Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
ernstigeontwikkelingsbedreiging. Het hof is van oordeel dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige]. Immers, gebleken is dat [minderjarige] al een aantal jaar geen contact meer heeft met zijn vader. De vader heeft in ieder geval sinds 2016 via een procedure bij de rechtbank geprobeerd dit contact vorm te geven. Duidelijk is dat er ondanks alle verstreken tijd geen omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Ook de begeleide omgang die in 2017 was opgestart, is uiteindelijk niet van de grond gekomen. De moeder gaf (ook destijds) aan dat [minderjarige] daar nog niet aan toe was. Een en ander heeft tot gevolg dat [minderjarige] op dit moment geen beeld heeft bij zijn vader. Het is echter voor zijn identiteitsontwikkeling van groot belang dat hier verandering in komt. Het hof realiseert zich dat de moeder en de vader destijds op een nare wijze uit elkaar zijn gegaan en dat de moeder al jarenlang in haar eentje de zorg voor [minderjarige] heeft. De moeder verdient daarvoor, zeker gelet op de medische problematiek van [minderjarige], alle respect en waardering, óók van de vader. Dat neemt echter niet weg, zeker nu het beter gaat met [minderjarige], dat [minderjarige] en zijn vader er recht op hebben elkaar te leren kennen. De raad en de GI geven in dit verband beiden aan dat in het vrijwillig kader is gebleken dat de moeder zonder drang niet mee zal werken aan een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. De moeder blijft dit volgens de raad al jarenlang voor zich uitschuiven. De zorg die nodig is om de ernstige bedreiging weg te nemen wordt aldus onvoldoende door de moeder geaccepteerd. Van belang in dit verband is bijvoorbeeld het visieverschil dat er is ontstaan tussen de moeder en de psychotherapeut van [minderjarige]. Terwijl de moeder aangeeft dat volgens de psychotherapeut de EMDR-therapie niet parallel kan lopen aan het leggen van contacten tussen [minderjarige] en de vader, heeft de GI van dezelfde psychotherapeut vernomen dat de EMDR-therapie er niet aan in de weg staat om ook verder te gaan met het ontwikkelen van het vaderbeeld voor [minderjarige] en de ontwikkeling van contacten met de vader. Ook uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat het EMDR-traject niet parallel aan het beoogde traject van de GI kan lopen. De enkele opmerking van de moeder dat [minderjarige] daar niet aan toe is, is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van het hof is juist hierin een rol weggelegd voor een gezinsvoogd om dit in goede banen te kunnen leiden. Zeker nu de GI heeft aangegeven (uiteraard) oog te hebben voor de medisch kwetsbare positie van [minderjarige]. Dat de rol van een gezinsvoogd verder van belang is, is ook wel gebleken uit het feit dat de vader pas zeer recent voor het eerst een foto heeft gekregen van [minderjarige].