3.2.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder meer de navolgende feiten vastgesteld. In het incident gaat het hof uit van deze feiten, nu partijen in het incident deze feiten niet hebben bestreden.- 2.1. [de vennootschap] was eigenaresse van een onroerende zaak aan de [adres 1]te [vestigingsplaats] . Dit pand is een voormalig klooster dat door [de vennootschap]is verbouwd tot een zorgresidentie voor het verlenen van zorg aanhulpbehoevende en veelal dementerende bejaarden.
- 2.2. Voor het uitvoeren van verbouwingswerkzaamheden heeft [de vennootschap]onder andere STB ingeschakeld (…).
- 2.3. Op 29 juni 2007 heeft STB een voorschotnota gezonden aan [Beheer] Beheervoor een bedrag van € 297.500,- inclusief btw. Deze voorschotnota is op 10 juli 2007door [de vennootschap] betaald.
- 2.7. Op 16 januari 2012 hebben partijen een geldleningsovereenkomst gesloten,neergelegd in een notariële akte, waarbij partijen hebben aangegeven dat STB eenvordering heeft op [de vennootschap] van € 759.371,97, bestaande uit een bedrag van € 738.371,97 voor door STB ten behoeve van [appellanten c.s.] verrichte werkzaamheden eneen bedrag van € 21.000,- aan rente in verband met niet tijdige voldoening van dehiervoor genoemde vordering.
Partijen hebben hierbij afgesproken dat [appellanten c.s.] de lening aflost in elf termijnenvan € 69.028,90, waarbij de eerste termijn moest worden voldaan op 15 februari2012 en de elfde en laatste termijn op 15 december 2012.In artikel 3 van deze overeenkomst is bepaald dat [de vennootschap] elk bedrag dat onderdeze overeenkomst verschuldigd is zal voldoen zonder kosten voor STB en zonderenige aftrek, inhouding van belastingen onder elke jurisdictie of verrekening.In artikel 7 van deze overeenkomst is bepaald dat [appellant] zich tot borg stelt voor denakoming van de verplichtingen van [de vennootschap] uit hoofde van deze overeenkomsten de financieringsdocumentatie.- 2.8. Tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uithiervoor sub 2.4. genoemde overeenkomst heeft [appellant] ten behoeve van STB op 23februari 2012 een recht van hypotheek gevestigd op aan [appellant] in eigendomtoebehorend onroerend goed, te weten een aantal appartementsrechten gelegen aande [adres 2] te [vestigingsplaats] respectievelijk het [adres 3] te [vestigingsplaats] .- 2.9. Bij brief van 8 mei 2013 heeft de advocaat van STB [de vennootschap]gesommeerd binnen drie dagen een bedrag te voldoen van € 368.953,89, zijnde eenachterstand van € 219.343,00 op de overeengekomen betalingsregeling en eenbedrag van € 149.250,89 aan openstaande facturen, die niet onder debetalingsregeling vallen.- 2.10. Op 25 juni 2013 is op verzoek van STB executoriaal beslag gelegd op de aan[de vennootschap] toebehorende onroerende zaak te [vestigingsplaats] , gelegen aan [adres 1] (dehiervoor genoemde zorgresidentie) alsmede op een aan [appellant] toebehorendeonroerende zaak te [vestigingsplaats] , gelegen aan de [adres 4] .- 2.11. Op 2 juni 2017 heeft STB aan [appellant] de executoriale verkoop aangezegdvan de onroerende zaak aan de [adres 4] te [vestigingsplaats] . Hierop heeft [appellant] een kortgeding gestart, strekkende tot het staken van die executie. Bij vonnis van 5 juli 2017heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van[appellant] afgewezen. STB heeft vervolgens van de executie van deze onroerende zaak(een bij het voormalige klooster behorend zwembad) voortgezet. De opbrengst was€ 47.000,00.
3.2.1.In eerste aanleg hebben [appellanten c.s.] gevorderd:- een verklaring voor recht dat zij niets meer aan STB verschuldigd zijn;- STB te veroordelen aan [appellanten c.s.] alle schade te vergoeden die zij reeds hebbengeleden en/of nog zullen lijden als gevolg van de executie van de hypotheekakte, deexecutie van het zwembad te [vestigingsplaats] daaronder begrepen en verwijzing naar deschadestaatprocedure.Daarnaast hebben zij in incident gevorderd een voorlopige voorziening te treffen.[appellanten c.s.] hebben aan hun vorderingen in eerste aanleg onder meer ten grondslag gelegd dat bij het opstellen van de geldleningsovereenkomst van 16 januari 2012 geen rekening is gehouden met de door hen betaalde voorschotnota ad € 297.500,-.
3.2.2.STB heeft in eerste aanleg een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Voor het geval in conventie wordt geoordeeld dat [de vennootschap] een opeisbare, met de vordering van STB verrekenbare vordering van € 297.500,- heeft en de door STB ingeroepen verrekening niet slaagt, heeft STB gevorderd [de vennootschap] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 149.250,89, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en een bedrag ad € 2.267,51 ter zake van buitengerechtelijke kosten.
3.3.1.De rechtbank heeft bij vonnis in incident van 9 mei 2018 STB verboden voor de duur van het geding om op enigerlei wijze tot executie van de geldleningsovereenkomst d.d. 16 januari 2012 of de hypotheekrechten van 23 februari 2012 over te gaan op straffe van een dwangsom van € 8.000,- per dag dat zij in strijd handelt met dit verbod, met een maximum van € 800,000,-. Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest van dit hof van 28 mei 2019.
3.3.2.In de hoofdzaak heeft de rechtbank bij vonnis waarvan beroep de vorderingen in conventie en voorwaardelijke reconventie afgewezen en [appellanten c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, inclusief de nakosten, veroordeeld. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat STB voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat werkzaamheden zijn verricht welke zijn gedekt door het op de voorschotnota betaalde bedrag en dat in de notariële akte van 16 januari 2012 is vastgelegd welk bedrag op dat moment open stond in verband met verrichte werkzaamheden door STB en dat aan deze akte dwingende bewijskracht toekomt.