ECLI:NL:GHSHE:2020:1688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.276.439_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van sollicitatie- en arbeidsverplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder een schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, maar de rechtbank Limburg oordeelde dat hij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze regeling. De appellant had verzocht om een 'schone lei', maar de rechtbank weigerde dit, onder verwijzing naar artikel 354 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De appellant was van mening dat zijn cannabisgebruik, dat hij in verband bracht met het overlijden van zijn moeder, niet als reden mocht worden gebruikt om hem een schone lei te ontzeggen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 20 mei 2020 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zich had gehouden aan de sollicitatieverplichtingen, maar dat zijn psychische en fysieke gesteldheid hem belemmerde in zijn functioneren. De bewindvoerder stelde echter dat de appellant niet voldoende zijn best had gedaan en dat zijn cannabisgebruik een negatieve invloed had op zijn verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant langdurig tekortgeschoten is in zijn verplichtingen en dat dit aan hem kan worden toegerekend. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de aanvraag van de appellant voor een schone lei werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 28 mei 2020
Zaaknummer : 200.276.439/01
Zaaknummer eerste aanleg : [zaaknummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.C.A. van Tol te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 24 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2020, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem de schone lei te verlenen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. van Tol.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 maart 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 april 2020;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 27 april 2020, 1 mei 2020 en 11 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonni
svan 17 maart 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 20 maart 2018, bekrachtigd bij arrest van dit hof van 24 mei 2018, is de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] verlengd voor de duur van 2 jaar, tot 17 maart 2020.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] was tot 1 oktober 2019 door de Rechter-Commissaris vrijgesteld van werk. Door de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Maastricht is [appellant] tot 1 mei 2020 vrijgesteld van werk. In de periode van 1 oktober 2019 tot 1 maart 2020 heeft [appellant] gereageerd op advertenties en zich gehouden aan het indienen van vier advertenties per maand. De bewindvoerder heeft aangegeven dat [appellant] zich niet voldoende heeft ingespannen. De bewindvoerder heeft hierbij aangegeven dat dit door het cannabisgebruik komt. [appellant] is het daar niet mee eens. Dit gebruik heeft te maken met het overlijden van zijn moeder waar hij een heel goed contact mee had. Zijn cannabisgebruik mag dan ook niet gebruikt worden om geen schone lei te verlenen. [appellant] heeft gesolliciteerd en zich aan de regels van de WSNP gehouden. In de rechtspraak is geen jurisprudentie te vinden dat cannabisgebruik ten grondslag wordt gelegd aan het oordeel dat niet aan de sollicitatieverplichting in de WSNP is voldaan.
De bewindvoerder heeft verder aangegeven dat [appellant] niet op juiste wijze de advertenties heeft aangeleverd. De bij de rechtbank overgelegde stukken beschrijven een beeld van [appellant] dat hij op een laag intellectueel niveau functioneert. [appellant] functioneert op een leeftijd van achttien/negentien jaar. Hij kan niet beter functioneren. Dat [appellant] de sollicitaties toch heeft kunnen verzenden, is al een prestatie op zich. Gezien het vonnis van de rechtbank en de houding van de bewindvoerder had [appellant] veel eerder onder beschermingsbewind gesteld moeten worden en in elk geval bij de verlenging. De rechtbank Midden-Nederland wil in vele gevallen dat bij een verlenging een beschermingsbewindvoerder wordt aangesteld. Wanneer dit bij [appellant] ook was gebeurd, had nu een schone lei verleend kunnen worden.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Het cannabisgebruik is een privéaangelegenheid voor [appellant] . Hij kijkt alleen maar naar banen voor 40 uren per week , maar gelet op zijn fysieke en psychische gesteldheid kan hij maximaal 4 uren per dag werken. De gemeente begeleidt [appellant] naar aangepast werk, maar vanwege corona duurt dat allemaal langer. Vanaf oktober 2019 heeft hij gesolliciteerd.
Als er geestelijke problemen zijn, moet er gekeken worden of er hulp van buitenaf moet komen. Dat is ook gevraagd aan de bewindvoerder, maar dat heeft ze geweigerd. Verwezen wordt naar vaste jurisprudentie waarin is bepaald dat een bewindvoerder in de gaten moet houden dat er een beschermingsbewindvoerder moet komen.
[appellant] is tot mei 2020 vrijgesteld door de Gemeentelijke Sociale Dienst, maar hij hoort helemaal niets. Door de rechter-commissaris is hij tot oktober 2019 vrijgesteld.
In mei en juni 2019 moest hij naar therapie in [plaats] , maar hij kreeg geen benzinegeld van de bewindvoerder. In het verleden kreeg [appellant] geld van zijn moeder om joints te kopen, maar na haar overlijden is dat over. Een joint kost € 5,--. Voorheen gebruikte hij 7 joints per dag, maar nu is dat veel minder. Het klopt dat als hij 1 joint minder zou hebben gekocht hij wel benzinegeld zou hebben gehad om naar therapie te gaan. [appellant] is sinds januari 2020 niet meer in therapie bij [hulpverlening] . Hij heeft geen vertrouwen in de hulpverleners en is op zoek naar een andere vorm van hulpverlening. In de periode van augustus 2019 tot januari 2020 kwamen de hulpverleners een paar keer week op huisbezoek. [appellant] ging ervan uit dat de hulpverlening de bewindvoerder zou informeren over zijn ontwikkeling, maar dat hebben ze niet gedaan. [appellant] was er zich van bewust dat hij bij een verlenging extra zijn best zou moeten doen, maar toen overleed zijn moeder, daarna raakte hij door een ongeval het zicht in een oog kwijt. Psychisch is [appellant] niet in orde.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 11 april 2020 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
  • Beëindiging van de WSNP is zonder meer aan de orde nu de 5 jaar zijn verstreken, beëindiging heeft niets te maken met de geestelijke gesteldheid van [appellant] ;
  • Het gaat er niet om of [appellant] voldoende zijn best heeft gedaan om inkomen te genereren, het gaat erom of [appellant] zijn best heeft gedaan om te solliciteren, waarbij het inkomen op zich geen issue is;
  • Gedurende de periode van vrijstelling arbeidsplicht van februari 2018 tot oktober 2019 heeft [appellant] niet voldaan aan de daaraan door de rechter-commissarisgestelde voorwaarden, zoals het volgen van behandelingen en therapieën, daarmee is de vrijstelling komen te vervallen;
  • Het verwijt van het cannabisgebruik van [appellant] had geen betrekking op het solliciteren, maar op het kunnen presteren op de arbeidsmarkt en het nakomen van verplichtingen;
  • [appellant] had hulp (kunnen krijgen) van Mondriaan, [hulpverlening] , Reclassering, Radix, de Gemeente (sociale dienst), Dichterbij, UWV, sociaal verpleegkundige, enzovoorts. Maar het inschakelen van al die hulpverleners heeft er niet toe geleid dat [appellant] zijn verplichtingen adequaat nakwam.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd.
Er zijn wel wat sollicitaties ontvangen. Tot oktober 2019 was [appellant] vrijgesteld, maar omdat hij zijn afspraken niet nakwam is dat komen te vervallen. In juni 2019 bleek dat hij zijn afspraken niet nakwam. Het is niet de taak van een bewindvoerder om in gesprek te gaan met (therapeutische) hulpverleners. In een verlenging gaat het erom dat je extra je best moet doen. Sinds augustus 2019 is niets meer vernomen van [appellant] . [appellant] heeft niet voor 110% zijn best gedaan om de schone lei te krijgen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Het hof verwijst in de eerste plaats naar zijn arrest van 24 mei 2018, gewezen naar aanleiding van het door [appellant] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 20 maart 2018, waarbij de schuldsaneringsregeling van [appellant] werd verlengd en vastgesteld op 5 jaar. Het hof stelde toen reeds vast dat [appellant] in elk geval voor de duur van 29 maanden de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting en informatieplicht niet naar behoren was nagekomen.
3.8.3.
Vastgesteld moet worden dat, nadat het hof het vonnis van de rechtbank van hierboven vermelde datum had bekrachtigd, er geen relevante verbetering is gekomen in de gedragingen van [appellant] .
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep van 20 mei 2020 heeft [appellant] desgevraagd verklaard dat hij zich ervan bewust was dat hij tijdens een verlenging van de termijn zich extra zou moeten inzetten om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Ondanks de inzet van een uitgebreid netwerk aan hulpverlenende instanties heeft dit tot niets geleid. Integendeel ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij in januari 2020 was gestopt met zijn therapie bij [hulpverlening] , omdat hij geen vertrouwen had in de vorm van hulpverlening. Sindsdien zou [appellant] in overleg met de gemeente op zoek zijn naar een andere vorm van hulpverlening, maar daarover is geen nadere informatie verstrekt.
Gelet op onder meer de psychische gesteldheid van [appellant] waardoor hij zich niet maximaal kan inzetten op de arbeidsmarkt – het hof verwijst in dat verband naar de bij het beroepschrift overgelegde rapportages van Annex, Radix en de rapportage arbeidsdeskundige – had het juist op de weg van [appellant] gelegen om zich opnieuw te laten behandelen voor zijn psychische problematiek.
3.8.4.
Voorts verwijst het hof naar het vonnis, waarvan beroep, waarin de rechtbank het cannabisgebruik van [appellant] (7 joints per dag) noemt waardoor hij het lastig vindt om zich aan afspraken te houden. Wat er ook zij van de stelling van [appellant] dat hij zijn cannabisgebruik heeft verminderd, uit het behandelplan van Radix d.d. 5 november 2019 volgt dat [appellant] heeft verklaard dat hij 4 a 5 joints per dag rookt en op feestjes cocaïne gebruikt.
Het hof overweegt voorts dat het cannabisgebruik door [appellant] niet alleen van invloed is op zijn functioneren, zoals bijvoorbeeld het niet (altijd) nakomen van afspraken, maar daarnaast dat hij gedurende de inmiddels verstreken verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling nagenoeg niets bijeen heeft weten te sparen voor zijn schuldeisers. Hij heeft daartoe ook, zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld en het hof overneemt, onvoldoende sollicitatieactiviteiten ondernomen en zijn therapie niet adequaat opgepakt. Over het verloop van die therapie na augustus 2019 heeft hij de bewindvoerder niet, althans niet tijdig en voldoende geïnformeerd. Indien [appellant] één joint minder had gerookt, had hij (zoals hij desgevraagd ter zitting van het hof verklaarde) voldoende benzinegeld gehad voor een bezoek aan de therapeut, maar hij heeft daar niet voor gekozen.
De tekortkomingen kunnen [appellant] ook worden toegerekend. Weliswaar is bij hem sprake van psychische problematiek, maar er is op basis van wat in de stukken is vermeld en wat ter zitting is besproken geen reden om aan te nemen dat hij in het geheel niet in staat zou zijn geweest om eigen keuzes te maken. De enkele omstandigheid dat hij als 36-jarige op het niveau van een 18- tot 19-jarige functioneert staat aan die toerekening niet in de weg.
3.8.5.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, komt het hof tot de slotsom dat [appellant] langdurig in de nakoming van meerdere van zijn verplichtingen uit de schuldsanering is
tekortgeschoten en dat dit aan hem kan worden toegerekend, zodat het vonnis, waarvan beroep, zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.I.M.W. Bartelds en G.M. Blanken en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020.