ECLI:NL:GHSHE:2020:1697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
200.255.860_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens ongeoorloofde onderhuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen Stichting Sint Trudo en een huurder, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [geïntimeerde] in strijd met de huurovereenkomst gedeelten van de woning aan derden in gebruik heeft gegeven. De huurovereenkomst was aangegaan op 25 november 2008, waarbij de huurder zich verplichtte om de woning uitsluitend voor eigen gebruik te gebruiken en niet zonder toestemming van de verhuurder onder te verhuren.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van Trudo afgewezen, ondanks dat [geïntimeerde] in strijd met de huurovereenkomst had gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming van [geïntimeerde] de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. Trudo ging in hoger beroep en voerde aan dat de tekortkoming van [geïntimeerde] te ernstig was om de huurovereenkomst te laten voortduren.

Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] zonder toestemming van Trudo de woning gedeeltelijk in gebruik had gegeven aan meerdere personen, wat in strijd was met de huurovereenkomst. Het hof concludeerde dat de tekortkoming van [geïntimeerde] van voldoende gewicht was om de ontbinding van de huurovereenkomst toe te wijzen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en ontbond de huurovereenkomst, waarbij [geïntimeerde] werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de huurprijs vanaf de ontbinding tot de daadwerkelijke ontruiming, alsook de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.255.860/01
arrest van 2 juni 2020
in de zaak van
Stichting Sint Trudo,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: Trudo,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.G.J. de Vries te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 februari 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 januari 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen enerzijds Trudo als eiseres en anderzijds [geïntimeerde] , [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 6842508, rolnummer 18-3166)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 5 juli 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep houdende grieven;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De vaststaande feiten

3.1.
[geïntimeerde] huurt sinds 25 november 2008 van Trudo de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), tegen een huurprijs van laatstelijk € 479,02 per maand.
3.2.
In artikel 1.2 van de huurovereenkomst is bepaald dat de bestemming van het gehuurde woonruimte is, slechts ten behoeve van huurder en de leden van zijn huishouden, en dat huurder gedurende de looptijd van de huurovereenkomst in het gehuurde zijn hoofdverblijf dient te hebben.
3.3.
In de huurovereenkomst zijn de door Trudo gehanteerde 'Algemene Voorwaarden Huurovereenkomst Woonruimte d.d. 1 maart 2008' van toepassing verklaard. Artikel 6.5 van die algemene voorwaarden luidt:
"Het is huurder uitdrukkelijk verboden om het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven tenzij verhuurster, na daartoe door huurder schriftelijk te zijn verzocht, schriftelijk haar toestemming heeft gegeven."
3.4.
In artikel 6.6 van de algemene voorwaarden is bepaald dat huurder alle door ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten aan verhuurster (Trudo) dient af te dragen.
3.5.
Trudo heeft medio 2017 en begin 2018 meldingen ontvangen dat de woning door meerdere mensen, anderen dan [geïntimeerde] , zou worden bewoond. Na raadpleging van de Basisregistratie Personen (BRP) bleek Trudo dat op 9 maart 2018 op het desbetreffende adres niet alleen [geïntimeerde] ingeschreven stond, maar ook [de betrokkene 2] (vanaf 27 december 2017), [de betrokkene 1] (vanaf 31 januari 2018) en [de betrokkene 3] (vanaf 17 oktober 2017).
Eerder, in de jaren 2014 tot en met 2017, hebben ook drie anderen op het adres van [geïntimeerde] geregistreerd gestaan in de BRP, zo bleek na raadpleging.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Trudo heeft in eerste aanleg gevorderd (kort weergegeven):
 ontbinding van de huurovereenkomst tussen Trudo en [geïntimeerde] ;
 beëindiging althans ontbinding van (eventuele) onderhuurovereenkomsten tussen [geïntimeerde] enerzijds en [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] anderzijds;
 veroordeling van [geïntimeerde] , [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] tot ontruiming van de woning;
 veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 3.300,00, althans € 1.800,00, ter zake van door [geïntimeerde] van [de betrokkene 3] en [de betrokkene 1] ontvangen inkomsten uit onderhuur berekend tot en maart 2018, te vermeerderen met wettelijke rente;
 veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 550,00, althans € 300,00 per maand gelegen tussen maart 2018 en de daadwerkelijk ontruiming ter zake van inkomsten uit onderverhuur.
Trudo heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door in de afgelopen vier jaren structureel zijn woning, of gedeelten daarvan, onder te verhuren aan derden, althans door derden in de van Trudo gehuurde woning te laten verblijven. Ook is er sprake geweest van een gevaar zettende situatie, nu die bewoners geen gebruik mochten maken van de keuken en daarom op een gaskookstel hun eten klaarmaakten. Begin 2018 is er een inval in de woning door de politie geweest. Trudo vermoedt dat dit te maken had met het huisvesten van illegalen en/of mensenhandel.
[geïntimeerde] , [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij, een vluchteling uit Soedan, soms logés heeft gehad, namelijk mensen die onderdak nodig hadden en die hij uit naastenliefde heeft willen helpen. Van verhuur was geen sprake. [geïntimeerde] , die de Nederlandse taal niet (goed) machtig is en het huurcontract daarom niet gelezen heeft, wist niet dat het niet is toegestaan om logés in de woning te laten verblijven.
4.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Trudo tegen [geïntimeerde] . [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] afgewezen.
Ten aanzien van de tegen [geïntimeerde] ingestelde vorderingen heeft de kantonrechter daartoe overwogen dat [geïntimeerde] weliswaar in strijd heeft gehandeld met artikel 1.2 van de huurovereenkomst en artikel 6.5 van de algemene voorwaarden, maar dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de tekortkoming van [geïntimeerde] de ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Trudo heeft onvoldoende onderbouwd dat betalingen door [de betrokkene 3] en/of [de betrokkene 1] (die samen een echtpaar vormen) niet slechts een vergoeding voor gas, water en licht vormden, maar onderhuurpenningen betroffen.
Ten aanzien van de tegen [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] ingestelde vorderingen heeft de kantonrechter overwogen dat Trudo bij toewijzing van die vorderingen geen belang meer heeft. Volgens de kantonrechter staat vast dat [de betrokkene 1] en [de betrokkene 3] de woning op 29 april 2018 hebben verlaten en dat zij per 1 mei 2018 niet meer op het desbetreffende adres staan ingeschreven. Ook staat vast dat [de betrokkene 2] de woning op 28 februari 2018 heeft verlaten en sindsdien in verzekering is gesteld in verband met een overleveringsprocedure. Alleen om die reden heeft [de betrokkene 2] zich nog niet uit kunnen schrijven op het adres, aldus de kantonrechter.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Trudo heeft vijf grieven aangevoerd en concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen Trudo en [geïntimeerde] , en tot:
 ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde;
 veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag gelijk aan de laatst geldende huurprijs vanaf de ontbinding tot de dag van de ontruiming, te vermeerderen met wettelijke rente;
 veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 3.300,00, althans € 1.800,00, te vermeerderen met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden.
5.2.
Het hof stelt voorop dat artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW echter wel mee dat in geval van huur de verhuurder moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de huurder (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van artikel 6:265 lid 2 BW dat de huurder in verzuim is), en dat het aan de huurder is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling.
Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden daarnaast geen bijzondere regels. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
5.3.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat sprake is (geweest) van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] . In ieder geval staat vast dat [geïntimeerde] zonder toestemming van Trudo de woning gedeeltelijk in gebruik heeft gegeven aan meerdere personen. Gelet op de duur van dat verblijf (meerdere maanden) en op het feit dat die personen zich op dat adres hebben laten inschrijven in de BRP, verwerpt het hof het standpunt van [geïntimeerde] dat hij [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] slechts gelegenheid heeft geboden om bij hem te logeren. Logés plegen zich niet in te schrijven op het gastadres. [geïntimeerde] heeft derhalve in strijd gehandeld met artikel 6.5 van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst.
Dit geldt evenzeer indien ervan wordt uitgegaan dat [geïntimeerde] steeds zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehouden. Ook het in gebruik geven van een gedeelte van de woning (een kamer) is immers niet toegestaan.
Omdat een juiste nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst door [geïntimeerde] voor wat betreft de desbetreffende periode blijvend onmogelijk is geworden, is verzuim ingetreden.
5.4.
Dan dient te worden beoordeeld of de tekortkoming van voldoende gewicht is om de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst toe te wijzen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, heeft [geïntimeerde] - op wie, zoals hiervoor reeds is overwogen, op dit punt de stelplicht rust - het volgende aangevoerd:
a. [geïntimeerde] wist niet dat hij toestemming van Trudo nodig had om personen bij hem in de woning te laten logeren/verblijven. Ook in 2016 en 2017 heeft Trudo al meldingen gekregen over in de woning verblijvende bewoners (anderen dan [geïntimeerde] ), maar Trudo heeft toen geen actie ondernomen en [geïntimeerde] niet gewaarschuwd.
Zodra [geïntimeerde] vernam dat Trudo het niet toestond om derden bij hem te laten verblijven, heeft hij daaraan een einde gemaakt.
[geïntimeerde] heeft alleen maar mensen in nood willen helpen. Er is geen sprake geweest van huisvesting van illegalen of betrokkenheid bij mensenhandel. [geïntimeerde] heeft geen strafblad, is niet bekend bij de politie.
[geïntimeerde] vroeg geen huur, maar heeft slechts incidenteel een vergoeding voor het gebruik van gas, water en licht ontvangen. [geïntimeerde] is er financieel niet beter van geworden.
[geïntimeerde] woont al sinds 2008 in de woning, heeft daarin steeds en ononderbroken zijn hoofdverblijf gehad en heeft er groot belang bij om in de woning te kunnen blijven wonen.
In het hiernavolgende zal het hof hierop ingaan.
5.4.1.
Dat [geïntimeerde] de Nederlandse taal niet goed machtig is en daardoor de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden niet gelezen heeft, naar [geïntimeerde] stelt, dient voor zijn risico te komen. Door ondertekening van het contract moet [geïntimeerde] worden geacht zich te daaraan hebben verbonden en kan hij daaraan worden gehouden.
Trudo hoefde [geïntimeerde] er niet voor te waarschuwen dat het zonder haar toestemming niet was toegestaan om derden in de woning te laten verblijven. Dat volgt immers uit artikel 1.2 van de huurovereenkomst en staat in artikel 6.5 van de algemene voorwaarden. Dat Trudo ook vóór 2018 al meldingen had gekregen maar toen niet heeft gewaarschuwd of anderszins actie heeft ondernomen, doet aan het in dat artikel opgenomen verbod niet af.
Volgens Trudo heeft zij ook in 2016 en 2017 al controlebezoeken laten uitvoeren, maar is er toen geen concreet bewijs aangetroffen en bestond er daarom geen aanleiding om [geïntimeerde] aan te spreken. Hoe dan ook was er geen sprake van een situatie waarin Trudo in afwijking van artikel 6.5 van de algemene voorwaarden medebewoning gedoogde en [geïntimeerde] daaraan verwachtingen mocht ontlenen.
5.4.2.
Niet is gebleken van huisvesting van illegalen of van betrokkenheid van mensensmokkel. Wel staat vast dat de politie begin maart 2018 een inval in de woning heeft gedaan. Naar [geïntimeerde] heeft verklaard had de politie-inval betrekking op [de betrokkene 2] , die zonder toestemming van Trudo in de woning verbleef.
5.4.3.
Dat [geïntimeerde] louter altruïstische motieven had voor het laten inwonen van [de betrokkene 1] , [de betrokkene 2] en [de betrokkene 3] , is niet komen vast te staan. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit de verklaringen van de medewerkers van Trudo die op 8 februari 2018 bij de woning op huisbezoek zijn geweest, blijkt dat [geïntimeerde] toen heeft gezegd dat hij € 550,00 huur per maand van [de betrokkene 3] en [de betrokkene 1] ontving, alsmede dat [de betrokkene 1] dat tijdens dat huisbezoek heeft bevestigd. Volgens [geïntimeerde] berust dit echter op een misverstand als gevolg van taalproblemen.
[geïntimeerde] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij tijdens een gesprek op 27 februari 2018 ten kantore van Trudo heeft gezegd dat hij een bedrag van € 300,00 per maand kreeg als vergoeding voor gas, water en licht, zoals door Trudo meermaals aangevoerd.
Bij conclusie van antwoord, herhaald in de memorie van antwoord, heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [de betrokkene 3] hem € 550,00 of zoveel hij kon missen, genoemd is ook een bedrag van € 300,00, heeft aangeboden (dus op eigen initiatief) als vergoeding voor gas, water en licht.
Volgens [de betrokkene 3] en [de betrokkene 1] (zie hun conclusie van antwoord) betaalden zij € 550,00 (geen huur maar een vergoeding voor gas, water en licht), niet maandelijks, er werd af en toe ook minder gegeven.
Ter comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] volgens de aantekeningen van de griffier verklaard dat er eenmalig een bedrag van € 300,00 als vergoeding van kosten aan hem is betaald.
Weliswaar is er in de verklaringen sprake van wisselende bedragen, maar dat doet niet af aan het feit dat wat betreft [de betrokkene 3] en [de betrokkene 1] bedragen zijn genoemd die normaliter de maandelijkse kosten voor een huishouden voor gas, water en licht in ieder geval benaderen en veelal zelfs zullen overschrijden, zodat van een
bijdragein die kosten bezwaarlijk gesproken kan worden. Het doet vermoeden dat er tevens een vergoeding voor het woongenot is betaald. Of [geïntimeerde] , zoals hijzelf stelt, van de inwoning financieel niet beter is geworden, is daarbij niet van doorslaggevend belang.
5.5.
Gelet op het hiervoor overwogene kan hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd naar het oordeel van het hof niet afdoen aan het Trudo in beginsel toekomende recht op ontbinding van de huurovereenkomst. Daarvoor is de tekortkoming te ernstig. Het belang van [geïntimeerde] om in de woning te blijven wonen moet daarvoor wijken.
De grieven 1, 2 en 3, gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de tekortkoming van [geïntimeerde] , gezien haar bijzondere aard, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt, slagen.
5.6.1.
In rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat Trudo haar stelling dat betalingen door [de betrokkene 3] en [de betrokkene 1] aan [geïntimeerde] hebben gestrekt ter betaling van huur, en niet als een vergoeding voor het gebruik van gas, water en licht, onvoldoende heeft onderbouwd. Op grond hiervan heeft de kantonrechter de op artikel 6.6 van de algemene voorwaarden gegronde vordering van Trudo tot betaling van € 3.300,00 (€ 550,00 per maand) althans € 1.800,00 (€ 300,00 per maand) afgewezen.
Hiertegen is grief 4 gericht. Trudo voert aan dat op grond van artikel 6.6 van de algemene voorwaarden alle inkomsten uit onderhuur aan haar moeten worden afgedragen, ook indien en voor zover die inkomsten een vergoeding voor het gebruik van gas, water en licht zouden betreffen. Bovendien is een bedrag van € 550,00 dan wel € 300,00 per maand dermate hoog dat dat bedrag niet alleen een vergoeding voor gas, water en licht kan zijn geweest.
5.6.2.
Artikel 6.6, tweede zin, van de algemene voorwaarden luidt:
"Voor ongeoorloofde onderhuur geldt voorts, dat huurder alle door onderhuur verkregen
inkomsten aan verhuurster dient af te dragen, onverminderd het recht van verhuurster
aanspraak te maken op de contractuele boete als huurder en verhuurster zijn overeengekomen."Trudo kan op dit artikel alleen een beroep doen indien kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van onderhuur. Daarvoor moet komen vast te staan dat [de betrokkene 3] en [de betrokkene 1] een vergoeding hebben betaald voor het gebruik van een gedeelte van een woning, het kenmerkende element van een huurovereenkomst, en niet alleen van een kostenvergoeding. Ingevolge de hoofdregel van 150 Rv is het aan Trudo om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat en tot welk bedrag [geïntimeerde] op grond van artikel 6.6 van de algemene voorwaarden gehouden is om uit ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten aan Trudo af te dragen.
5.6.3.
Gesteld noch gebleken is dat [de betrokkene 2] ooit bedragen aan [geïntimeerde] heeft betaald.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.4.4 uiteengezet is onduidelijk gebleven welk(e) bedrag(en) [de betrokkene 1] en/of [de betrokkene 3] aan [geïntimeerde] heeft/hebben betaald. Wel heeft het er de schijn van dat er niet alleen een bijdrage in de kosten maar ook een vergoeding voor het woongenot is betaald, maar die schijn is op zichzelf te weinig om met zekerheid vast te stellen dat er ook daadwerkelijk sprake is geweest van een concreet bedrag aan inkomsten uit onderhuur dat [geïntimeerde] zou moeten afstaan. Het is aan Trudo om dit te bewijzen, maar Trudo heeft daartoe geen (specifiek) bewijs aangeboden, zodat het bij slechts een vermoeden blijft. De op artikel 6.6 van de algemene voorwaarden gegronde vordering is daarom niet toewijsbaar. Grief 4 faalt.
5.7.
Gelet op het voorgaande slaagt ook grief 5 (gedeeltelijk). Daarmee heeft Trudo betoogd dat de kantonrechter ten onrechte de tegen [geïntimeerde] ingestelde vorderingen heeft afgewezen en de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd.

6.De slotsom

6.1
De grieven 1, 2, 3 en 5 (gedeeltelijk) slagen. Grief 4 faalt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en alsnog de huurovereenkomst ontbinden en [geïntimeerde] veroordelen om het gehuurde te ontruimen. Ook de nevenvorderingen zijn toewijsbaar als hierna vermeld. Voor de ontruiming zal [geïntimeerde] een termijn van veertien dagen worden gegund.
6.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Trudo, die voor een vierde deel aan [geïntimeerde] zijn toe te rekenen, zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 26,40
- griffierecht € 119,00
- salaris advocaat € 88,00 (2 punten x tarief V x 0,25)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Trudo zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 101,05
- griffierecht € 741,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief II)
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Eindhoven (rechtbank Oost-Brabant) van 17 januari 2019 voor zover tussen partijen gewezen;
doet opnieuw recht als volgt:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats] ;
veroordeelt [geïntimeerde] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit arrest met al het zijne en al de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Trudo te stellen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 479,02 voor elke maand gelegen tussen de ontbinding en de daadwerkelijke ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze vergoeding niet voor de eerste dag van de desbetreffende maand is voldaan, vanaf die eerste dag tot de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Trudo wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 26,40 voor explootkosten, € 119,00 voor griffierecht en € 88,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 101,05 voor explootkosten, € 741,00 voor griffierecht en € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, deze bedragen te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Vaessen, O.G.H. Milar en G. Creutzberg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juni 2020.
griffier rolraadsheer