Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Kapsalon [Kapsalon 1] en Kapsalon [Kapsalon 2],
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6391327 CV EXPL 17-6332)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende incidentele memorie houdende vordering schorsing tenuitvoerlegging, met producties;
- de memorie van antwoord in het incident;
- de memorie van grieven (in de hoofdzaak), met producties;
- het arrest in het incident van 2 oktober 2018;
- de memorie van antwoord, met een productie.
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling in hoger beroep
ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt”, zoals art. 7:900 lid 1 Burgerlijk Wetboek vereist. In haar toelichting op grief 2 betoogt [appellante] dat van haar niet gevergd kan worden dat zij op de hoogte is van de inhoud van de cao, althans van het feit dat die algemeen verbindend is verklaard: “
Zeker niet nu in de praktijkovereenkomst met geen woord wordt gerept over een verplichte stagevergoeding (terwijl de cao reeds in 2014 algemeen verbindend is verklaard), en bovendien partijen mondeling overeen waren gekomen dat er geen financiële vergoeding tegenover de stagewerkzaamheden zou staan.” [appellante] heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat zij de bedoeling had een vaststellingsovereenkomst als hiervoor bedoeld te sluiten. Ook is niet onderbouwd dat [geïntimeerde] de afspraak als een vaststellingsovereenkomst zag of zou moeten zien.
1 De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.[…]
echter omdat onze opleiding meer stage-uren van ons verlangt ondertekent [roepnaam van appellante][ [appellante] , hof]
altijd onze formulieren waarop meer stage-uren staan ingevuld dan we daadwerkelijk hebben gedraaid”. [appellante] tekende lege formulieren, de uren werden later door de stagiaires ingevuld. Mevrouw [getuige 5] verklaart dat zij werkte in het verzorgingstehuis waarin de kapsalon gevestigd was. Zij bracht bewoners naar de lunch. De kapsalon was alleen op donderdag en vrijdag open en na de lunch, tussen 12:00 en 13:00 uur, was [appellante] “
nog zelden” aanwezig. De verklaring van mevrouw [getuige 6] luidt dat de kapsalon alleen donderdag en vrijdag halve dagen open is en dat [geïntimeerde] alleen vrijdag een halve dag werkte.
om [geïntimeerde] te helpen voldoen aan de voorwaarde van het minimaal vereiste aantal gelopen stage uren, de aanwezigheidsregistratie[heeft]
ondertekend voor meer uren/dagen dan dat [geïntimeerde] daadwerkelijk aanwezig was.” Dat wordt bevestigd door de verklaring van mevrouw [de stagiaire] . De klanten van [appellante] verklaren dat in de thuissalon, die op dinsdag open was, geen stagiaires aanwezig waren, en dat de kapsalon in het bejaardentehuis alleen op donderdag ochtend en vrijdag tot in de vroege middag open was. [geïntimeerde] wijst op de dwingende bewijskracht van de aanwezigheidsregistratieformulieren, maar weerspreekt niet voldoende de kern van het betoog van [appellante] dat [geïntimeerde] alleen op vrijdagochtenden stage liep. De schriftelijke verklaringen die door [appellante] zijn overgelegd, zijn in het licht van wat [geïntimeerde] daartegen aanvoert, voldoende om de bewijskracht van de aanwezigheidsregistratieformulieren te ontzenuwen.
6.De uitspraak
n de hoofdzaak