Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“advertentie maart”:
“Super dank je”.
[e-mailadres 3]”.
[e-mailadres 4]gemaild:
“Offerte Enschede heeft het”.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefvan [appellant] heeft betrekking op de feitenvaststelling van de rechtbank in het vonnis waarvan beroep. Bij die grief heeft [appellant] geen belang. Immers: het hof heeft de tussen partijen vaststaande feiten (voor zover van belang voor de beoordeling in hoger beroep) opnieuw vastgesteld. Voor zover feiten in geschil zijn en voor de beoordeling in hoger beroep van belang, wordt hierna op die feiten ingegaan. Voor zover
grief ééntevens ziet op de beoordeling van het verweer van [geïntimeerde 1] en neerkomt op de vraag of [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld, zal het hof hierop bij de behandeling van de tweede grief ingaan.
grief twee(en deels
grief één) komt [appellant] op tegen overweging 3.7. waarin de rechtbank, kort samengevat, heeft overwogen dat [geïntimeerde 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld.
“wij”(hof: daarbij doelend op ‘Zo is enschede’) zijn overgenomen door een andere uitgever TM Nederland te [vestigingsplaats] (zie 3.22). Op 25 maart 2012 heeft [geïntimeerde 1] een potentiële adverteerder die via de website van ‘Zo is Enschede’ heeft gevraagd om een prijsopgave beantwoord met als onderwerp:
“Offerte Enschede heeft het”(zie hiervoor onder 3.23). Op 26 maart 2012 vraagt adverteerder [een adverteerder 3] (zie hiervoor onder 3.24) of het klopt dat de naam van de krant is gewijzigd waarop [geïntimeerde 1] heeft geantwoord dat de krant inderdaad een nieuwe titel heeft gekregen. Door [geïntimeerde 1] is evenmin betwist dat de tarieven voor de adverteerders in ‘Enschede heeft ‘t’ precies hetzelfde waren als voor de adverteerders in ‘Zo is enschede’. Door aldus te handelen heeft [geïntimeerde 1] gegevens die hem uit hoofde van zijn werkzaamheden voor [appellant] en de krant ‘Zo is Enschede’ ter beschikking stonden, misbruikt om de adverteerders te bewegen een relatie met de door [geïntimeerde 3] uit te brengen krant ‘Enschede heeft ‘t’ aan te gaan. Dat [geïntimeerde 1] ten tijde van het versturen van voornoemde e-mails nog in de veronderstelling verkeerde dat [geïntimeerde 3] de krant van [appellant] over zou nemen is ongeloofwaardig gelet op de e-mail van 28 februari 2012 van [geïntimeerde 3] aan Media Brabant (zie 3.13) waarin [geïntimeerde 3] meedeelt af te zien van een overname van de krant (het hof acht het niet aannemelijk dat [geïntimeerde 1] hiervan gelet op de nauwe samenwerking tussen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] die uit de diverse e-mails blijkt, niet op de hoogte zou zijn geweest). Maar zelfs indien [geïntimeerde 1] niet van voornoemde e-mail op de hoogte was is hij met de e-mail van 3 maart 2012 (zie 3.17) door [appellant] bericht dat [appellant] de financiering rond heeft en verder wil met de krant ‘Zo is Enschede’. Daardoor moet ook voor [geïntimeerde 1] evident zijn geworden dat [geïntimeerde 3] de krant niet zou overnemen van [appellant] . Door desalniettemin gebruik te maken van de voor de krant van [appellant] gelegde contacten met adverteerders en hen mee te delen dat de krant verder gaat onder een andere titel heeft [geïntimeerde 1] het mogelijk gemaakt om voor de krant ‘Enschede heeft ’t’ een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel te behalen. De omstandigheid dat [geïntimeerde 1] geen zeggenschap heeft gehad over de redactie en vormgeving van en de advertenties in ‘Enschede heeft ’t’ doet hieraan niet af. Dit betekent dat
grieven één en tweein zoverre slagen. [geïntimeerde 1] heeft welbewust het bedrijfsdebiet van [appellant] dat met middelen en faciliteiten van [appellant] voor ‘Zo is Enschede’ is opgebouwd stelselmatig en in substantiële mate afgebroken waarbij de klanten van [appellant] onjuist zijn geïnformeerd door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (zie ook hetgeen hierna wordt overwogen over dit handelen in groepsverband). Ten slotte merkt het hof op dat de hiervoor beschreven gedragingen van [geïntimeerde 1] ook in algemene zin onrechtmatig zijn jegens [appellant] , dus ook indien niet de maatstaf van een ex-werknemer wordt aangelegd.
grief driedie ziet op de afwijzing door de rechtbank in overweging 3.10 van de gestelde groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW, slaagt. Artikel 6:166 BW bepaalt dat personen in een groep hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door ten minste één van hen aan een derde onrechtmatig toegebrachte schade als de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband en als de gedragingen aan hen kunnen worden toegerekend. Het deelnemen aan de gedragingen in groepsverband vormt aldus op zichzelf een onrechtmatige daad tegenover de benadeelde. Van handelen in groepsverband is sprake als de deelnemer een bijdrage heeft geleverd aan de gedragingen die het gevaar voor schade hebben doen ontstaan en indien de deelnemers bewust gezamenlijk hebben opgetreden. Niet is vereist dat de deelnemer zelf daadwerkelijk aan het toebrengen van de schade moet hebben meegewerkt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de onrechtmatige gedragingen van [geïntimeerde 1] welke gedragingen hij samen met [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (zie daarvoor hetgeen onder de feiten onder 3.1. e.v. is opgenomen) heeft verricht en die schade hebben veroorzaakt bij [appellant] , is [geïntimeerde 1] tevens aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW.
vierde griefziet op de afwijzing van de vordering tot terugbetaling van de door [appellant] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betaalde onkosten. In de e-mails van 30 juli 2011 (zie hiervoor onder 3.2.) en van 20 december 2011 (zie hiervoor onder 3.4.) is bevestigd dat is afgesproken dat indien er door [geïntimeerde 2] of [geïntimeerde 1] voor wordt gekozen om (voordat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen) niet meer samen te werken met [appellant] de onkostenvergoedingen en de autohuur als een lening wordt gezien die wordt teruggevraagd. Vervolgens zijn zowel [geïntimeerde 2] als [geïntimeerde 1] werkzaamheden gaan verrichten voor [appellant] . In het licht van de hiervoor vermelde e-mails is de enkele betwisting van de afspraak door [geïntimeerde 1] onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof aan die betwisting voorbijgaat. Nu de samenwerking met [appellant] feitelijk door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is beëindigd, dienen zij in beginsel de onkostenvergoedingen en de autohuur terug te betalen aan [appellant] . [appellant] heeft deze vordering echter onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd (welke bedragen vordert [appellant] en waarvoor?), zodat een specifieke veroordeling (nu) niet mogelijk is.
€ 17.841,76.
grief zesfaalt.
78,00
318,00
5.De beslissing
€ 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.