ECLI:NL:GHSHE:2020:1677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.256.590_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget door zorgkantoor en formele rechtskracht van terugvorderingsbesluiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (PGB) door VGZ Zorgkantoor B.V. van de bewindvoerder van [betrokkene]. Het zorgkantoor vorderde een bedrag van € 90.929,79, dat bestond uit terugvorderingen van PGB dat in 2010 en 2011 aan [betrokkene] was uitbetaald. De rechtbank Limburg had in eerste aanleg de vordering afgewezen, omdat het zorgkantoor niet alle relevante besluiten had overgelegd en de vordering onvoldoende was onderbouwd.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de besluiten van het zorgkantoor, die de basis vormden voor de terugvordering, formele rechtskracht hebben. Dit betekent dat de besluiten niet inhoudelijk kunnen worden getoetst in deze civiele procedure. Het hof heeft geoordeeld dat [betrokkene] niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten, waardoor deze onaantastbaar zijn geworden. Het hof heeft echter ook vastgesteld dat voor het jaar 2010 geen terugvorderingsbesluit aan te wijzen was, waardoor de vordering van het zorgkantoor voor dat jaar niet toewijsbaar was.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van het zorgkantoor voor het jaar 2011 toegewezen, waarbij het zorgkantoor werd veroordeeld om € 57.307,64 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw beslist, waarbij het zorgkantoor in het gelijk werd gesteld voor de terugvordering over 2011, maar niet over 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.256.590/01
arrest van 26 mei 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ Zorgkantoor B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als het zorgkantoor,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene],
met kantoor te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten te Tegelen,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 maart 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 januari 2019, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen het zorgkantoor als eiser en de bewindvoerder als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/245652 / HA ZA 18-57)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord met twee producties
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

3.1.
In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
Het zorgkantoor is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) belast met het uitvoeren van regelingen op het gebied van de langdurige zorg.
3.1.2.
Bij besluit van 4 maart 2011 heeft het zorgkantoor (toen Univé-VGZ-IZA-Trias Zorgkantoren geheten) aan [betrokkene] een persoonsgebonden budget (hierna: budget of PGB) voor het jaar 2010 toegekend van in totaal € 92.118,53. Als reden voor het afgeven van het besluit is vermeld: 'Nieuwe beschikking i.v.m. wijzigen eigen bijdrage'.
In het besluit is een overzicht gegeven, waarop zijn vermeld de in 2010 uitbetaalde voorschotten, een terugvordering van € 6.292,49 en een nog uit te betalen voorschot van
€ 70,75. In het besluit is verder vermeld dat [betrokkene] binnen zes weken na het verzenden daarvan bezwaar kon maken bij het zorgkantoor.
3.1.3.
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] meegedeeld dat haar budget voor 2011 per 1 januari 2011 is ingetrokken. Als reden is vermeld: 'reeds in voorgaande budgetperiode beëindigd'. Het zorgkantoor heeft in het besluit verder meegedeeld dat [betrokkene] een acceptgiro zou ontvangen voor het terugbetalen van het PGB 2011 en dat het terug te betalen bedrag € 27.307,64 was. In het besluit is vermeld dat [betrokkene] binnen zes weken na het verzenden daarvan bezwaar kon maken bij het zorgkantoor.
3.1.4.
Bij besluit van dezelfde datum (25 mei 2011) heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] een Jaarafrekening Persoonsgebonden Budget over 2010 afgegeven. Volgens deze jaarafrekening had [betrokkene] in 2010 recht op een PGB van € 39.912,29. Daarbij is onder 'jaarafrekening' verder vermeld:
- € 44.755,27 voor het totaal van alle netto bedragen op de toekenningsbeschikking(en) PGB in 2010
- € 39.292,42 voor het totaal van door het zorgkantoor goedgekeurde bedragen
- € 619,87 voor een vrij besteedbaar bedrag.
Rekening houdend met ontvangen voorschotten (€ 92.118,53), tussentijds in rekening gebrachte bedragen (€ 0,00) en het recht op PGB in 2010 (€ 39.912,29) resteerde volgens het besluit een door [betrokkene] terug te betalen bedrag van € 52.206,24.
In het besluit is vermeld dat [betrokkene] binnen zes weken na het verzenden daarvan bezwaar kon maken bij het zorgkantoor.
3.1.5.
Bij besluit van 22 juli 2011 ('beschikking verantwoordingsresultaat Persoonsgebonden Budget') heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] onder meer meegedeeld dat [betrokkene] over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 € 13.650,87 had verantwoord, waarvan het zorgkantoor € 13.530,87 had goedgekeurd.
3.1.6.
Bij besluit van 1 november 2011 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] een Jaarafrekening Persoonsgebonden Budget over 2010 afgegeven. Volgens deze jaarafrekening had [betrokkene] in 2010 recht op een PGB van € 54.073,29. Daarbij is onder 'jaarafrekening' verder vermeld:
- € 92.118,53 voor het totaal van alle netto bedragen op de toekenningsbeschikking(en) PGB in 2010
- € 52.823,29 voor het totaal van door het zorgkantoor goedgekeurde bedragen
- € 1.250,00 voor een vrij besteedbaar bedrag.
Rekening houdend met ontvangen voorschotten (€ 92.118,53), tussentijds in rekening gebrachte bedragen (€ 52.206,24) en het recht op PGB in 2010 (€ 54.073,29) resteerde volgens het besluit een door [betrokkene] nog te ontvangen bedrag van € 14.161,00.
Daarbij is vermeld: 'Met dit bedrag wordt een gedeelte van de openstaande vordering voldaan. De restvordering bedraagt € 65367,88'.
In het besluit is vermeld dat [betrokkene] binnen zes weken na het verzenden daarvan bezwaar kon maken bij het zorgkantoor.
3.1.7.
Bij besluit van 15 november 2011 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] een Jaarafrekening Persoonsgebonden Budget over 2010 afgegeven. Volgens deze jaarafrekening had [betrokkene] over 2010 recht op een PGB van € 71.808,76. Daarbij is onder 'jaarafrekening' verder vermeld:
- € 92.118,53 voor het totaal van alle netto bedragen op de toekenningsbeschikking(en) PGB in 2010
- € 70.558,76 voor het totaal van door het zorgkantoor goedgekeurde bedragen
- € 1.250,00 voor een vrij besteedbaar bedrag.
Rekening houdend met ontvangen voorschotten (€ 106.279,53), tussentijds in rekening gebrachte bedragen (€ 52.206,24) en het recht op PGB in 2010 (€ 71.808,76) resteerde volgens het besluit een door [betrokkene] nog te ontvangen bedrag van € 17.735,47.
In het besluit is vermeld dat [betrokkene] binnen zes weken na het verzenden daarvan bezwaar kon maken bij het zorgkantoor.
3.1.8.
[ex-echtgenoot van betrokkene] , destijds echtgenoot van [betrokkene] , heeft in november 2011 telefonisch gesproken met het zorgkantoor over openstaande rekeningen die [betrokkene] aan zorgverleners moest betalen.
3.1.9.
Bij brief van 17 november 2011 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] het volgende meegedeeld:
U heeft bij ons een bezwaarschrift ingediend. In deze brief reageren wij op uw bezwaarschrift van 29
oktober 2010. Het gaat hierbij om een informatieve brief en geen beslissing op bezwaarschrift.
U maakt bezwaar tegen de jaarafrekening 2010 van 22 juli 2011. Door de intrekking van uw persoonsgebonden budget (dd 25 mei 2011) en de jaarafrekening 2010 van 25 mei 2011 was reeds een vordering ontstaan.
Uw persoonsgebonden budget is ingetrokken op 25 mei 2011 omdat wij de stukken voor de intensieve controle (opgevraagd in onze brief van 14 maart 2011) van uw verantwoording voor de periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010 niet tijdig hebben ontvangen. Vervolgens heeft u een correctie ingediend en deze aangevuld met de stukken voor de intensieve controle. Uit de meegestuurde stukken bleek echter dat de verantwoorde bedragen niet overeenkwamen met de facturen en betaalbewijzen.
Om de genoemde reden is in de beschikking verantwoordingsresultaat persoonsgebonden budget van 22 juli 2011 aan u medegedeeld dat er verschillende bedragen in mindering zijn gebracht op het totaal verantwoorde bedrag.
In totaal is wegens de intrekking van uw persoonsgebonden budget (dd 25 mei 2011) en de jaarafrekening 2010 van 25 mei 2011 een bedrag van € 79.513,88 teruggevorderd. Op 1 november 2011 is echter een gecorrigeerde jaarafrekening naar u gestuurd, waaruit een nabetaling van € 14.161,00 komt. Dit bedrag is in mindering gebracht op de vordering waardoor deze op dat moment nog € 65.352,88 bedroeg.
Wij hebben aan de hand van de door u toegestuurde stukken uw verantwoording voor de periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010 nogmaals gewijzigd. Hierbij ontvangt u:
• De gecorrigeerde beschikking verantwoordingsresultaat voor de periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010
• De gecorrigeerde jaarafrekening 2010
Hieronder volgt een toelichting op de goedgekeurde bedragen voor uw zorgverleners. U heeft in het bezwaarschrift aangegeven dat het totaalbedrag voor 2010 van OAZE € 27.899,00 bedraagt (€ 24.045,00 heeft u reeds betaald, € 3.854,00 moet u nog betalen). Wij zijn van dit bedrag uitgegaan. Voor de periode 1 januari 2010 t/m 30 juni 2010 heeft u reeds € 17.592,42 verantwoord. Voor de periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010 hebben wij daarom € 10.306,58 (€ 27.899,00 - € 17.592,42) goedgekeurd.
Voor zorgverlener SGL heeft u twee facturen van € 359,76 toegestuurd. Uit coulance hebben wij dit gehele bedrag geaccepteerd, hoewel wij alleen een betaalbewijs hebben ontvangen van de factuur van € 239,84.
U geeft aan € 20.600,00 te hebben uitbetaald aan zorgverlener [ex-echtgenoot van betrokkene] . Dit bedrag hebben wij uit coulance geaccepteerd, hoewel het niet geheel was te herleiden uit de betaalbewijzen. In totaal is hierdoor voor de periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010 € 31.266,34 verantwoord (€ 10.306,58 + € 359,76 + € 20.600,00).
Zoals u ziet komt uit de jaarafrekening bij deze brief een nabetaling van € 17.735,47 dit bedrag zal worden verrekend met de openstaande vordering. Hierdoor blijft de volgende vordering over:
€ 65.352,88 vordering (na nabetaling door jaarafrekening 1 november 2011)
€ 17.735,47- nabetaling door gecorrigeerde jaarafrekening 15 november 2011
€ 47.617,41
€ 27.307,64- verrekende voorschotten 2011
€ 20.309,77 restant vordering.
Er blijft een vordering over van € 20.309,77. Het zorgkantoor zal uit coulance een bedrag van € 30.000,00 aan u overmaken. Wij verzoeken u dit bedrag te gebruiken om zelf het restant van de vordering te betalen. U heeft reeds een acceptgiro ontvangen. Wij verzoeken u de betaling te storten op het rekeningnummer op de acceptgiro onder vermelding van het betalingskenmerk. Wanneer u het restant van de vordering heeft betaald, zullen de betalingen voor 2011 weer worden hervat.
Voor de definitieve afhandeling van uw bezwaarschrift hebben wij een ingevuld formulier “intrekken/voortzetten bezwaarschrift” nodig. Is onze reactie naar uw tevredenheid? Kruist u dan “intrekken” aan. Is onze reactie niet naar uw tevredenheid en wenst u de juridische procedure voort te zetten? Kruis dan “verzoek tot afgeven beslissing op bezwaar” aan.
3.1.10.
[betrokkene] heeft het bedrag van € 30.000,00 van het zorgkantoor ontvangen. Zij heeft het bedrag van € 20.309,77 niet aan het zorgkantoor betaald.
3.1.11.
Bij e-mail van 21 november 2011 heeft [ex-echtgenoot van betrokkene] namens [betrokkene] het formulier 'intrekken/voortzetten bezwaarschrift' aan het zorgkantoor teruggezonden en daarbij meegedeeld:
Intrekking bezwaarschrift [betrokkene] (…)
(…)
Hierbij zenden wij u het gevraagde formulier.
WIJ gaan hier mee akkoord omdat een gerechtelijke procedure weer tijdrovend zal worden en wij ons dit in deze situatie niet kunnen permitteren.
3.1.12.
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] een PGB toegekend voor het jaar 2011 van in totaal € 85.394,89. Als reden voor het afgeven van het besluit is vermeld: 'Nieuwe beschikking i.v.m. wijzigen eigen bijdrage'.
Onder 'Bevoorschotting' zijn voorschotten vermeld die in de maanden januari tot en met april 2011 zijn uitbetaald tot een bedrag van in totaal € 27.307,64. Een gelijk bedrag is als teruggevorderd bedrag daarvan afgetrokken. Daaronder is vermeld dat € 30.000,00 en
€ 27.307,64 zijn betaald en dat op 1 april 2012 een bevoorschotting plaatsvindt van
€ 28.087,25 voor de maand december 2011. In het besluit is vermeld dat [betrokkene] binnen zes weken na het verzenden daarvan bezwaar kon maken bij het zorgkantoor.
3.1.13.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] een Jaarafrekening Persoonsgebonden Budget over 2011 afgegeven. Volgens deze jaarafrekening had [betrokkene] over 2011 recht op een PGB van € 0,00 en moest zij nog € 57.307,64 aan het zorgkantoor terugbetalen. Daarbij is vermeld dat tussentijds € 27.307,64 in rekening is gebracht.
In het besluit is vermeld dat [betrokkene] binnen zes weken na het verzenden daarvan bezwaar kon maken bij het zorgkantoor.
3.1.14.
Bij brief van 17 april 2012 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] een acceptgiro verzonden voor het terugbetalen van € 57.307,64.
3.1.15.
Bij brief van 18 augustus 2014 heeft [ex-echtgenoot van betrokkene] namens [betrokkene] een bezwaarschrift bij het zorgkantoor ingediend. Bij besluit van 9 oktober 2014 heeft het zorgkantoor op het bezwaar beslist. Blijkens de beslissing op het bezwaar heeft het zorgkantoor aangenomen dat het bezwaar was gericht tegen het besluit van 10 april 2012. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet tijdig was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
3.1.16.
Bij brief van 15 december 2014 heeft het zorgkantoor [betrokkene] aangemaand tot het betalen van € 77.647,41, te weten:
- € 20.309,77 met als factuurdatum 1 juni 2011
- € 57.307,64 met als factuurdatum 17 april 2012
- € 30,00 aan administratiekosten
3.1.17.
Bij beschikking van 27 juni 2017 zijn de goederen van [betrokkene] onder bewind gesteld. [geïntimeerde] is daarbij benoemd tot bewindvoerder.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure vordert het zorgkantoor dat de bewindvoerder bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan het zorgkantoor € 90.929,79 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 77.617,41 vanaf 29 november 2017, met proceskosten.
4.2.
Het bedrag van € 90.929,79 betreft de onder 3.1.16 genoemde bedragen van
€ 20.309,77 en € 57.307,64, vermeerderd met wettelijke rente tot 29 november 2017 en met € 1.876,92 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.
De bewindvoerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering afgewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
Het zorgkantoor heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Het zorgkantoor heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen.
5.2.
De vorderingen van het zorgkantoor hebben betrekking op het terugvorderen van PGB, dat in 2010 en 2011 aan [betrokkene] is uitbetaald.
5.3.
De rechtbank heeft aangenomen, kort weergegeven, dat het zorgkantoor niet alle besluiten heeft overgelegd die betrekking hebben op het jaar 2010 en zij heeft overwogen dat de vordering van het zorgkantoor in zoverre onvoldoende is onderbouwd. Wat betreft het jaar 2011 heeft de rechtbank overwogen dat [betrokkene] weliswaar niet tijdig bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 10 april 2012, maar dat het zorgkantoor geen beroep op formele rechtskracht toekomt. Volgens de rechtbank kan van [betrokkene] niet worden verwacht dat zij tegen een brij van opeenvolgende, onduidelijke toekennings-, intrekkings- en jaarafrekeningsbesluiten telkens bezwaar maakt.
5.4.
Het hof stelt het volgende voorop. Het persoonsgebonden budget vond zijn grondslag in de destijds geldende Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling).
De Regeling hield kort gezegd in dat het zorgkantoor een PGB verleende aan een verzekerde die over een indicatiebesluit voor in de regeling aangewezen verblijf of zorg beschikte (art. 2.6.3 lid 1). Het budget werd verleend voor een bepaalde subsidieperiode (art. 2.6.5) en mocht alleen worden gebruikt voor het betalen van de geïndiceerde zorg en bepaalde (bemiddelings)kosten (art. 2.6.9 lid 1, aanhef en onder a). Op het verleende budget werden voorschotten uitbetaald (art. 2.6.10). De verzekerde diende het gebruik van de voorschotten of, zoals het later is geformuleerd, het besteden van het budget te verantwoorden (art. 2.6.9 lid 1, aanhef en onder e), bij een PGB van méér dan € 5.000,00 per jaar elk half jaar (art. 2.6.9 lid 8, aanhef en onder b). De verantwoording werd aangemerkt als de aanvraag van het vaststellen van de subsidie (art. 2.6.13 lid 2, later genummerd als lid 3). Het zorgkantoor besloot of het voorschot was besteed aan geïndiceerde zorg of (bemiddelings)kosten (art. 2.6.13 lid 1). De subsidie werd na afloop van de subsidieperiode vastgesteld (art. 2.6.13 lid 1, later genummerd als lid 2) op 1,5% van het verleende budget en het bedrag dat de verzekerde had betaald voor de geïndiceerde zorg en (bemiddelings)kosten, mits aan bepaalde voorwaarden was voldaan (art. 2.6.13 lid 4, later genummerd als lid 5). Indien de subsidie lager werd vastgesteld dan het verleende budget, kon het zorgkantoor beslissen of het te veel verleende budget werd teruggevorderd (art. 4:95 lid 4 Awb). Daarnaast kon een verleend budget worden ingetrokken, onder meer indien niet een verzekerde zich niet hield aan zijn verplichtingen (art. 2.6.12).
5.5.
Het stelsel van de wettelijke regeling komt er dus op neer dat er een budget werd verleend, dat in voorschotten werd uitbetaald. Aan de hand van de door de verzekerde af te leggen verantwoording van het besteden van de voorschotten werd na afloop van de desbetreffende periode het budget vastgesteld, waarop de verzekerde recht had.
5.6.
Tegen de besluiten die het zorgkantoor ten aanzien van [betrokkene] heeft genomen, heeft een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang opengestaan. Voor zover die rechtsgang niet of niet met succes is gevolgd, zijn de besluiten in rechte onaantastbaar geworden. De geldigheid van de besluiten en hun civielrechtelijke rechtmatigheid is daarmee gegeven. In deze civiele procedure kunnen de besluiten dus niet inhoudelijk worden getoetst, niet op juistheid en evenmin op begrijpelijkheid of anderszins. De besluiten behoeven om die reden ook geen nadere uitleg of onderbouwing.
Alleen bijzondere situaties kunnen een uitzondering op deze formele rechtskracht rechtvaardigen. Voor het maken van een uitzondering kan met name aanleiding zijn, indien het zorgkantoor de onrechtmatigheid van het besluit erkent, of [betrokkene] er geen verwijt van kan worden gemaakt dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de bestuursrechtelijke rechtsgang op grond van een omstandigheid die aan het zorgkantoor valt toe te rekenen.
5.7.
In dit geval gaat het om de besluiten, waarbij het zorgkantoor het recht van [betrokkene] op PGB over de jaren 2010 en 2011 en de teruggevorderde bedragen heeft vastgesteld.
Het hof zal hieronder bij het bespreken van de grieven nagaan welke besluiten het betreft en in hoeverre die besluiten formele rechtskracht hebben.
Grief I: budget en terugvordering over 2011
5.8.
Grief I betreft het jaar 2011. Het zorgkantoor heeft ten aanzien van dit jaar met name een beroep gedaan op de beschikking van 10 april 2012. De bewindvoerder heeft in hoofdzaak daartegen het volgende aangevoerd. Het zorgkantoor kan geen beroep doen op de formele rechtskracht van de beschikking omdat veel en onbegrijpelijke beschikkingen zijn afgegeven. Het is verder onduidelijk waarop het teruggevorderde bedrag van € 57.307,64 is gebaseerd en of het toekenningsbesluit is ingetrokken. Tegen het besluit is op 18 augustus 2014 een bezwaar ingediend, waarbij tevens is verzocht om het besluit te herzien, omdat het besluit in strijd is met de redelijkheid en alle rechtsbeginselen en het evident onredelijk is. [betrokkene] had bovendien het gerechtvaardigd vertrouwen dat zij ook na 1 januari 2011 nog recht had op PGB, onder meer vanwege het in november 2011 ontvangen bedrag van
€ 30.000,00 en de brief van het zorgkantoor van 17 november 2011.
5.9.
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft het zorgkantoor aan [betrokkene] meegedeeld dat haar budget voor 2011 per 1 januari 2011 is ingetrokken en dat zij het - kennelijk als voorschot - uitbetaalde bedrag van € 27.307,64 moest terugbetalen. Daartegen heeft [betrokkene] geen bezwaar ingediend. Het zorgkantoor heeft daarna in november 2011 nog een bedrag van
€ 30.000,00 'uit coulance' aan [betrokkene] betaald. Dat deze bedragen zijn uitbetaald, is terug te vinden in het besluit van 28 maart 2012. Dit is een toekenningsbesluit, maar blijkens de tekst is een nieuw besluit gegeven wegens het wijzigen van de eigen bijdrage. Ook tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend. Vervolgens is het budget vastgesteld bij het besluit van
10 april 2012. Volgens dit besluit had [betrokkene] in 2011 geen recht op een budget. Dat volgt reeds uit het besluit van 25 mei 2011, waarbij het budget was ingetrokken. Het besluit houdt verder in dat er een bedrag van € 57.307,64 wordt teruggevorderd. Dat is het bedrag dat in 2011 was uitbetaald (€ 27.307,64 en € 30.000,00). In zoverre is, anders dan [betrokkene] in algemene zin stelt, geen sprake geweest van tegenstrijdige of verwarrende besluiten.
5.10.
De verplichting van [betrokkene] tot terugbetaling van het bedrag van € 57.307,64 berust dus deels op het besluit van 25 mei 2011 en verder op het besluit van 10 april 2012. In beide besluiten is vermeld dat daartegen binnen zes weken bezwaar kon worden ingediend bij het zorgkantoor. [betrokkene] heeft dit niet of niet tijdig gedaan. Het bezwaar tegen het besluit van 10 april 2012 is ruimschoots te laat ingediend en daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Dit brengt in beginsel mee dat de besluiten onaantastbaar zijn geworden en dat hun civiele rechtmatigheid vaststaat. Het hof kan als civiele rechter de besluiten in beginsel niet inhoudelijk toetsen.
5.11.
Hetgeen de bewindvoerder heeft aangevoerd, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat in dit geval een uitzondering op de formele rechtskracht van de besluiten moet worden aanvaard. Het kan zijn dat [betrokkene] het verwarrend vond dat ze diverse besluiten ontving, maar als zij de besluiten onjuist of onbegrijpelijk vond, of meende dat deze anders waren dan waarop zij door eerdere mededelingen van het zorgkantoor of (na)betalingen gerechtvaardigd had mogen vertrouwen, en zij de besluiten om die reden niet wilde accepteren, had zij daartegen bezwaar kunnen maken. Op de mogelijkheid om bezwaar te maken, is zij in de besluiten ook gewezen. Dat zij meerdere besluiten kreeg, en dat die wellicht niet steeds eenvoudig te begrijpen waren, was mede een gevolg van het wettelijke stelsel en de ingewikkeldheid van de regeling en de materie. Het doet er ook niet aan af dat in de onderhavige besluiten voldoende duidelijk is verwoord dat [betrokkene] in 2011 geen recht had op een budget en dat zij de uitbetaalde bedragen moest terugbetalen, en verder dat zij daartegen bezwaar kon maken. De verplichting tot terugbetalen bleek ook onmiskenbaar uit de acceptgiro die een week na het besluit van 12 april 2012 aan [betrokkene] werd toegezonden. Als [betrokkene] het daarmee niet eens was, had zij alle reden om daartegen bezwaar te maken. Het gevoel dat er een 'brij' van onbegrijpelijke besluiten was, is wat betreft het jaar 2011 dan ook geen afdoende verontschuldiging voor het niet of niet-tijdig gebruikmaken van de bezwaar- of beroepsmogelijkheden. Evenmin is gebleken dat de besluiten zo onredelijk of in strijd met alle rechtsbeginselen zijn, dat op grond hiervan een uitzondering op de formele rechtskracht moet worden aanvaard. Het hof voegt hieraan nog toe dat de bewindvoerder niet concreet heeft gemaakt in welk opzicht de besluiten onjuist zouden zijn, laat staan evident onjuist of onredelijk.
5.12.
De bewindvoerder heeft verder nog opgemerkt dat het bezwaarschrift van 14 augustus 2014 ook een herzieningsverzoek bevatte. Welk gevolg dat moet hebben voor de uitkomst van deze procedure, heeft de bewindvoerder niet duidelijk gemaakt. Indien de bewindvoerder meent dat het zorgkantoor in het besluit van 9 oktober 2014 heeft nagelaten daarop te beslissen, had [betrokkene] daartegen beroep kunnen instellen. Het hof stelt vast dat er in elk geval geen besluit is genomen, waarbij het besluit van 10 april 2012 is herzien.
5.13.
Het hof gaat ook voorbij aan de opmerking van de bewindvoerder dat niet duidelijk is tegen welke besluiten [betrokkene] bezwaar heeft gemaakt. Daargelaten dat deze opmerking te algemeen is om daaraan een gevolg te verbinden, is er immers geen aanwijzing dat enig bezwaar ertoe heeft geleid dat de in deze zaak relevante besluiten niet meer gelden.
5.14.
De conclusie is dat grief I slaagt.
Grief II: budget en terugvordering over 2010
5.15.
Grief II betreft het jaar 2010. Het zorgkantoor legt ook aan haar vordering ten aanzien van dit jaar ten grondslag, zoals onder meer blijkt uit de dagvaarding in eerste aanleg, dat er terugvorderingsbesluiten zijn genomen, op grond waarvan [betrokkene] verplicht is de teruggevorderde bedragen te betalen. Ten aanzien van het jaar 2010 zijn met name van belang de besluiten waarbij het zorgkantoor naar aanleiding van de door [betrokkene] afgelegde verantwoordingen het recht op het budget heeft vastgesteld. Het gaat dan om de besluiten van 25 mei 2011 (zie 3.1.4), 22 juli 2011 (zie 3.1.5), 1 november 2011 (zie 3.1.6) en
15 november 2011 (zie 3.1.7). In een brief van 17 november 2011 (zie 3.1.9) heeft het zorgkantoor een toelichting gegeven op haar berekeningen. Het zorgkantoor heeft in deze procedure naar die toelichting verwezen. Het verweer dat de bewindvoerder hiertegen inbrengt, komt erop neer dat [betrokkene] diverse besluiten heeft ontvangen die onduidelijk of tegenstrijdig zijn en waarvan de bewindvoerder de juistheid niet kan verifiëren.
De bewindvoerder meent dat niet van [betrokkene] kon worden verwacht dat zij tegen die besluiten telkens bezwaar zou maken.
5.16.
Bij het besluit van 25 mei 2011 heeft het zorgkantoor aan de hand van de door [betrokkene] afgelegde verantwoording vastgesteld op welk budget [betrokkene] in 2010 recht had en welk bedrag aan ontvangen budget zij moest terugbetalen. In de daarna gevolgde besluiten is het vastgestelde budget telkens verhoogd, met name doordat steeds een hoger bedrag aan betalingen is goedgekeurd (€ 39.292,42 - € 52.823,29 - € 70.558,76). Het budget waarop [betrokkene] recht had, bestond steeds uit het bedrag van de goedgekeurde betalingen en het vrij besteedbare bedrag (€ 1.250,00 voor het hele jaar 2010). Het vastgestelde budget kwam dus uiteindelijk uit op in totaal € 71.808,76. Dit budget is ook genoemd in de beschikking van 15 november 2011. In zoverre is er geen aanleiding om te spreken van onduidelijkheid of tegenstrijdigheid.
5.17.
Uitgaande van het budget dat [betrokkene] bij het besluit van 4 maart 2011 (zie 3.1.2) voor 2010 was verleend en dat haar bij wijze van voorschot daadwerkelijk is uitbetaald of verrekend (€ 92.118,53), heeft [betrokkene] voor 2010 € 20.309,77 te veel aan budget ontvangen
(€ 92.118,53 minus € 71.808,76). Dit is uiteindelijk ook het bedrag dat het zorgkantoor over 2010 van [betrokkene] terugvordert. In zoverre is de vordering verklaarbaar.
5.18.
Zo eenvoudig heeft het zorgkantoor dit echter destijds niet aan [betrokkene] en evenmin in deze procedure gepresenteerd. Aan de bewindvoerder kan worden toegegeven dat de besluiten van 1 november 2011 en 15 november 2011 verwarrend zijn, omdat die vermelden dat [betrokkene] nog bedragen moest ontvangen (€ 14.161,00 en € 17.735,47). Er wordt niet gesproken van het terugvorderen van een bedrag, anders dan het geval was in het besluit van 25 mei 2011. In wezen valt in de besluiten ook niet te lezen dat het zorgkantoor had besloten tot het terugvorderen van voorschotten. Het is in elk geval voorstelbaar dat [betrokkene] uit de besluiten heeft opgemaakt dat er geen bedrag (meer) werd teruggevorderd. [betrokkene] behoefde dan geen reden te zien om bezwaar tegen deze besluiten te maken. De brief van het zorgkantoor van 17 november 2011 heeft het niet overzichtelijker gemaakt. Bovendien is het verwarrend dat het zorgkantoor het over 2011 terug te betalen bedrag op onduidelijke wijze in de berekening heeft betrokken. Dit heeft het zicht nog verder ontnomen op hetgeen over 2010 moest worden terugbetaald.
5.19.
Dit alles brengt het hof tot de volgende conclusie. Het besluit van 15 november 2011 is kennelijk het besluit waarmee het zorgkantoor voor het laatst het budget heeft vastgesteld, waarop [betrokkene] in 2010 recht had. [betrokkene] heeft gezien de inhoud van het besluit mogen aannemen dat de eerdere besluiten, waarbij het budget werd vastgesteld, hiermee waren achterhaald. Uit het besluit valt niet op te maken dat [betrokkene] een bedrag moest terugbetalen en dat een bedrag werd teruggevorderd. Integendeel, er is een bedrag vermeld dat [betrokkene] nog moest ontvangen. De bij brief van 17 november 2011 gegeven toelichting heeft hierin geen verandering gebracht. Bovendien bevat deze brief informatie en geen zelfstandig besluit. Er is dus geen besluit aan te wijzen, waarin de verplichting van [betrokkene] is neergelegd om het gevorderde bedrag van € 20.309,77 aan het zorgkantoor terug te betalen. Een dergelijk besluit is echter wel noodzakelijk omdat alleen daaruit het rechtsgevolg ontstaat dat [betrokkene] een teveel aan ontvangen budget aan het zorgkantoor moet terugbetalen. Het feit dat [betrokkene] na de brief van 17 november 2011 ervan heeft afgezien om tegen enig besluit bezwaar te maken of een bezwaar te handhaven, is daarom van geen betekenis.
De vordering van het zorgkantoor is om die reden niet toewijsbaar voor zover die betrekking heeft op het jaar 2010.
5.20.
Uit het voorgaande volgt dat grief II niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden.
Grief III: proceskosten
5.21.
Grief III betreft deels de proceskosten. De grief slaagt in zoverre. In aanmerking genomen dat beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk hadden moeten worden gesteld, behoren de kosten tussen hen te worden gecompenseerd. Voor het overige heeft de grief geen zelfstandige betekenis.
Overig
5.22.
Het zorgkantoor heeft in eerste aanleg ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, ten bedrage van € 1.876,92, 'op grond van de WIK'. Het hof neemt aan dat het zorgkantoor hier het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bedoelt, dat op 1 juli 2012 in werking is getreden. Dit Besluit is echter niet van toepassing, omdat de vordering van het zorgkantoor geen betrekking heeft op een verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst (art. 1 van het Besluit), daargelaten of een verzuim vóór of na 1 juli 2012 is ontstaan (art. 3 van het Besluit). Een andere grondslag die het toekennen van een dergelijke vergoeding rechtvaardigt, is niet naar voren gebracht. Het hof wijst daarom geen vergoeding toe.
5.23.
Het zorgkantoor heeft in eerste aanleg verder de wettelijke rente gevorderd 'vanaf de respectievelijke vervaldata van de acceptgirokaarten'. Het hof neemt aan dat het zorgkantoor wat betreft de terugvordering over het jaar 2011 het oog heeft op de acceptgirokaart die bij brief van 17 april 2012 aan [betrokkene] is verzonden. In de brief is vermeld dat het teruggevorderde bedrag binnen veertien dagen aan het zorgkantoor moest worden overgemaakt. De bewindvoerder heeft de vordering van het zorgkantoor op dit punt niet bestreden, zodat het hof de wettelijke rente zal toewijzen vanaf 2 mei 2012.
5.24.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, kan niet tot een andere uitkomst leiden. Dit geldt ook voor de opmerkingen die de bewindvoerder heeft gemaakt over het tijdsverloop tot het moment van dagvaarden en de financiële situatie van [betrokkene] .
5.25.
Aan een bewijsopdracht komt het hof niet toe, omdat geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die van belang zijn voor de beslissing in deze zaak.
5.26.
Beide partijen zijn op enkele punten in het ongelijk gesteld. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep om die reden tussen hen compenseren.
Slotsom
5.27.
Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven. Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw beslissen, zoals hieronder wordt vermeld.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
vernietigt het bestreden vonnis;
opnieuw rechtdoende:
6.2.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, de bewindvoerder om € 57.307,64 aan het zorgkantoor te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 2 mei 2012 tot de dag van betaling;
6.3.
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, P.W.A. van Geloven en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2020.
griffier rolraadsheer