ECLI:NL:GHSHE:2020:1696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
200.254.131_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en bevoegdheid tot lesgeven in Transcendente Meditatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een leraar Transcendente Meditatie (TM) tegen Stichting Maharishi University of Management (Stichting M.U.M.) wegens onrechtmatige daad. De appellant, wonende in Curaçao, stelt dat hij door Stichting M.U.M. onterecht is belemmerd in het geven van TM-lessen. De rechtbank Limburg had eerder zijn vorderingen afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de appellant geen toestemming had van de TM-organisatie om lessen te geven. De appellant had in 2014 trainingen georganiseerd voor werknemers van een verzekeringsmaatschappij, maar na een brief van Stichting M.U.M. aan deze maatschappij, waarin werd gesteld dat hij niet bevoegd was om les te geven, werden zijn lessen stopgezet. Het hof bevestigt dat de appellant zich diende te houden aan de voorwaarden van de overeenkomsten die hij had ondertekend, waarin stond dat hij toestemming nodig had van de TM-organisatie. Het hof oordeelt dat de stelling van de appellant dat Stichting M.U.M. onrechtmatig heeft gehandeld, niet kan worden aanvaard. De grieven van de appellant falen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.131/01
arrest van 2 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Curaçao,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood te Heerlen,
tegen
Stichting Maharishi University of Management,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Stichting M.U.M.,
advocaat: mr. A.P. Meijboom te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 januari 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 31 oktober 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en Stichting M.U.M. als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/235995 / HA ZA 17-283)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de daaraan voorafgegane vonnissen van 11 oktober 2017 en 17 januari 2018 in incidenten.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] met producties en eiswijziging;
  • de antwoordakte van Stichting M.U.M.
Stichting M.U.M. heeft in haar antwoordakte bezwaar gemaakt tegen het feit dat door [appellant] na de memorie van antwoord nog een akte is genomen. Volgens Stichting M.U.M. is die akte in strijd met de twee conclusie regel in hoger beroep.
Het hof verwerpt dit bezwaar. De twee conclusie regel staat niet eraan in de weg dat een appellant, bij betwisting van de door hem gestelde schade zoals in dit geval, bij akte alsnog bewijsstukken in het geding brengt (HR 22 januari 1993, NJ 1993, 216).
Op de eisvermeerdering die in de akte van [appellant] is opgenomen zal het hof hierna beslissen.
Het hof heeft na de aktewisseling een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep d.d. 31 oktober 2018 onder 2 vastgesteld welke feiten tussen partijen vaststaan. Tegen die feitenvaststelling zijn geen grieven aangevoerd zodat het hof in hoger beroep van dezelfde feiten zal uitgaan, met dien verstande dat onder 2.2 van het vonnis - kennelijk bij vergissing - is vermeld dat [appellant] in de jaren 1987 – 1988 onderwijs in Transcendente Meditatie heeft gekregen; dit moet zijn: in de jaren 1987 – 1998. Aldus gecorrigeerd kan in hoger beroep worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Stichting M.U.M. is onderdeel van de internationale Transcendental Meditation Movement (de Beweging) die is opgericht door Maharishi Mahesh Yogi. Stichting M.U.M. is onder meer betrokken bij de coördinatie van het wereldwijde onderwijs in de vorm van door Vedische traditie geïnspireerde meditatie die door de Maharishi Transcendente Meditatie (TM) wordt genoemd. Dit onderwijs wordt uitsluitend door bevoegde leraren binnen de Beweging gegeven.
3.1.2.
[appellant] heeft in de jaren 1987 – 1998 onderwijs in TM gekregen van de Beweging. [appellant] is tevens twee overeenkomsten (Agreements) aangegaan. De “Agreement for Associates of Maharishi Vedic University” is gesloten tussen de stichting Maharishi Foundation International, ook genaamd Maharishi Vedic University (MVU) enerzijds en [appellant] (in de overeenkomst genoemd: the Associate) anderzijds. De overeenkomst is door [appellant] op 10 mei 1997 ondertekend en namens MVU op 16 mei 1997. De overeenkomst houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
“(…)
Article 4 – The Activities of the Associate
(…)
Subsection 4The Associate may only perform the activities within geographical areas for which he has been authorized in writing by MVU (…)
Article 7 – Protection of the Personal Contacts of MVU
Subsection 1The Associate is aware that he is accepted to carry out the activities in the field of Maharishi’s Vedic Science only for the purpose defined by MVU and not for any private purpose.
(…)”
In de Agreement, gesloten tussen de International Association for the Advancement of the Science of Creative Intelligents ((IAASCI) and its affiliates enerzijds en [appellant] als initiator-teacher anderzijds die namens IAASCI op 13 mei 1997 en door [appellant] op 23 mei 1997 is ondertekend, is, voor zover thans van belang, het volgende door [appellant] verklaard:
“(…)
It is my joy to undertake the responsability of representing this Teaching in all its purity as it is given to me; and I promise that I will always expound the Teaching and I will always use the names identified with the teaching of Maharishi Mahesh Yogi, (…) including the names Transcendental Meditation, TM (…), only as authorized by the Association and its national representatives and affiliates.
(…)”
3.1.3.
[appellant] heeft in 2014 voor werknemers van verzekeringsmaatschappij ENNIA op Curaçao trainingen georganiseerd over dan wel les gegeven in TM. Hij verrichte deze werkzaamheden als freelancer en hij heeft daarvoor een honorarium ontvangen.
3.1.4.
Bij brief van 2 oktober 2015 (productie 7 bij inleidende dagvaarding) heeft de heer [binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden] , die binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon is voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden, namens Stichting M.U.M. aan ENNIA Curaçao het volgende meegedeeld, voor zover thans van belang:
“(…) Wij bevestigen eveneens dat dhr [appellant] niet het recht heeft om lessen Transcendente Meditatie te geven op Curaçao. (…)”
3.2.
In eerste aanleg vorderde [appellant] (samengevat):
a. a) te verklaren voor recht dat Stichting M.U.M. door de uitlatingen in de e-mail d.d. 2 oktober 2015 (bedoeld is: de brief van 2 oktober 2015) van haar werknemer dhr. [binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden] aan verzekeringsmaatschappij ENNIA Curaçao jegens [appellant] een onrechtmatige daad heeft gepleegd;
b) Stichting M.U.M. te gebieden de uitlating over [appellant] aan verzekeringsmaatschappij ENNIA Curaçao alsmede aan derden dat [appellant] niet het recht heeft Transcendente Meditatie op Curaçao te doceren, te staken en gestaakt te houden, dit op straffe van een dwangsom;
c) Stichting M.U.M. te veroordelen om de uitlating over [appellant] aan verzekeringsmaatschappij ENNIA Curaçao dat [appellant] niet het recht heeft Transcendente Meditatie op Curaçao te doceren, te rectificeren, dit op straffe van een dwangsom;
d) Stichting M.U.M. te veroordelen tot een schadevergoeding aan [appellant] wegens gemiste inkomsten van € 51.500,- met wettelijke rente;
e) Stichting M.U.M. te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
[appellant] kan zich niet met het vonnis van de rechtbank verenigen en is daartegen in hoger beroep gekomen. Hij heeft twee grieven tegen het vonnis aangevoerd.
3.5.1.
[appellant] heeft voorts in zijn memorie van grieven zijn eis vermeerderd in die zin dat hij, naast hetgeen hij reeds in eerste aanleg vorderde tevens vordert:
1) dat de op 16 mei 1997 gesloten
Agreement for Associates of Maharishi Vedic Universityalsmede de op 23 mei 1997 gesloten
Teachers Agreementnietig worden verklaard wegens strijd met de wet dan wel de goede zeden;
2a) dat de door
Stichting Maharishi Foundation International - Maharishi Vedic Universitygehanteerde algemene voorwaarden buiten toepassing blijven omdat deze stichting geen met Stichting M.U.M. verbonden onderneming is;
2b) de vernietiging van deze algemene voorwaarden in zijn geheel dan wel gedeeltelijk omdat deze niet aan [appellant] werden overhandigd vóór of bij het sluiten van de overeenkomst dan wel [appellant] geen redelijke mogelijkheid tot de kennisneming daarvan heeft gekregen, althans omdat deze geheel dan wel gedeeltelijk onredelijk bezwarend zijn;
3a) dat de door de
International Association for the Advancement of the Science of Creative Intelligents and its affiliates (IAASCI)gehanteerde algemene voorwaarden buiten toepassing blijven omdat deze stichting (het hof begrijp: deze rechtspersoon) geen met Stichting M.U.M. verbonden onderneming is;
3b) de vernietiging van deze algemene voorwaarden in zijn geheel dan wel gedeeltelijk omdat deze niet aan [appellant] werden overhandigd vóór of bij het sluiten van de overeenkomst dan wel [appellant] geen redelijke mogelijkheid tot de kennisneming daarvan heeft gekregen, althans omdat deze geheel dan wel gedeeltelijk onredelijk bezwarend zijn.
3.5.2.
Tegen de voormelde eisvermeerdering is materieel verweer gevoerd, maar zijn geen procedurele bezwaren aangevoerd. Het hof ziet ook ambtshalve geen gronden om de eisvermeerdering niet toe te laten. Het hof zal recht doen op basis van de aldus vermeerderde eis.
3.6.1.
[appellant] heeft bij akte zijn eis opnieuw vermeerderd in die zin dat hij in plaats van het bedrag aan schadevergoeding van € 51.500,- met wettelijke rente een bedrag van ANG/NAF 110.700,- met wettelijke rente vordert. Omgerekend gaat het om een bedrag van € 57.564,-.
3.6.2.
Het hof begrijpt de inhoud van de antwoordakte van Stichting M.U.M. aldus dat zij niet alleen bezwaar heeft tegen het feit dat door [appellant] nog een akte werd genomen, maar dat dat bezwaar ook geldt voor de daarin opgenomen eisvermeerdering.
3.6.3.
Omtrent de laatstbedoelde eisvermeerdering overweegt het hof het volgende.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen als grieven te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd (HR 3 februari 2006, nr. C04/274, NJ 2006, 120). Als grief moet daarom ook worden aangemerkt een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep indien toewijzing daarvan zou meebrengen dat het dictum van het vonnis van de rechtbank door een ander moet worden vervangen zodat het vonnis vernietigd moet worden. Aan een grief moet de eis worden gesteld dat deze voor de wederpartij voldoende kenbaar in de procedure naar voren is gebracht (laatstelijk: HR 6 februari 2009, nr. C07/139, LJN BG6231).
In HR 20 juni 2008, nr. C06/187, NJ 2009, 21, rov. 4.2.2 en 4.2.4 is met betrekking tot het tijdstip waarop grieven dienen te worden aangevoerd of een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep dient plaats te vinden, het volgende beslist. De in art. 347 lid 1 Rv. besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in het geval van een incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Deze twee-conclusie-regel beperkt de - ingevolge art. 130 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv. - aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als deze eisverandering of -vermeerdering niet als een grief moet worden aangemerkt.
Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken of dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden.
Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een grief of een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief of de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen.
Het hof is van oordeel dat géén van de door de Hoge Raad genoemde uitzonderingssituaties zich in dit geval voordoet. Dit betekent dat de in de akte van [appellant] genoemde eisvermeerdering niet toelaatbaar is en buiten beschouwing moet blijven.
3.7.
In de eisvermeerdering, zoals geformuleerd in de memorie van grieven, vordert [appellant] (zie hiervoor onder 3.5.1.) de nietigverklaring (het hof begrijpt: dan wel) de vernietiging van (delen van) de overeenkomsten die hij in 1997 heeft gesloten met respectievelijk de (in Nederland gevestigde) Stichting Maharishi Foundation International - Maharishi Vedic University en de (in Zwitserland gevestigde) International Association for the Advancement of the Science of Creative Intelligents (IAASCI).
Die vorderingen zijn alleen al niet toewijsbaar omdat – zoals terecht door Stichting M.U.M. is aangevoerd – de voornoemde rechtspersonen waarmee [appellant] de overeenkomsten is aangegaan, niet in het onderhavige geding zijn betrokken.
Hetgeen partijen over en weer met betrekking tot al deze vorderingen van [appellant] verder hebben aangevoerd hoeft, gelet op het voorgaande, niet te worden beoordeeld.
3.8.1.
De overige (oorspronkelijke) vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op zijn stelling dat Stichting M.U.M. onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door bij brief van 2 oktober 2015 aan ENNIA Curaçao te berichten dat hij niet bevoegd was om lessen in Transcendente Meditatie te geven in Curaçao. Die brief was volgens [appellant] feitelijk onjuist omdat hij wel degelijk bevoegd was tot het geven van die lessen. Volgens [appellant] heeft hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van Stichting M.U.M. schade geleden, aangezien ENNIA Curaçao na ontvangst van de brief van 2 oktober 2015 de lessen – waarvoor [appellant] een honorarium ontving - heeft beëindigd.
De rechtbank heeft deze vorderingen van [appellant] afgewezen, waartoe de rechtbank overwoog dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [appellant] voor het geven van lessen in Transcendente Meditatie toestemming nodig had van de Beweging, althans van de TM organisatie op Curaçao, terwijl vast staat dat [appellant] die toestemming niet had gevraagd. Volgens de rechtbank kon om die reden niet worden geconcludeerd dat Stichting M.U.M. onrechtmatig jegens [appellant] had gehandeld.
[appellant] is het niet eens met dit oordeel van de rechtbank. Zijn grieven richten zich tegen dit oordeel en tegen de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd.
3.8.2.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd was om lessen in Transcendente Meditatie te geven aan werknemers van ENNIA Curaçao aangezien hij bij Stichting M.U.M. de universitaire opleiding Ph.D. degree in Natural Law Based Management and Consciousness heeft gevolgd en daarvoor op 18 augustus 1998 een getuigschrift heeft ontvangen (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Hij erkent weliswaar dat hij de twee onder 3.1.2 genoemde overeenkomsten heeft ondertekend en dat in die overeenkomsten de bevoegdheid om les te geven in TM is beperkt in die zin dat daarvoor toestemming nodig is van de plaatselijke TM-organisatie en dat het lesgeven dient te geschieden volgens de regels van de Beweging en met gebruikmaking van materiaal dat is goedgekeurd, maar volgens [appellant] was Stichting M.U.M. niet gerechtigd om zich op de hier bedoelde overeenkomsten te beroepen, dit om de volgende redenen:
- Stichting M.U.M. is niet verbonden met de twee wederpartijen die in de overeenkomst zijn
genoemd, te weten respectievelijk Stichting Maharishi Foundation International –
Maharishi Vedic University en de International Association for the Advancement of the
Science of Creative Intelligents;
- de heer [gevolmachtigde van de Stichting MFI - MVU] die de overeenkomst namens Stichting Maharishi Foundation
International - Maharishi Vedic University heeft ondertekend, was daartoe niet bevoegd;
- volgens [appellant] heeft hij onvoldoende gelegenheid gehad om van de inhoud van de
overeenkomsten kennis te nemen;
- de twee overeenkomsten zijn in strijd met de wet dan wel met de goede zeden;
- de twee overeenkomsten zijn (deels) onredelijk bezwarend.
Stichting M.U.M. heeft de voormelde stellingen van [appellant] gemotiveerd bestreden.
3.8.3.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit geschil voorop dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de brief van de heer [binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden] aan ENNIA Curaçao (productie 7 bij inleidende dagvaarding) is geschreven namens Stichting M.U.M. Dit volgt niet alleen uit het feit dat de heer [binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden] de brief heeft geschreven op briefpapier van Stichting M.U.M., maar ook uit de nadien geschreven brief van Stichting M.U.M. aan de advocaat van [appellant] d.d. 14 februari 2017 (productie 19 bij inleidende dagvaarding). In deze brief is immers gesteld:
“(…) mr. [binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden] , as global administrator of Latin America and the Caribbian, also on behalf of Stichting Maharashi University of Management, had no option than to inform the insurance company Ennia there (…) that mr. [appellant] has not been allowed to teach Transcendental Meditation in Curaçao.”
Naar het oordeel van het hof kan de vraag of de heer [binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden] al dan niet werknemer van Stichting M.U.M. was, in het midden blijven.
3.8.4.
Vast staat dat de twee overeenkomsten, genoemd onder 3.1.2, door [appellant] zijn ondertekend.
Evenmin is in geschil dat de twee overeenkomsten een beperking inhouden van de bevoegdheid van [appellant] om les te geven in TM, in die zin dat daarvoor toestemming nodig is van de plaatselijke TM-organisatie en dat het lesgeven dient te geschieden volgens de regels van de Beweging en met gebruikmaking van materiaal dat is goedgekeurd door de plaatselijk TM organisatie.
Voorts staat vast dat [appellant] lessen in Transcendente Meditatie is gaan geven aan werknemers van ENNIA Curaçao zonder toestemming van de plaatselijke TM organisatie en met gebruikmaking van “eigen” materiaal dat niet was goedgekeurd door de plaatselijke TM organisatie. Dit volgt uit de – in zoverre niet weersproken – schriftelijke verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die bij conclusie van antwoord in eerste aanleg zijn overgelegd.
3.8.5.
[appellant] stelt dat aan Stichting M.U.M. geen beroep op de overeenkomsten, genoemd onder 3.1.2 toekomt omdat Stichting M.U.M. niet verbonden is met de twee wederpartijen van [appellant] bij die overeenkomsten.
Naar het oordeel van het hof kan dit standpunt niet worden aanvaard. Immers, door [appellant] is niet, of in ieder geval ontoereikend betwist dat Stichting M.U.M., net als Stichting Maharishi Foundation International - Maharishi Vedic University en de International Association for the Advancement of the Science of Creative Intelligents, onderdeel uitmaakt van de internationale Transcendental Meditation Movement (de Beweging) die is opgericht door Maharishi Mahesh Yogi.
3.8.6.
[appellant] stelt voorts dat hij niet aan de overeenkomst met Stichting Maharishi Foundation International - Maharishi Vedic University (MVU) is gebonden omdat die overeenkomst niet rechtsgeldig is, aangezien de heer [gevolmachtigde van de Stichting MFI - MVU] die de overeenkomst namens MVU heeft ondertekend, niet bevoegd was om MVU te vertegenwoordigen.
Stichting M.U.M. heeft dit standpunt bestreden. Zij stelt dat de heer [gevolmachtigde van de Stichting MFI - MVU] als gevolmachtigde van MVU de overeenkomst met [appellant] heeft ondertekend.
Naar het oordeel van het hof kan dit betoog van [appellant] , mede gelet op de betwisting van Stichting M.U.M., niet worden aanvaard, alleen al omdat [appellant] pas in het kader van de onderhavige procedure een beroep op de onbevoegdheid van de heer [gevolmachtigde van de Stichting MFI - MVU] heeft gedaan. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de bevoegdheid van de heer [gevolmachtigde van de Stichting MFI - MVU] tijdig te verifiëren zoals vermeld in artikel 3:71 lid 1 BW.
3.8.7.
[appellant] stelt zich verder niet gebonden te achten aan de twee overeenkomsten omdat deze naar zijn mening in strijd zijn met de wet dan wel met de goede zeden. Hij heeft daarbij, zo begrijpt het hof, met name het oog op de regels in de overeenkomsten die hem beperken in zijn vrijheid om les te geven in Transcendente Meditatie en op de verplichting om een deel van zijn honorarium af te dragen aan de internationale en plaatselijke TM organisaties.
[appellant] stelt zich ook niet gebonden te achten aan de twee overeenkomsten omdat hij onvoldoende in de gelegenheid zou zijn geweest om kennis te nemen van de inhoud van de overeenkomsten en omdat de overeenkomsten onredelijk bezwarende bepalingen bevatten. Het hof begrijpt dat [appellant] hierbij eveneens het oog heeft op de regels in de overeenkomsten die hem beperken in zijn vrijheid om les te geven in Transcendente Meditatie en op de verplichting om een deel van zijn honorarium af te dragen aan de internationale en plaatselijke TM organisaties.
3.8.8.
Het hof verwerpt ook deze standpunten. [appellant] wist dat hij overeenkomsten had ondertekend. [appellant] stelt dat hij niet of onvoldoende op de hoogte was van de inhoud van die overeenkomsten. [appellant] heeft echter onvoldoende betwist dat hij al in 1997 een conflict heeft gehad met de TM organisatie op Curaçao over hetzelfde onderwerp (en met dezelfde persoon van de lokale TM organisatie). Het hof gaat er daarom van uit dat [appellant] , hoewel hij het niet eens was met de overeenkomsten, op de hoogte was van de eisen en voorwaarden zoals vastgelegd in de overeenkomsten. Tevens gaat het hof ervan uit dat [appellant] wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de Beweging hem ook in 2015 aan deze voorwaarden zou willen houden. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] , vóór toezending van de brief d.d. 2 oktober 2015 aan ENNIA Curaçao, Stichting M.U.M. in kennis heeft gesteld van zijn standpunt dat hij om de voormelde redenen niet gebonden zou zijn aan de twee overeenkomsten. Dit, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is geweest. Hij heeft immers in de maand september 2015 over de onderhavige kwestie gesprekken gevoerd met de heer [medewerker van de Stichting M.U.M.] van Stichting M.U.M. en met de heer [binnen de Beweging de eerstverantwoordelijke persoon voor Zuid- en Midden Amerika en de Caraïbische eilanden] voornoemd.
Gelet op het voorgaande mocht Stichting M.U.M. er op 2 oktober 2015 redelijkerwijs van uitgaan dat [appellant] zich diende te houden aan de verplichtingen die in de twee overeenkomsten zijn vastgelegd.
3.8.9.
Een andere conclusie zou mogelijk zijn geweest indien het op grond van de inhoud van de twee overeenkomsten voor Stichting M.U.M., ook zonder mededeling van [appellant] , zonder meer duidelijk had moeten zijn dat zij [appellant] niet aan de overeenkomsten mocht houden omdat deze strijdig waren met de wet of de goede zeden of anderszins. Echter, een dergelijke conclusie kan naar het oordeel van het hof niet worden getrokken op basis van de inhoud van de overeenkomsten. Evenmin kan die conclusie worden getrokken op grond van feiten of omstandigheden die door [appellant] zijn aangevoerd.
3.8.10.
Het hof is op grond van het voorgaande, net als de rechtbank, van oordeel dat de stelling van [appellant] dat Stichting M.U.M. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, niet kan worden aanvaard.
[appellant] heeft weliswaar (in eerste aanleg) bewijs van zijn stellingen aangeboden, maar er zijn door hem geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot en ander oordeel van het hof zouden kunnen leiden.
3.9.
De conclusie is dat de grieven van [appellant] falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. De bij memorie van grieven gewijzigde vorderingen van [appellant] zijn niet toewijsbaar.
[appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af hetgeen door [appellant] bij wijze van vermeerdering van eis in zijn memorie van grieven is gevorderd;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van Stichting M.U.M. op € 2.020,- voor griffierecht en op € 2.938,50 voor salaris van de advocaat, en wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, M. van Ham en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juni 2020.
griffier rolraadsheer