ECLI:NL:GHSHE:2020:168

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
200.227.870_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van notaris bij vestiging van pandrechten en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een notaris en zijn notariskantoor voor fouten bij de vestiging van pandrechten. Appellante, een vennootschap, had op 25 april 2008 een lening van € 40.000,- verstrekt aan een andere vennootschap, waarbij borgstellingen waren afgegeven door twee personen. De notaris was verantwoordelijk voor het adviseren en vestigen van zekerheidsrechten, maar heeft nagelaten de juridische status van een motorjacht correct te onderzoeken en heeft niet de juiste zekerheden gevestigd. Hierdoor heeft appellante een kans verloren om haar vordering op de borgen te innen.

De rechtbank oordeelde dat de notaris tekortgeschoten was in zijn zorgplicht, maar dat niet aannemelijk was dat appellante, indien correct geïnformeerd, tot inning van de vordering zou zijn overgegaan. Appellante heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar gewijzigde vorderingen. Het hof heeft de zaak in behandeling genomen en zal de schade, die appellante heeft geleden door het tekortschieten van de notaris, moeten vaststellen aan de hand van bewijslevering.

Het hof heeft de notaris c.s. aansprakelijk geacht voor de schade die appellante heeft geleden als gevolg van de tekortkomingen in de uitvoering van de opdracht. De zaak is aangehouden voor bewijslevering over de verhaalsmogelijkheden van appellante en de waarde van de goederen die als zekerheid waren gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.227.870/01
arrest van 21 januari 2020
in de zaak van
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen

1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
Notariskantoor [vestigingsnaam] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de notaris (geïntimeerde sub 1), het notariskantoor (geïntimeerde sub 2) en gezamenlijk als de notaris c.s.,
advocaat: mr. H.J. Delhaas te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 oktober 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 5 juli 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellante] als eiseres en de notaris c.s. als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/220263/HA ZA 16-252)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, met productie 1;
  • de memorie van grieven, met producties 2 en 3, tevens houdende wijziging van eis;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Tijdens de zitting heeft mr. Delhaas bezwaar gemaakt tegen opname in de pleitnota (na par. 11) van mr. Aben van de inhoud van een leveringsakte die in de pleitnota is gekopieerd. Het hof constateert dat mr. Aben deze leveringsakte niet als productie in het geding heeft gebracht en dat hij de tekst daarvan niet heeft voorgedragen. Het hof neemt er daarom geen kennis van in de zin van artikel 149 lid 1 Rv.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis feiten vastgesteld waarvan in dit geding is uitgegaan. Daartegen is geen grief gericht, met uitzondering van de vaststelling dat een pandrecht werd gevestigd op bedrijfsinventaris (grief III, die hierna bij de beoordeling aan de orde komt). Het hof neemt voor de beoordeling de volgende feiten tot uitgangspunt.
a) [appellante] heeft op 25 april 2008 € 40.000,- geleend aan [de vennootschap 2] Mevrouw [borg 1] en haar echtgenoot de heer [borg 2] hebben zich als borg verbonden voor terugbetaling van deze lening. [de vennootschap 2] kwam haar verplichtingen niet na waarna [appellante] extra zekerheid wilde.
b) De notaris was destijds verbonden aan het notariskantoor. Een van zijn medewerkers heeft, onder de verantwoordelijkheid van de notaris, ter zake de extra zekerheden geadviseerd en zorggedragen voor notariële vastlegging van deze zekerheden. Daartoe is op 28 januari 2010 een notariële akte opgesteld. Daarin is onder meer afgesproken dat de schuld, die per 18 december 2009 € 40.566,96 bedroeg, per 30 september 2011 door [borg 1] en [borg 2] zou worden afgelost. Voorts is tot zekerheid een tweede recht van hypotheek tot een bedrag van € 126.000,- gevestigd op onder meer de woning van [borg 1] en [borg 2] , en is een eerste pandrecht gevestigd op enkele roerende zaken, waaronder een motorjacht ( [motorjacht] registratienummer [registratienummer] ) en de inboedel.
c) De schuld is niet ingelost. [borg 2] is failliet verklaard en is inmiddels overleden. Executie van het pandrecht op het motorjacht bleek niet mogelijk omdat het een op naam van [borg 1] teboekgesteld schip bleek te zijn en waarop op 24 oktober 2005 een eerste recht van hypotheek was gevestigd door Achmea Retail Bank N.V. voor een bedrag van € 70.000,-. Het schip is op verzoek van Achmea op 27 september 2011 onderhands verkocht voor € 26.500,-.
3.2.1.
In deze procedure vordert [appellante] , na eiswijziging in hoger beroep:
Te verklaren voor recht dat:
A. de notaris c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten ex artikel 6:74 BW in de uitvoering van de aan hem door [appellante] gegeven opdracht betreffende het adviseren en vestigen van zekerheidsrechten ten gunste van [appellante] en ten laste van de borgen, althans een aan de notaris c.s. toe te rekenen onrechtmatige daad heeft gepleegd ex artikel 6:162 BW nu de notaris c.s. heeft nagelaten [appellante] correct en volledig te informeren over de juridische status van het motorjacht en/of heeft nagelaten een zekerheidsrecht te vestigen op het motorjacht en/of heeft nagelaten een zekerheidsrecht te vestigen op de in de notariële hypotheekakte benoemde bedrijfsinventaris en bedrijfsauto’s en/of correct en volledig te informeren over het vestigen van een vuistpand op de roerende zaken van de borgen en/of heeft nagelaten [appellante] te informeren over het vestigen van een vuistpand;
B. de notaris c.s. op grond van artikel 6:98 BW aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming, althans de onrechtmatige daad, zoals vermeld onder A;
de notaris c.s. te veroordelen aan [appellante] te voldoen:
C. een bedrag van € 74.007,89 te vermeerderen met een samengestelde rente van 10% op jaarbasis vanaf 6 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening als zijnde geleden schade ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming, althans de onrechtmatige daad, zoals vermeld onder A, binnen 14 dagen na het te wijzen arrest;
D. een bedrag van € 1.515,- zijnde de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en incasso ex artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW;
E. de kosten van beide instanties, inclusief nakosten.
3.2.2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de notaris de zorgplicht had om de mogelijke teboekstelling van het motorjacht zelfstandig te onderzoeken, en dat hij door dit na te laten toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het niet zonder meer aannemelijk is dat [appellante] , indien juist geïnformeerd door de notaris, zou zijn overgegaan tot inning en executie van de vordering omdat er, behalve een tweede hypotheek op de woning, een pandrecht was gevestigd op veel meer zaken dan het motorjacht, waaronder de gehele bedrijfsinventaris en bedrijfsauto’s. Bovendien had [appellante] op dat moment geen executoriale titel en evenmin blijkt van enig uit te winnen goed, buiten de zaken waarop reeds pandrecht gevestigd was, waarop [appellante] zich - na een mogelijk conservatoir beslag en vonnis - met voldoende zekerheid had kunnen verhalen. Als [appellante] al tot executie zou zijn overgegaan, dan geldt dat niet is gebleken van het bestaan van een (reële) kans dat de vordering door [appellante] volledig geïnd zou kunnen worden, aldus de rechtbank. De vorderingen van [appellante] zijn daarom afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten inclusief nakosten.
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het toewijzen van zijn gewijzigde vorderingen.
Tekortkomingen notaris c.s.
3.4.1.
De notaris c.s. heeft in eerste aanleg bestreden dat de notaris onzorgvuldig gehandeld zou hebben – en, zo begrijpt het hof, dat de notaris zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen – met betrekking tot de vestiging van een zekerheidsrecht op het motorjacht. Nu de grieven van [appellante] in elk geval deels slagen, zoals hierna zal blijken, moet dit verweer van de notaris c.s. opnieuw worden beoordeeld. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen in rov. 4.3-4.5, dat de notaris de zorgplicht had om de mogelijke teboekstelling van het motorjacht zelfstandig te onderzoeken, en dat hij door dit na te laten toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht.
3.4.2.
Het hof constateert dat dit oordeel van de rechtbank slechts betrekking heeft op de notaris en niet op het notariskantoor. [appellante] heeft echter gesteld dat de opdracht tot het vestigen van het zekerheidsrecht is gegeven aan de notaris en het notariskantoor (de notaris c.s.). Tegen de dienovereenkomstige weergave van de grondslag van zijn vordering door de rechtbank heeft hij niet gegriefd, terwijl de notaris c.s. evenmin heeft betwist dat deze opdracht aan de notaris en het notariskantoor is gegeven. Genoemde tekortkoming betreft dan ook tevens het notariskantoor, zodat zowel de notaris als het notariskantoor aansprakelijk zijn voor de als gevolg van die tekortkoming door [appellante] geleden schade.
3.4.3.
In hoger beroep voert [appellante] verder aan, met grief III, dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat een pandrecht was gevestigd op veel meer zaken dan het motorjacht, waaronder bedrijfsinventaris en bedrijfsauto’s. [appellante] verkeerde in de veronderstelling dat een pandrecht gevestigd was op de bedrijfsinventaris en bedrijfsauto’s van [de vennootschap 2] (hierna: de BV). Deze vennootschap is echter niet als partij opgenomen in de hypotheekakte zodat geen pandrecht is gevestigd op deze zaken. Bovendien zijn de aandelen van de BV op 17 november 2009 overgedragen aan een derde die tevens bestuurder is geworden van de vennootschap zodat [borg 1] ook niet meer beschikkingsbevoegd was om een pandrecht namens de BV te vestigen. Omdat de notaris c.s. [appellante] hier niet op heeft gewezen, heeft hij zijn zorgplicht geschonden, aldus [appellante] .
De notaris c.s. heeft aangevoerd dat alles erop wijst dat [appellante] alles waarop maar een zekerheidsrecht kon worden gevestigd, in de akte heeft laten opnemen, los van de vraag of het zinvol was of niet. Het is de notaris c.s. niet bekend of het gegeven dat de aandelen in de BV op 17 november 2009 zijn overgedragen aan de derde en dat deze tevens enig bestuurder werd, op dat moment al in het handelsregister was ingeschreven. Daar komt bij dat het dossier enige tijd heeft gelegen bij de notaris voordat tot passeren werd overgegaan, aldus de notaris c.s.
3.4.4.
Het hof overweegt dat uit de opdracht aan de notaris c.s. duidelijk volgt dat de zekerheidsrechten moesten worden gevestigd ter zekerheid van de afbetaling van een lening die door de BV was aangegaan met [appellante] , zoals ook de notaris c.s. onderkent (memorie van antwoord, 10-11). Het ligt dan voor de hand, althans de notaris moest daar ernstig rekening mee houden, dat de bedrijfsinventaris en de bedrijfsauto’s waarop met de akte werd beoogd een zekerheidsrecht te vestigen toebehoorden aan de BV, zodat voor vestiging van een pandrecht op die zaken vereist was dat de BV bij die vestigingsakte partij was. Niettemin is de BV niet als partij in de akte opgenomen. Wel spreekt de akte van de “bedrijfsinventaris behorende tot de onderneming” en “alle overige zaken thans behorende tot vorenbedoelde bedrijf (…) zoals bedrijfsauto’s”, zonder dat duidelijk is gemaakt welke onderneming en welk bedrijf hier worden bedoeld. Het had tegen deze achtergrond op de weg gelegen van de notaris – althans de medewerker die onder zijn verantwoordelijkheid de akte opstelde – om bij partijen te informeren naar de rechthebbende van de in de akte genoemde bedrijfsinventaris en bedrijfsauto’s. Door dit achterwege te laten en vervolgens een pandrecht te vestigen op zaken terwijl de daartoe kennelijk beschikkingsbevoegde BV bij die vestiging geen partij was, heeft de notaris zijn zorgplicht geschonden. De notaris c.s. is dus ook in dit opzicht tekortgeschoten in de nakoming van de opdracht en aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door [appellante] geleden schade. In zoverre slaagt grief III.
Schade en causaal verband
3.5.1.
[appellante] stelt dat zij, wanneer de notaris c.s. haar juist zou hebben geïnformeerd over de juridische status van het motorjacht, niet zou hebben volstaan met de op dat moment gevestigde zekerheden. Zij zou dan aanvullende of vervangende zekerheid hebben bedongen of zou een incassoprocedure zijn begonnen en conservatoir beslag hebben gelegd. De notaris c.s. heeft [appellante] deze mogelijkheid ontnomen door haar onjuist te informeren en haar daardoor in de waan te laten dat [appellante] voldoende zekerheid had verworven voor haar vordering op de borgen [borg 1] en [borg 2] . Als gevolg van het onjuist informeren is de kans op het succesvol innen van haar vordering verloren gegaan. De borgen beschikten over verhaalsmogelijkheden zoals dure auto’s van de merken BMW (7-serie), Mercedes (SL) en Volkswagen (Cabrio) en horloges van de merken Patek Philippe, Rolex en Cartier. Deze zaken vertegenwoordigden een grotere waarde dan de vordering van [appellante] . Verder had [appellante] in plaats van een stil pandrecht een vuistpand op roerende zaken van waarde van de borgen kunnen bedingen waardoor haar verhaalspositie zou zijn versterkt, aldus [appellante] .
Op grond hiervan bestrijdt [appellante] , met grief V, het oordeel van de rechtbank dat niet aannemelijk is dat [appellante] , indien juist geïnformeerd door de notaris, zou zijn overgegaan tot inning en executie van de vordering. Met grief IV bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken van enig uit te winnen goed waarop [appellante] zich met voldoende zekerheid had kunnen verhalen, zodat er geen reële kans was dat de vordering door [appellante] volledig geïnd zou kunnen worden.
3.5.2.
De notaris c.s. betwist dat [appellante] haar vordering had kunnen innen als de notaris anders zou hebben gehandeld. De borgen waren niet in staat om de vordering te betalen, wat blijkt uit het feit dat zij in de periode voorafgaand aan de vestiging van de zekerheden herhaaldelijk in gebreke bleven met het aflossen van de schuld en het nakomen van betalingsregelingen en toezeggingen. Verder betwist de notaris c.s. dat [appellante] van incasso heeft afgezien omdat zij het motorjacht in onderpand kreeg, en dat de borgen beschikten over de gestelde luxegoederen en dat zij deze vrijelijk konden gebruiken voor aflossing van de lening. Gelet op de waslijst aan zaken in de akte is lastig voorstelbaar dat de borgen nog andere verhaalsobjecten ter beschikking hadden. [appellante] zou bovendien geen aanvullende zekerheid op deze goederen hebben gekregen, aldus de notaris c.s.
3.5.3.
Het hof is van oordeel dat [appellante] als gevolg van het tekortschieten van de notaris c.s. in beginsel de kans heeft verloren om haar vordering geheel of gedeeltelijk te innen. Ten tijde van de vestiging van de zekerheden had [appellante] een vordering van € 40.566,96 op de borgen. Die vordering was tussen hen niet in geschil, blijkens de akte van 28 januari 2010. Indien de tekortkomingen van de notaris achterwege zouden zijn gebleven, zou [appellante] zich op dat moment hebben gerealiseerd dat zij slechts rechten van tweede hypotheek op onroerende zaken (woning en bedrijfspand) van de borgen zou krijgen en een pandrecht op de inboedel van de woning, en daarnaast mogelijk een tweede hypotheek op het motorjacht. Gelet op de beperkte waarde van die zekerheidsrechten ligt voor de hand dat [appellante] voldoende aanvullende zekerheid had verlangd of – indien de borgen daartoe niet bereid waren gebleken – dat zij op de aanwezige vermogensbestanddelen conservatoir beslag zou hebben gelegd en haar vordering vervolgens via gerechtelijke weg had proberen te innen. Het feit dat de borgen tot dan toe niet betaalden en toezeggingen of verplichtingen uit betalingsregelingen niet nakwamen is niet relevant. Het feit dat zij niet vrijwillig betaalden betekent immers niet dat verhaal op hun vermogen niet mogelijk was.
3.5.4.
Het hof zal de schade, bestaande uit het verlies van de kans op het geheel of gedeeltelijk succesvol innen van de vordering, moeten vaststellen aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen die [appellante] zou hebben gehad als zij was overgegaan tot het innen van haar vordering op voorgenoemde wijze. Aangezien tussen [appellante] en de borgen het verschuldigde bedrag vaststond, ligt voor de hand dat [appellante] na conservatoir beslag te hebben gelegd binnen afzienbare tijd een executoriale titel zou hebben gekregen waarmee ze zich op de beslagen goederen had kunnen verhalen.
De vraag is op welke goederen [appellante] zich aldus had kunnen verhalen. [appellante] heeft in dit opzicht alleen concreet gesteld dat de borgen over bovengenoemde auto’s en horloges beschikten, zodat het hof ervan uitgaat dat voor het overige geen vermogensbestanddelen beschikbaar waren waarop [appellante] zich met succes had kunnen verhalen. Het feit dat de BV in februari 2009 een koopsom voor de verkoop van onroerend goed heeft ontvangen, zoals [appellante] bij pleidooi heeft gesteld (en wat de notaris c.s. betwist), brengt niet met zich dat dit geld aan het eind van dat jaar nog beschikbaar was voor verhaal van de vordering van [appellante] . De stelling dat dit geld door [borg 1] is onttrokken aan de BV, wat door de notaris c.s. wordt betwist, is kennelijk speculatief aangezien een onderbouwing daarvan ontbreekt, zodat het hof deze stelling passeert.
Het hof gaat tevens voorbij aan de stelling van [appellante] dat zij een vuistpand had kunnen bedingen op de roerende zaken – waarbij het kennelijk gaat om de inboedel van de woning – waarop in werkelijkheid een stil pandrecht werd gevestigd. De stellingen van [appellante] bieden immers geen althans onvoldoende aanknopingspunten voor het bepalen van de waarde van deze zaken. Van [appellante] als pandhouder had mogen worden verwacht, mede gelet op het feit dat de desbetreffende zaken in de notariële akte individueel zijn opgenoemd, dat zij concreter had aangegeven welke waarde deze zaken (bij benadering) vertegenwoordigden. Bij gebreke van concrete stellingen in dat verband gaat het hof aan deze stelling voorbij.
3.5.5.
De notaris c.s. heeft betwist dat de borgen over bovengenoemde auto’s en horloges beschikten en dat zij deze vrijelijk konden gebruiken voor aflossing van de lening.
Gelet op de betwisting van de notaris c.s. zal het hof [appellante] , conform diens bewijsaanbod, toelaten te bewijzen dat de borgen [borg 1] en/of [borg 2] ten tijde van het opstellen van de notariële akte waarbij de zekerheidsrechten werden gevestigd in december 2009 / januari 2010 auto’s van de merken BMW (7-serie), Mercedes (SL) en Volkswagen (Cabrio) en horloges van de merken Patek Philippe, Rolex en Cartier in eigendom hadden die voldoende waarde vertegenwoordigden om als verhaalsobjecten te fungeren voor het incasseren van de vordering van [appellante] op de borgen.
3.5.6.
Van schade in de vorm van verlies van een kans kan geen sprake zijn indien en voor zover de vordering van [appellante] al zou zijn voldaan of verhaal nemen voor de vordering ook na het ontdekken van de fouten van de notaris nog steeds mogelijk was.
In dit verband heeft [appellante] gesteld dat zij, nadat zij erachter kwam dat Achmea hypotheekhouder van het motorjacht bleek te zijn, contact heeft gezocht met de borgen, maar dat dit niet mogelijk bleek te zijn omdat beiden naar het buitenland waren vertrokken. [borg 2] bleek inmiddels failliet te zijn verklaard op 15 maart 2011. Hij is in 2012 overleden. [borg 1] is onvindbaar. De borgen hebben de vordering niet voldaan. Executie van de zekerheden die wel zijn gevestigd heeft niet geleid tot enige betaling, aldus [appellante] .
De notaris c.s. betwist het bestaan van schade. Op het moment dat bleek dat de boot niet als verhaalsobject kon worden gebruikt, had [appellante] de mogelijkheid alsnog verhaal te zoeken op andere objecten, zoals de gestelde dure horloges en auto’s. Niet valt in te zien dat [appellante] , op het moment dat de notaris hem zou hebben geïnformeerd over de status van de boot, de gestelde waardevolle verhaalsobjecten wél zou hebben aangetroffen maar op een later moment niet meer. De notaris c.s. betwist dat [appellante] geen verhaal heeft kunnen nemen en dat haar vordering onverhaalbaar is. De notaris c.s. wijst er hierbij op dat meerdere zekerheidsrechten waren gevestigd, waaronder hypotheekrechten op de woning en een bedrijfspand van de borgen, en dat niet duidelijk is of deze zijn geëxecuteerd en welke pogingen [appellante] daartoe heeft ondernomen.
3.5.7.
Het hof is van oordeel dat de notaris c.s. onvoldoende heeft betwist dat uitwinning van de zekerheden op de woning en het bedrijfspand voor [appellante] als tweede hypotheekhouder niets heeft opgeleverd. Deze betwisting verdraagt zich immers niet met de verklaringen van de notaris op de zitting dat alles onder water stond en bekend was dat de tweede-hypotheekrechten geen reële waarde vertegenwoordigden. In het licht van deze verklaringen had van de notaris c.s. verwacht mogen worden dat hij zijn betwisting dat de executie van deze zekerheden niettemin wel iets voor [appellante] heeft opgeleverd nader zou hebben onderbouwd.
Wat betreft de uitwinning van het pandrecht op de inboedel heeft [appellante] gesteld dat de inboedel niet meer te traceren was, maar ook dat zij bij de curator de spullen niet kon duiden, dat er prachtige meubels waren waarvan ook foto’s waren gemaakt maar dat deze foto’s niet werden vrijgegeven door de notaris.
Gelet op de betwisting van de notaris c.s. zal het hof [appellante] toelaten te bewijzen dat zij het aan haar verleende pandrecht op de inboedel van de woning heeft geëxecuteerd althans zich heeft ingespannen om het pandrecht te executeren en dat dit niet tot gehele of gedeeltelijke voldoening van haar vordering heeft geleid. Ten slotte zal het hof [appellante] toelaten te bewijzen dat zij na het ontdekken van de fouten van de notaris geen reële mogelijkheid heeft gehad om verhaal te nemen op genoemde auto’s en horloges van de borgen.
3.5.8.
Wat betreft de hoogte van de vordering die [appellante] had kunnen incasseren, overweegt het hof als volgt.
[appellante] vordert het oorspronkelijk door de borgen verschuldigde bedrag van € 40.566,96 per 18 december 2009, vermeerderd met 10% contractuele rente per jaar vanaf die datum tot de datum van voldoening (welk bedrag inclusief rente € 74.007,89 bedroeg per 6 april 2016).
De notaris c.s. betwist deze omvang van de gestelde schade. Volgens de notaris c.s. kan de als gevolg van eventuele fouten van de notaris geleden schade in dit verband niet hoger zijn dan de hoofdsom vermeerderd met de contractuele rente van 10% per jaar tot en met 30 september 2011, aangezien de borgen (uiterlijk) op dat moment tot aflossing van de lening hadden moeten overgaan en [appellante] (uiterlijk) op dat moment haar vordering verhaald zou hebben.
Gelet op wat is overwogen in 3.5.3 moet ervan worden uitgegaan dat [appellante] , indien de fouten van de notaris achterwege zouden zijn gebleven en zij juist zou zijn geïnformeerd, zich niet later dan september 2011 op de gestelde vermogensbestanddelen zou hebben verhaald. Het hof onderschrijft daarom het standpunt van de notaris c.s., zodat de omvang van de eventuele schade geleden als gevolg van het verlies van de kans om de vordering te innen niet hoger kan zijn dan het bedrag van € 40.566,96 per 18 december 2009 vermeerderd met 10% contractuele rente per jaar vanaf die datum tot en met 30 september 2011. Zoals overwogen in 3.5.4 zal het hof, indien de bewijslevering daartoe aanleiding geeft, de omvang van de eventuele schade schatten.
3.6.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de bewijslevering.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellante] toe te bewijzen dat
de borgen [borg 1] en/of [borg 2] ten tijde van het opstellen van de notariële akte waarbij de zekerheidsrechten werden gevestigd in december 2009 / januari 2010 auto’s van de merken BMW (7-serie), Mercedes (SL) en Volkswagen (Cabrio) en horloges van de merken Patek Philippe, Rolex en Cartier in eigendom hadden die voldoende waarde vertegenwoordigden om als verhaalsobjecten te fungeren voor het incasseren van de vordering van [appellante] op de borgen, en dat [appellante] na het ontdekken van de fouten van de notaris geen reële mogelijkheid heeft gehad om verhaal te nemen op genoemde auto’s en horloges van de borgen; en
[appellante] het aan haar verleende pandrecht op de inboedel van de woning heeft geëxecuteerd althans zich heeft ingespannen om het pandrecht te executeren en dat dit niet tot gehele of gedeeltelijke voldoening van haar vordering heeft geleid.
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. S.C.H. Molin als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
bepaalt dat [appellante] het schriftelijk bewijs dat zij wil bijbrengen uiterlijk twee weken voor het verhoor aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij zal toezenden;
verwijst de zaak naar de rol van 4 februari 2020 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 6 tot 14 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, S.C.H. Molin en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 januari 2020.
griffier rolraadsheer