ECLI:NL:GHSHE:2020:1726

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
200.277.927_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011, die sinds 4 mei 2018 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de vernietiging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige heeft verlengd. De moeder stelt dat de zorgen van de GI onvoldoende zijn om een uithuisplaatsing te rechtvaardigen en dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2020 zijn zowel de moeder als de GI gehoord. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet verschenen. De GI heeft betoogd dat de situatie bij de moeder onveilig is en dat de minderjarige bij de vader goed gedijt. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader noodzakelijk blijft voor haar verzorging en opvoeding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De moeder is zwanger van een tweede kind en kan in een moeder-kind huis worden opgenomen, maar dit verandert niets aan de huidige situatie van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 juni 2020
Zaaknummer : 200.277.927/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/366054 / JE RK 19-2256
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 3 mei 2020, heeft de moeder verzocht om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen alsnog af te wijzen en subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing met maximaal drie maanden te verlengen dan wel zo lang als nodig is totdat moeder en [minderjarige] in het moeder kind huis kunnen plaatsnemen,
dan wel een beslissing te nemen die het hof in goede justitie en in het belang van de
minderjarige juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 mei 2020. Deze zaak is vanwege de onderlinge samenhang gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.274.398/01 (hoger beroep van de moeder inzake vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en geschillenregeling). In dit laatste hoger beroep wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Sneper;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader en de raad zijn, met berichtgeving vooraf, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 januari 2020;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde stukken, te weten een afschrift van het vonnis in kort geding van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2020 met zaaknummer C/01/355810 / KG ZA 20-99 tussen de moeder als eiseres en de vader en de GI als gedaagden en een pleitnota.
2.3.1.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 15 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De moeder en de vader zijn gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 4 mei 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 5 mei 2019 uit huis geplaatst bij de vader.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 4 februari 2021 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 4 februari 2020 tot uiterlijk
4 februari 2021 uit huis te plaatsen bij de vader.
3.5.
De moeder kan zich met deze beschikking voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlengd niet verenigen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij primair verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen totdat de moeder en [minderjarige] in het moeder-kind huis kunnen worden opgenomen en subsidiair om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Aan de wettelijke vereisten voor een machtiging uithuisplaatsing wordt niet voldaan. Een uithuisplaatsing is een allerlaatste middel. De zorgen die de GI heeft, vindt de
moeder onvoldoende om een dergelijk ingrijpend middel als een machtiging
uithuisplaatsing te rechtvaardigen.
De moeder stelt alles in het werk om de veiligheid van [minderjarige] in de situatie bij haar thuis te waarborgen. Zij heeft al langere tijd geen contact meer met ex-partners. De moeder heeft op advies van haar advocaat ter extra waarborg een straat- en contactverbod gevorderd ten aanzien van de heer [ex-partner] . De mondelinge behandeling van dit kort geding zal op 18 mei 2020 plaatsvinden. De moeder wil ook een Aware systeem laten aanleggen.
[minderjarige] zat goed bij de moeder. De moeder gaf haar structuur, hielp haar met haar huiswerk en ze haalde goede cijfers op school. De basale verzorging is door SDW aangemerkt als goed. De moeder heeft goed zicht op wat [minderjarige] sociaal en emotioneel nodig heeft en de moeder staat altijd open voor hulp vanuit de ondertoezichtstelling.
[minderjarige] is een stil en verlegen meisje dat tijd nodig heeft om te wennen. Zij bloeide helemaal op bij haar oude school, in de buurt van de moeder. Op haar nieuwe school in [plaats] moet zij weer helemaal opnieuw wennen. [minderjarige] zegt regelmatig tegen de moeder dat zij naar huis wil. [minderjarige] zit klem bij de vader.
De moeder heeft van de GI onvoldoende de kans gekregen om te laten zien dat zij voor [minderjarige] kan zorgen. De GI heeft de moeder vijf maanden de tijd gegeven om ‘zichzelf te bewijzen’, maar de moeder heeft die vijf maanden niet volledig kunnen benutten. Er zou een opbouw in de omgang komen waarbij [minderjarige] ook bij de moeder zou gaan slapen. De overdracht van Impegno naar SDW heeft tijd gekost. Ook kreeg de moeder eerst een invaller. Zij moesten elkaar leren kennen en doelen opstellen. De eerste twee maanden had de moeder alleen maar op woensdag omgang en later ook op zaterdag. Daarna brak de vakantieperiode aan. Vervolgens is door een misverstand tussen de GI en de moeder over een telefoongesprek de omgang teruggebracht naar twee uur begeleid op het kantoor van de GI.
[minderjarige] is een meisje dat zich niet snel bloot geeft en zij wordt terughoudender door de
begeleiding. De moeder vindt dat zij door de te beperkte omgang niet heeft kunnen laten zien dat zij de gegeven tips en adviezen goed kan toepassen. Bovendien vindt de moeder de zorgen die SDW stelt over haar opvoeders handelen te summier om een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De moeder is voldoende leerbaar om stappen te maken in het begrenzen van [minderjarige] .
Ten slotte is van belang dat de moeder inmiddels in verwachting is van een tweede kind. In dit kader is wederom SDW in beeld gekomen, en SDW zegt nu dat de moeder met haar
ongeboren kind naar een moeder kind huis kan, zodat ze daar in rust kan bevallen en ook kan
groeien in haar opvoedvaardigheden. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de GI haar niet eerder de optie moeder kind huis heeft aangeboden om met [minderjarige] naar toe te gaan.
De moeder wil graag naar het moeder kind huis, maar dan wel het liefst mét [minderjarige] .
Bij een goed verloop van de opname in het moeder kind huis wil de moeder dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. Enkel een uitbreiding van de omgang vindt de moeder onvoldoende.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] dient in stand te worden gelaten.
Er is veel hulpverlening voor de moeder ingezet. De moeder kan nu binnen een korte termijn instromen in het moeder-kind huis, waar zij kan laten zien dat zij een ‘goed genoeg’ ouder is. Indien de moeder het goed doet in het moeder- kind huis, kan de omgang met [minderjarige] eventueel worden uitgebreid. Het verblijf in het moeder-kind huis is bedoeld voor de moeder en haar (ongeboren) baby.
De situatie bij de moeder thuis is nog steeds onrustig en onveilig. Haar partnerkeuze is ongelukkig. Recentelijk zijn er weer ruiten bij haar ingegooid en is haar auto bekrast. De moeder is onmachtig om daartegen iets te ondernemen. Zo heeft zij nog geen aangifte bij de politie gedaan. Ook lukt het haar niet om een nieuw telefoonnummer te regelen en haar facebook account af te sluiten.
Het gaat goed met [minderjarige] bij de vader. Hij stelt haar veiligheid voorop.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader nog steeds noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
Uit de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling blijkt dat de veiligheidssituatie bij de moeder nog altijd instabiel is. Recentelijk hebben er weer nieuwe incidenten in en rondom de woning van de moeder plaatsgevonden, zo blijkt uit de onweersproken verklaring van de GI ter mondelinge behandeling. De moeder is tot nu toe onvoldoende in staat gebleken om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Met de GI heeft het hof zorgen over het inzicht van de moeder in haar eigen veiligheidssituatie en over haar vermogen om op dat punt adequate stappen te zetten. Zo is het haar kennelijk nog steeds niet gelukt om een nieuw telefoonnummer te nemen en om haar facebook account af te sluiten. Ook heeft de moeder nog steeds geen aangifte bij de politie gedaan van de incidenten die hebben plaatsgevonden. Verder komen uit het onderzoek van SDW naar “goed genoeg ouderschap” zorgen naar voren over de opvoedvaardigheden van de moeder, met name op het punt van begrenzen en structuur bieden, en over haar leerbaarheid hierin.
[minderjarige] wordt nog altijd ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er bestaan zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling en over de effecten die de onveilige thuissituatie van de moeder op [minderjarige] heeft gehad.
Het enkele feit dat de moeder een kort geding procedure is begonnen tegen de heer [ex-partner] , waarbij zij een straat- en contactverbod tegen hem heeft gevorderd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om te oordelen dat voormelde zorgen over de veiligheid en de stabiliteit van de thuissituatie bij de moeder niet (langer) bestaan.
Uit de stukken en de verklaring van de GI ter mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] bij de vader een positieve ontwikkeling doormaakt. Gelet op al het voorgaande acht het hof het niet verantwoord en niet in het belang van [minderjarige] om haar nu terug te plaatsen bij de moeder. Het hof ziet evenmin aanleiding om de verlenging van de maatregel in duur te bekorten. Het feit dat de moeder zwanger is van haar tweede kind en binnen een korte termijn samen met haar tweede kind in een moeder-kind huis kan worden opgenomen (zonder [minderjarige] ), maakt de hiervoor omschreven situatie van [minderjarige] niet anders. Het komt het hof voor dat de moeder er verstandig aan doet om in de setting van een moeder-kind opname hard aan het werk te gaan met de verbetering van haar opvoedvaardigheden, zodat op termijn een uitbreiding van de contacten met [minderjarige] tot de mogelijkheden behoort. De GI heeft ter mondelinge behandeling toegezegd hiernaar te zullen gaan kijken.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking, waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en E.A.M. Scheij en is op 4 juni 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.