ECLI:NL:GHSHE:2020:1669

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.276.852_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die is opgenomen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De zaak is in hoger beroep aan het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voorgelegd na een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 27 januari 2020 een spoedmachtiging verleend voor gesloten jeugdhulp en op 10 februari 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die loopt tot 10 augustus 2020. De minderjarige is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank, die volgens haar onterecht is genomen op basis van vermoedens van loverboyproblematiek en andere ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2020, die vanwege COVID-19 via videoverbinding plaatsvond, heeft de minderjarige haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat er geen sprake is van loverboyproblematiek en dat zij bereid is om aan haar problemen te werken. De moeder van de minderjarige steunt de gesloten plaatsing, maar erkent ook dat de minderjarige tijd nodig heeft om haar positieve ontwikkelingen voort te zetten. Het college van Burgemeester en Wethouders van Tilburg heeft de bestreden beschikking verdedigd en benadrukt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de jeugdhulp onttrekt.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de gesloten plaatsing van de minderjarige op dit moment nog noodzakelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich in een kwetsbare situatie bevindt en dat stabilisatie in haar hulpverlening essentieel is voor haar verdere ontwikkeling. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de minderjarige af om de duur van de gesloten plaatsing te verkorten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 mei 2020
Zaaknummer : 200.276.852/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/368134 / JE RK 20-142 en C/02368157 JE RK 20-147
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [instelling] , te [plaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. A.A. van Nunnikhoven,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg,
gevestigd te Tilburg,
verweerster,
hierna te noemen: het college.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 april 2020, heeft [minderjarige] (althans zo begrijpt het hof) het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden, het in eerste aanleg gedane verzoek van het college strekkende tot een gesloten plaatsing alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2020, heeft het college het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2020.
Bij die gelegenheid zijn vanwege de RIVM-maatregelen rondom het COVID-19 (corona) virus via een video-verbinding op afstand gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Nunnikhoven;
- het college, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van het college] ;
- de moeder.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Tevens is namens de raad, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het door de advocaat van [minderjarige] verzonden procesdossier eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 4 mei 2020;
  • de brief met bijlage (het proces-verbaal van bevindingen van de Dienst Regionale Recherche) van het college d.d. 7 mei 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 27 januari 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 27 januari 2020 voor de duur van twee weken (zijnde tot 10 februari 2020) betreffende [minderjarige] en is iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 10 februari 2020 tot uiterlijk 10 augustus 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[minderjarige] voert in het beroepschrift - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren noodzakelijk is dat zij gesloten wordt geplaatst. Verder stelt [minderjarige] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er indicaties zijn die duiden op loverboyproblematiek, en dat de gesloten plaatsing ook geïndiceerd is als blijkt dat daar geen sprake van zou zijn.
[minderjarige] benadrukt tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nogmaals dat er geen sprake is (geweest) van loverboyproblematiek, prostitutie dan wel mensenhandel. Ook uit de door het college onlangs verzonden proces-verbaal van bevindingen blijkt niets concreets, aldus [minderjarige] . Vermoedens kunnen geen grond zijn voor de ingrijpende en verstrekkende maatregel om haar gesloten te plaatsen.
[minderjarige] erkent de beschreven problematiek die aan de orde was toen zij nog thuis woonde en zij beseft wat haar rol daarin was. Zij wil daar echter aan werken. Verder is zij bezig met therapie op de groep waar zij nu verblijft; zij leert door middel van het voeren van tweewekelijkse gesprekken beter met haar gevoelens om te gaan. Met haar moeder is [minderjarige] begonnen aan een traject om hun onderlinge band te versterken. Verder wil [minderjarige] via een traject van begeleid wonen op termijn zelfstandig gaan wonen. [minderjarige] meent echter dat zij dit alles ook vanuit een open setting kan doen. Zij verzoekt het hof derhalve de bestreden beschikking te vernietigen dan wel subsidiair de machtiging te beperken in tijd.
3.6.
Het college voert in het verweerschrift - kort samengevat - aan dat de door [minderjarige] opgeworpen grieven niet slagen en de rechtbank terecht een machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend.
Naast de vermoedens van loverboyproblematiek zijn er wel degelijk andere redenen die ten grondslag liggen aan de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig belemmeren. Een gesloten plaatsing is derhalve noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Het college heeft tijdens de mondelinge behandeling daaraan toegevoegd dat het college, op dit moment maar ook nadat [minderjarige] de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, haar de hulp wil bieden die nodig is. Het is de inschatting van het college dat deze hulp in ieder geval tot augustus 2020 nodig is.
Indien mogelijk kan er, als daartoe aanleiding is, worden gewerkt met een schorsing of kan zij door middel van een fasehuis begeleid worden naar meer zelfstandigheid. Hoe beter de start van de hulpverlening nu is, hoe beter het in de toekomst beklijft, aldus het college.
3.7.
De moeder ondersteunt de gesloten plaatsing. Zij erkent dat [minderjarige] goed haar best doet en meer openheid toont. Ook is hun onderlinge band, door hun gezamenlijke inspanningen en hulp vanuit de gesloten plaatsing, verbeterd. De moeder geeft echter aan dat [minderjarige] nog wel de tijd nodig heeft om de (recente) positieve ontwikkelingen voort te zetten. De moeder staat achter [minderjarige] wat betreft haar wens om te starten met het traject van begeleid wonen. Dit is het beste voor [minderjarige] en het gezin van de moeder.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van [minderjarige] die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.3.
Het hof stelt vast dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c, lid 5 en lid 6 Jw. De vader en de moeder stemmen in met de opneming en het verblijf van [minderjarige] , het college heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is en er ligt een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper die [minderjarige] met het ook daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
3.8.5.
Na het oordeel van het hof is bij [minderjarige] sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De opneming en het verblijf is noodzakelijk om te voorkomen dat zij zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Daartoe is het volgende redengevend.
[minderjarige] uitte zich in de thuissituatie bij de moeder agressief (zowel verbaal als fysiek) naar de moeder, zij onttrok zich aan het gezag van de moeder en ging niet meer naar school. Daarbij kwam dat zij wegliep van huis en dan meerdere dagen wegbleef zonder dat de moeder wist waar zij was. Bovendien bestond er zorg dat [minderjarige] betrokken was bij loverboy problematiek, hetgeen zij zelf overigens ontkent en spreekt over een vorm van afpersing door haar van mannen. Opname bij Sterk Huis was niet afdoende en ook de vervolgens ingezette MST (Multi System Therapie) heeft niet geholpen
.Tevens werd duidelijk dat [minderjarige] niet meer thuis kon wonen. De moeder heeft zelf een belast verleden en een eigen persoonlijke traject. Daarnaast heeft zij nog drie thuiswonende andere kinderen waarover zij de zorg draagt.
MST heeft een diagnostisch onderzoek voor [minderjarige] geadviseerd om meer zicht te krijgen op
hechting, trauma en gewetensontwikkeling omdat zij daarin een zorgelijke ontwikkeling liet zien. Ook was het nodig om [minderjarige] op te nemen ter observatie om goed in te kunnen schatten welke vorm van behandeling voor haar nodig is.
De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper geeft naar het oordeel van het hof een helder overzicht van het verloop van de (hulpverlenings)geschiedenis en de zorgelijke gedragspatronen van [minderjarige] .
3.8.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat [minderjarige] inmiddels sinds de gesloten plaatsing een positieve weg is ingeslagen. Hoewel de mogelijkheden om onderwijs te volgen beperkt zijn door de maatregelen rondom het corona-virus, is zij bezig met therapie waarbij zij leert beter haar gevoelens te uiten. Verder is zij, samen met haar moeder, een traject gestart om hun onderlinge relatie te verbeteren. Hoewel kan worden begrepen dat [minderjarige] als grootste wens heeft om een begeleid wonen traject te starten en vanuit daar school te combineren met werk, is het hof van oordeel dat de machtiging tot gesloten plaatsing op dit moment nog noodzakelijk is. De positief ingezette lijn is nog pril. Juist de periode waarin vanuit een open setting hulpverlening plaatsvond, heeft laten zien dat [minderjarige] zich dan steeds aan de hulpverlening onttrok. In de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper wordt terecht geconcludeerd dat op dit moment stabilisatie nodig is, zodat er rust ontstaat van waaruit verder onderzocht kan worden welke jeugd - en systeemhulp verder nodig is ten behoeve van een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] .
3.8.7.
Niet alleen zijn de positieve ontwikkelingen nog pril, het is juist in het belang van [minderjarige] dat zij deze hulpverlening niet voortijdig afbreekt en kan inzetten op een traject van zelfstandig wonen. Vanuit de huidige rustige setting wordt [minderjarige] in staat gesteld om deze positieve ontwikkelingen voort te zetten, waarbij zij een goede basis kan leggen voor haar toekomst. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om de door haar ingeslagen weg te blijven volgen. Derhalve zal de duur van de gesloten plaatsing, die overigens loopt tot 10 augustus 2020, niet worden verkort. Tot slot is het hof, gelijk het college, van mening dat, indien de situatie zich voordoet, er door middel van een schorsing dan wel vanuit een fasehuis al gedurende de gesloten plaatsing kan worden (toe)gewerkt aan de zelfstandigheid van [minderjarige] .
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 februari 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.B. van den Beld en is op 28 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.