ECLI:NL:GHSHE:2020:1699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
200.259.218_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onbetaalde facturen en payrollovereenkomst tussen een eenmanszaak en een payrollbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], onder meer h.o.d.n. 5D Solutions, tegen Please Personeel B.V., voorheen DNA 360 Payroll B.V. Het hoger beroep betreft onbetaalde facturen die voortvloeien uit een payrollovereenkomst tussen [appellant] en Please. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] niet in staat was gebleken om te bewijzen dat de uren die in rekening zijn gebracht door Please niet zijn gemaakt door de ter beschikking gestelde medewerkers. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg bevestigd en geconcludeerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 19 april 2018. Het hof bekrachtigt het vonnis van 14 februari 2019, waarin de kantonrechter de vorderingen van Please geheel heeft toegewezen en [appellant] heeft veroordeeld in de proceskosten. Het hof oordeelt dat de payrollovereenkomst en de algemene voorwaarden niet vereisen dat de werkzaamheden door de medewerkers in het bijzijn van de opdrachtgever moeten worden verricht. De vorderingen van Please zijn dus terecht toegewezen, en [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.259.218/01
arrest van 2 juni 2020
in de zaak van
[appellant], onder meer h.o.d.n. 5D Solutions,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. E. van der Maal te Eindhoven,
tegen
Please Personeel B.V.,voorheen genaamd DNA 360 Payroll B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Please,
advocaat: mr. G. te Biesebeek te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 mei 2019 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 19 april 2018 en van 14 februari 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Please als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6516974 / 17-10883)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen, alsmede naar het proces-verbaal van het mondelinge vonnis van 16 augustus 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met 2 producties;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Ontvankelijkheid
Tegen het tussenvonnis van 19 april 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald, zijn geen grieven gericht, zodat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen dat vonnis.
3.2.
De feiten
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Deze luiden, voor zover nodig aangevuld door het hof, als volgt.
- [appellant] exploiteert een eenmanszaak die zich bezig houdt met het ontwikkelen, produceren en leveren van innovatieve producten ter bevordering van duurzaam leven. [appellant] heeft een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar de ontwikkeling van groene producten (zgn. greenwindow planpanelen). In verband met dat onderzoek was [appellant] op zoek naar (administratieve) ondersteuning.
- Please heeft in dat kader een payrollovereenkomst gesloten met [appellant] op
13 september 2016. Op basis van die overeenkomst zou Please werknemers ter beschikking stellen aan [appellant] . In het kader van deze overeenkomst zijn op verzoek van [appellant] de heer [new business developer] (hierna [new business developer] ) (
new business developer), mevrouw [marketing manager] (hierna [marketing manager] ) (
marketing manager) en mevrouw [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] (hierna [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] ) (
communicatie en projectmanagement, personeelszaken) ter beschikking gesteld. [appellant] is met [new business developer] in contact gekomen via de heer van [contactpersoon] (hierna [contactpersoon] ) van Brainport Development N.V. [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] was een goede vriendin van [appellant] .
- De algemene voorwaarden van Please (hierna de algemene voorwaarden) zijn van toepassing op de payrollovereenkomst.
3.3.
Het geding in eerste aanleg
Please heeft betaling gevorderd van facturen van in totaal € 11.285,77 met betrekking tot werkzaamheden die [marketing manager] en [new business developer] voor [appellant] hebben verricht. Please heeft verder betaling gevorderd van de contractuele rente over voormeld bedrag (tot
1 december 2017 berekend op € 1.109,59) en van buitengerechtelijke kosten van € 887,86.
De kantonrechter heeft, nadat een comparitie van partijen is gehouden, een mondeling vonnis gewezen waarbij aan [appellant] is opgedragen te bewijzen dat [new business developer] de uren die Please in rekening heeft gebracht niet heeft gemaakt. Als getuigen zijn gehoord
[new business developer] en [contactpersoon] .
Bij eindvonnis van 14 februari 2019 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat
[new business developer] niet in het leveren van het bewijs is geslaagd. Hij heeft de vorderingen van Please geheel toegewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Factuur [factuur 1] d.d. 24 november 2016 van € 3.536,35 incl. btw
Deze factuur betreft werkzaamheden van
[marketing manager]van 10 uur per week in de weken 43, 44 en 45 van 2016 (24 oktober 2016 tot en met 11 november 2016).
3.4.1.
[appellant] heeft in de toelichting op grief 1 tegen r.o. 4.4.2. van het vonnis van 14 februari 2019 gesteld dat [marketing manager] geen werkzaamheden voor [appellant] kán hebben verricht in die periode. Hij wijst op een brief van Please van 3 november 2016 waarin onder meer is vermeld dat [marketing manager] niet kan worden aangenomen voordat er een geldige kopie van haar legitimatiebewijs aanwezig is. En hij stelt dat geen sprake is geweest van terbeschikkingstelling van [marketing manager] aan [appellant] om onder zijn toezicht en leiding werkzaamheden te verrichten, zoals volgens de payrollovereenkomst en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden het geval zou moeten zijn. De payrollovereenkomst is pas op 13 oktober 2016 tot stand gekomen en [marketing manager] heeft de arbeidsovereenkomst pas op 23 november 2016 digitaal getekend.
3.4.2.
Verder ontkent [appellant] dat hij de uren van [marketing manager] heeft geaccordeerd en hij ontkent dat hij zijn inloggegevens aan een derde heeft verstrekt. [appellant] verwijst hiervoor naar een e-mailbericht van Please aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] van 16 september 2016, waaruit volgens hem blijkt dat de inloggegevens niet aan [appellant] , maar rechtstreeks aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] zijn gezonden. [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] heeft uren geboekt in het systeem UurOnline, maar zij heeft deze niet geaccordeerd. [appellant] heeft deze bevoegdheid nimmer aan een derde gedelegeerd.
Verder heeft [appellant] gesteld dat door Please fouten zijn gemaakt, hetgeen blijkt uit een e-mail van Please aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] van 4 november 2016 van 12.46 u en een e-mailbericht van Please aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] van 4 november 2016 van 14:11 uur (en niet van 16 november 2016, hof), overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord. Please heeft volgens hem op eigen initiatief en zonder accordering de uren aan [marketing manager] (en aan [new business developer] ) betaalbaar gesteld en getracht te incasseren bij [appellant] .
3.4.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit de brief van Please aan [marketing manager] van 3 november 2016 (prod. 18 bij akte Please d.d. 31 juli 2018) volgt dat de startdatum van de werkzaamheden van [marketing manager] bij opdrachtgever [appellant] 6 oktober 2016 is. Deze datum staat ook vermeld in de (concept)arbeidsovereenkomst van Please met [marketing manager] , die bij deze brief is gevoegd. Dezelfde aanvangsdatum van de werkzaamheden van [marketing manager] , 6 oktober 2016, staat vermeld in de brief van 3 november 2016 van Please aan [appellant] . De arbeidsovereenkomst is - kennelijk - pas getekend op het moment dat het legitimatiebewijs van [marketing manager] voor Please beschikbaar was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [appellant] toen niet tegen de ingangsdatum van 6 oktober 2016 heeft geprotesteerd. Deze vaststelling heeft [appellant] niet bestreden. [appellant] heeft niet (voldoende) betwist dat [marketing manager] daadwerkelijk met ingang van 6 oktober 2016 werkzaamheden voor hem heeft verricht. De enkele niet onderbouwde stelling van [appellant] dat geen sprake is geweest van het krachtens de payrollovereenkomst onder zijn toezicht en leiding verrichten van werkzaamheden door [marketing manager] , is daartoe onvoldoende. Onjuist is overigens dat de payrollovereenkomst op 13 oktober 2016 is getekend. De juiste datum van ondertekening is 13 september 2016.
3.4.4.
Met betrekking tot zijn stelling, dat de uren van [marketing manager] in de in het geding zijnde periode niet door hem zijn geaccordeerd en zijn ontkenning, dat hij de inloggegevens voor UurOnline aan een derde heeft gegeven, verwijst [appellant] naar een e-mailbericht van Please aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] van 16 september 2016, 12.10 uur (prod. 4 mvg).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het e-mailbericht van 12 september 2016 van [appellant] aan [medewerker van Please] (hierna [medewerker van Please] ) van Please en aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] (prod. 15 bij akte Please d.d. 31 juli 2018) blijkt dat [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] de communicatie en het projectmanagement gaat verzorgen voor [appellant] . [medewerker van Please] berichtte vervolgens op 16 september 2016, 10.49 uur aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] , naar aanleiding van haar vraag via een e-mail van diezelfde ochtend wat zij nodig heeft om in te loggen, dat zij met de verstrekte inlogcode voor UurOnline de medewerkers kan aanmelden (prod. 15 bij genoemde akte). Daarna volgt het e-mailbericht van 16 september 2016, 12.10 uur, waar [appellant] op wijst. Uit dat bericht blijkt dat [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] de naar het e-mailadres van 5DSolutions ( [appellant] ) gezonden inlogcodes niet heeft ontvangen en dat de inloggegevens aan [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] worden gezonden, naar haar privé-mailadres. Uit een en ander kan worden afgeleid, dat [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] , die de personeelszaken deed voor [appellant] volgens zijn mededeling tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg (r.o. 4.2.2 vonnis 14 februari 2019), uit hoofde van haar functie de inlogcodes mocht ontvangen en gebruiken ten behoeve van haar werkzaamheden voor [appellant] . De niet onderbouwde stelling van [appellant] dat hij de inloggegevens niet aan een derde heeft gegeven, kan hem dan ook niet baten. De stelling dat [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] de uren van [marketing manager] niet heeft geaccordeerd, heeft [appellant] in het geheel niet onderbouwd en overigens niet specifiek te bewijzen aangeboden. De stelling dat [appellant] de bevoegdheid om de uren te accorderen nimmer aan een derde ( [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] ) heeft gedelegeerd kan hem evenmin baten. Please mocht er in redelijkheid op vertrouwen dat [communicatie en projectmanagement, personeelszaken] gelet op haar functie bij [appellant] gemachtigd was om de uren te accorderen en digitaal aan Please toe te zenden (artikel 3:36 BW).
De stelling van [appellant] dat er fouten zijn gemaakt door Please bij het verwerken van de uren kan [appellant] evenmin baten. Uit de door hem genoemde e-mailberichten blijkt niet dat het in deze berichten gaat om de door [marketing manager] (of [new business developer] ) gewerkte uren.
Grief 1 faalt.
3.5.
Factuur [factuur 2] d.d. 3 november 2016 van € 6.404,48 incl. btw
Deze factuur betreft de werkzaamheden van
[new business developer]van 8 uur per week in de weken 36 tot en met 43 van 2016 (5 september 2016 tot en met 28 oktober 2016).
3.5.1.
In de toelichting op grief 2 tegen r.o. 4.3.4. van het vonnis van 14 februari 2019 heeft [appellant] gesteld dat [new business developer] buiten medeweten van [appellant] zijn eigen uren heeft geaccordeerd en dat hij, [appellant] , nooit de beschikking heeft gehad over de inlogcodes. Artikel 5 van de gebruiksvoorwaarden van UurOnline, waar de kantonrechter naar verwijst, welk artikel inhoudt dat de gebruiker volledig verantwoordelijk is voor het gebruik en de bescherming van de door hem ontvangen gebruikersnaam en toegangscode, is daarom niet van toepassing volgens [appellant] .
3.5.2.
Grief 2 faalt. Voor wat betreft de stelling van [appellant] dat hij de inlogcodes niet heeft ontvangen verwijst het hof naar 3.4.4. [appellant] kan zich daar dus niet met succes op beroepen. De stelling dat [new business developer] zijn uren zelf heeft geaccordeerd heeft [appellant] in het geheel niet onderbouwd en overigens niet specifiek te bewijzen aangeboden. Voor wat betreft de stelling van [appellant] dat er fouten zijn gemaakt verwijst het hof eveneens naar 3.4.4.
3.5.3.
Grief 3 betreft de bewijswaardering door de kantonrechter in r.o. 4.3.6. van het vonnis van 14 februari 2019. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellant] niet in het hem opgedragen bewijs is geslaagd.
[appellant] heeft in de toelichting op grief 3 gesteld dat het hem bevreemdt dat [appellant] op grond van de arbeidsovereenkomst met Please met ingang van 5 september 2016 werkzaamheden voor [appellant] zou verrichten, terwijl de payrollovereenkomst pas op 13 september 2016 is getekend. En verder bevreemdt het [appellant] dat op 5 september 2016 nog geen ontmoeting had plaatsgevonden tussen [appellant] en [new business developer] ; dat was pas op 22 september 2016. Daarom is het volgens [appellant] uitgesloten dat [new business developer] in de weken 36 tot en met 38 van 2016 werkzaamheden voor hem heeft verricht.
3.5.4.
Tegen de bewijslastverdeling en de bewijsopdracht (bij mondeling vonnis) heeft [appellant] geen grief gericht. [appellant] moest bewijzen dat [new business developer] niet de uren heeft gemaakt die Please in rekening heeft gebracht.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de afgelegde verklaringen. [appellant] heeft aan de bewijslevering hetgeen in 3.5.3. is weergegeven toegevoegd.
Het hof is van oordeel dat uit de inhoud en de toonzetting van de e-mail van [appellant] aan [new business developer] van 8 september 2016, 8:47 uur en van [new business developer] aan [appellant] van 8 september 2016, 9:32 uur, (prod. 2 mvg) blijkt dat [appellant] en [new business developer] al eerder contact met elkaar hadden gehad. Dit volgt ook uit de door [new business developer] en [contactpersoon] afgelegde getuigenverklaringen. Volgens de getuige [new business developer] heeft hij werkzaamheden voor [appellant] verricht vanaf eind augustus/begin september 2016. Dat [new business developer] vóór 22 september 2016, de datum van de ontmoeting tussen [appellant] , [new business developer] en [contactpersoon] , geen werkzaamheden voor [appellant] heeft verricht is op grond van die mailwisseling in combinatie met de getuigenverklaringen niet bewezen.
Dat de payrollovereenkomst tussen [appellant] en Please nog niet getekend was op 5 september 2016 is niet van (doorslaggevende) betekenis voor het bewijs dat [new business developer] nog geen werkzaamheden voor [appellant] zou hebben verricht. Kennelijk waren er redenen waarom die overeenkomst nog niet eerder werd getekend.
Grief 3 faalt.
3.5.5.
Grief 4 is gericht tegen r.o. 4.3.7. van het vonnis van 14 februari 2019 waarin de kantonrechter concludeert dat [appellant] gehouden is factuur [factuur 2] te voldoen.
[appellant] heeft in de toelichting op grief 4 nog aangevoerd dat op grond van de payrollovereenkomst en de algemene voorwaarden de werkzaamheden door [new business developer] in het bijzijn van [appellant] verricht hadden moeten worden en dat dat niet het geval is geweest.
De payrollovereenkomst en de algemene voorwaarden houden naar het oordeel van het hof niet in dat de werkzaamheden door de medewerker ( [new business developer] ) in het bijzijn van de opdrachtgever ( [appellant] ) moeten worden verricht. In artikel 1.1 van de payrollovereenkomst wordt voor de terbeschikkingstelling van de medewerkers aan de opdrachtgever ter uitvoering van werkzaamheden verwezen naar artikel 7:690 BW, waarin de definitie van de uitzendovereenkomst staat vermeld. Laatstgenoemd artikel houdt niet in dat de werkzaamheden in het bijzijn van de derde/opdrachtgever moeten worden verricht.
Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd kan niet tot een andere oordeel leiden en is reeds besproken bij de behandeling van de grieven 2 en 3.
3.6.
Slotsom
3.6.1.
Grief 5 is gericht tegen de overweging van de kantonrechter in r.o. 4.4. van het vonnis van 14 februari 2019 dat de gevorderde hoofdsom met de contractuele rente toewijsbaar is.
Hetgeen [appellant] in de toelichting op grief 5 heeft aangevoerd is een herhaling van zijn toelichtingen op eerdere grieven en behoeft dus geen behandeling meer.
3.6.2.
Grief 6 is gericht tegen r.o. 4.5. van het vonnis van 14 februari 2019 waarin de kantonrechter de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten heeft toegewezen.
[appellant] heeft geen inhoudelijke bezwaren tegen deze toewijzing aangevoerd, anders dan dat de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten evenals die met betrekking tot de hoofdsom moet worden afgewezen.
Grief 6 faalt.
3.6.3.
Het hof komt tot de conclusie dat het vonnis van 14 februari 2019 moet worden bekrachtigd. De kantonrechter heeft [appellant] terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Ook grief 7, gericht tegen die proceskostenveroordeling, faalt daarom.
3.6.4.
Aan bewijslevering door [appellant] , zoals door hem in algemene zin aangeboden, komt het hof niet toe.
3.6.5.
[appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld te worden.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 19 april 2018;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 14 februari 2019;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Please op € 2.020,-- aan griffierecht en op € 1.074,-- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, J.M.H. Schoenmakers en H.M.M. Steenberghe en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juni 2020.
griffier rolraad