6.1In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
i. Mevrouw [de huurder] (verder: de huurder) heeft in februari 2006 een huurovereenkomst met BPL gesloten, die op 16 maart 2006 inging. Zij huurde een woning aan de [adres] in [plaats] van BPL.
De kale huurprijs was bij aanvang van de huurovereenkomst € 581,00. Daarmee is sprake van een niet-geliberaliseerde huurprijs. In de huurovereenkomst is vastgelegd dat de huurder daarnaast € 6,00 per maand moet betalen als voorschot op de vergoeding van de door of vanwege de verhuurder ten behoeve van de huurder te verzorgen leveringen en diensten. Dat zijn volgens artikel 6 van de huurovereenkomst kosten voor het schoonmaken van de cv-ketel, boiler en/of geiser alsmede de storingsabonnementen, en de incasso- en administratiekosten en omzetbelasting daarover. De huurder heeft € 202,50 aan verhuurkosten betaald.
Bij dagvaarding van 13 oktober 2011 vorderde BPL onder meer ontbinding van de huurovereenkomst, omdat een achterstand in de huurbetaling was ontstaan.
De huurder heeft de huur bij brief van 24 oktober 2011 opgezegd tegen de eerst mogelijke datum. BPL heeft de opzegging tegen 30 november 2011 bevestigd. Daarna heeft de huurder bij email van 22 november 2011 verzocht om een maand langer in de woning te mogen blijven. BPL heeft bij e-mail van 23 november 2011 laten weten akkoord te gaan met verlenging van de huur tot 31 december 2011.
De kantonrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij vonnis van 14 december 2011 de huurovereenkomst met ingang van de datum van het vonnis ontbonden, vanwege de betalingsachterstand.
In 2015 heeft BPL een procedure tegen de huurder aanhangig gemaakt waarbij schadevergoeding werd gevorderd. Zij voerde aan dat de huurder het gehuurde niet goed had onderhouden en bij het einde van de huurovereenkomst niet in goede staat had opgeleverd. Nadat de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij tussenvonnis een bewijsopdracht hierover aan BPL had gegeven, heeft de kantonrechter geoordeeld dat het benodigde bewijs niet is geleverd. De vordering van BPL is bij vonnis van 6 oktober 2016 afgewezen.
De huurder heeft de rechten die zij uit de huurovereenkomst tegenover BPL had, tot een bedrag van € 3.500,00 aan ALH Debt Purchase Ltd (verder: ALH) gecedeerd. Daarvan is bij e-mail van 14 december 2016 namens de huurder mededeling aan BPL gedaan.
ALH heeft de vordering daarna aan [appellant] gecedeerd.
Het geschil in eerste aanleg en de uitspraak van de kantonrechter