderdelen IV en V ook niet toewijsbaar zijn en dat alle grieven uiteindelijk falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de in het ongelijk te stellen [de vennootschap 1] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof beslist als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis in kort geding;
veroordeelt [de vennootschap 1] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geintimeerden c.s.] op € 91,41 aan dagvaardingskosten, op € 2.020,-- aan griffierecht en op € 1.074,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en C.F. Kroes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 januari 2020.
griffier rolraadsheer