ECLI:NL:GHSHE:2020:1592

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
200.239.140_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en verhoging van de verzekerde jaarrente in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) over de verhoging van de verzekerde jaarrente van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. [appellant] had een verzekering afgesloten bij NN via zijn verzekeringsadviseur, [de verzekeringsadviseur]. In 2012 diende [appellant] een verzoek in om de verzekerde rente te verhogen, wat door NN werd geaccepteerd onder bepaalde voorwaarden. In 2013 diende hij opnieuw een verzoek in voor een verhoging naar € 96.000,- per jaar, maar NN weigerde dit verzoek, omdat [appellant] op dat moment arbeidsongeschikt was. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat het polisblad een onvolkomenheid bevatte, maar dat dit niet tot onduidelijkheid leidde. [appellant] ging in hoger beroep en voerde aan dat hij niet opnieuw een validiteitsverklaring hoefde te overleggen voor de verhoging per 1 januari 2014, omdat hij dit al had gedaan voor de eerdere verhoging. Het hof oordeelde dat de voorwaarden voor de verhoging duidelijk waren en dat NN terecht de verhoging had geweigerd, omdat [appellant] niet aan de voorwaarden voldeed. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.239.140/01
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
tegen
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als NN,
advocaat: mr. M. de Haan te 's-Gravenhage,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 juli 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/234862/HA ZA 17-229 gewezen vonnis van 28 februari 2018 (hierna: het bestreden vonnis). Het hof zal de nummering van het tussenarrest hierna voortzetten.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 24 juli 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 3;
  • de memorie van antwoord met producties I tot en met K;
  • het schriftelijk pleidooi zoals blijkt uit de door partijen overgelegde pleitnota’s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

6.1.
In rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geding is uitgegaan. Tegen deze vaststelling is geen grief gericht zodat deze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Deze feiten luiden als volgt:
a) [appellant] is onmiddellijk directeur en middellijk aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de vennootschap] , zijnde een transport- en grondverzetbedrijf. [appellant] vervult binnen dit bedrijf de functie van leidinggevende, doet administratief werk en werkt tevens zelfstandig mee in de onderneming.
b) De verzekeringsportefeuille van [de vennootschap] , alsook van [appellant] , is ondergebracht bij Assurantiekantoor [de verzekeringsadviseur] B.V. (hierna: [de verzekeringsadviseur] ) als verzekeringsadviseur.
c) Met ingang van 1 mei 2009 heeft [appellant] een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: aov) afgesloten bij NN. De aov werd afgesloten voor een verzekerde rente van € 30.810,- onder rubriek A en een verzekerde rente van € 16.179,- onder rubriek B en was conform het beleid van NN gebaseerd op 80% van het gemiddelde jaarinkomen van [appellant] over de drie voorafgaande jaren. [de verzekeringsadviseur] is bij deze polis opgetreden als verzekeringsadviseur.
d) Op 21 december 2011 heeft [appellant] , via [de verzekeringsadviseur] , een verzoek tot wijziging van de verzekerde rente ingediend, omdat zijn inkomen was gestegen. Op 12 februari 2012 heeft NN het polisblad afgegeven waaruit volgt dat zowel voor rubriek A als voor rubriek B is uitgegaan van een verzekerde rente van € 67.500,-. De wijziging werd per 1 januari 2012 van kracht.
e) Op 29 november 2012 heeft [appellant] , via [de verzekeringsadviseur] , wederom een verzoek tot verhoging van de verzekerde rente ingediend, omdat zijn jaarinkomen was gestegen. Uit de aanvraag volgt dat [appellant] het verzekerde bedrag wilde wijzigen naar een bedrag van € 96.000,- voor zowel rubriek A als rubriek B. NN heeft het verzoek van [appellant] niet geaccepteerd, omdat het bedrag niet aansloot bij haar beleid ten aanzien van het berekenen van de verzekerde rentes, te weten 80% van het gemiddelde inkomen over de drie aan het sluiten van de verzekering/de wijzigingsaanvraag voorafgaande jaren. NN heeft dit in een e-mailbericht van 17 december 2012 aan [de verzekeringsadviseur] medegedeeld. Om [appellant] toch enigszins tegemoet te komen in zijn verhogingsverzoek heeft NN besloten de clausule Toetsing Inkomen op het polisblad op te nemen om zodoende in de jaren erna bij een stijging van het inkomen van [appellant] eenvoudig een verhoging van de verzekerde jaarrentes te kunnen realiseren mits aan de voorwaarden van de clausule wordt voldaan. In het genoemde e-mailbericht van 17 december 2012 is een en ander als volgt verwoord:
“ (...)
Op basis van bovenstaande hebben wij besloten de huidige verzekerde rentes wel intact te houden, maar niet te verhogen.
Wij nemen de volgende bepaling op:
Toetsing inkomen
Na verloop van drie jaar na de op het polisblad vermelde ingangsdatum van de verzekering heeft verzekeringnemer, zonder dat daarvoor door de maatschappij nog medische waarborgen worden verlangd, het recht de verzekerde jaarrentes te verhogen tot 80% van hetgeen gemiddeld in die drie jaar aan arbeidsinkomsten is gerealiseerd door verzekerde, met een maximumbedrag van € 96.000,- voor Rubriek A en Rubriek B.
Voor deze verhoging geldt als voorwaarde dat:
1 ) door verzekeringnemer/verzekerde een opgave wordt verstrekt van zijn arbeidsinkomsten in de drie jaren voorafgaande aan het verhogingsverzoek.
2) de verzekerde verklaart gedurende 60 dagen voorafgaand aan het tijdstip waarop de verhoging dient in te gaan geheel arbeidsgeschikt is geweest en dat in die periode ook geen ongeval heeft plaatsgevonden waardoor verzekerde enig blijvend letsel heeft opgelopen.
(…).”
f) Vervolgens is tussen NN en [de verzekeringsadviseur] heen en weer gemaild, omdat [appellant] zich niet kon vinden in de vaststelling van de verzekerde jaarrentes op een bedrag van € 67.500. [appellant] vond dat – gezien de stijging van zijn inkomen – voor de verzekerde rente ook diende te worden gekeken naar de toekomstverwachtingen ten aanzien van zijn inkomen. Omdat NN ook zag dat het inkomen van [appellant] vanaf 2012 snel steeg waardoor de verzekerde rente niet in verhouding zou staan tot het gestegen inkomen van [appellant] – en bovendien de verwachting was dat deze stijging zich in de toekomst zou doorzetten – is NN [appellant] voor een deel tegemoet gekomen in zijn verhogingsverzoek. Op 18 december 2012 heeft NN aan [de verzekeringsadviseur] het volgende medegedeeld:
“(…)heb daarom het volgende voorgesteld:
- In verzekeringsjaar 2013 baseren we het verzekerd bedrag op het inkomen van de jaren 2013, 2012 en 2011.
Totaal salaris van die jaren bedraagt 307.086,-, te verzekeren 307.086 / 3 x 80% = 81.889,-
- Vanaf verzekeringsjaar 2014 baseren we ons op de volledige 120.000,- per jaar, uiteraard met de restricties inzake validiteitsverklaring zoals onderstaand verwoord.
Zodra ik antwoord krijg van de afdeling acceptatie hor je van me.(…).”
g) Op 27 december 2012 heeft NN het volgende aan [de verzekeringsadviseur] medegedeeld:
“(…)
In overleg met (...) kunnen we mijn voorstel zoals in onderstaande mail verwoord gestand doen (…).
Concreet betekent dit dat we nu starten met een verzekerd bedrag van 81.889,- in 2013.
Vanaf 1 januari 2014 kunnen we het verzekerd bedrag optrekken naar 96.000,- onder voorwaarde dat de management fee per 1 januari 2014 ongewijzigd blijft op 10.000,- per maand.
Wil jij er dan voor zorgen dat we in januari 2014 een korte verklaring van de accountant ontvangen dat men voornemens is de fee in 2014 ongewijzigd voort te zetten?
(...)”
h) In het polisblad van 26 februari 2013 staat dat de verzekerde rentes zijn verhoogd naar een bedrag van € 81.890 en is tevens de clausule Toetsing Inkomen opgenomen. In het polisblad staat onder meer het volgende:
“(...) datum van wijziging 26-02-2013
(…)
Rubriek A e81.890 per jaar
Rubriek B e81.890 per jaar
(…)
– Toetsing inkomen
Na verloop van drie jaar na de op het polisblad vermelde ingangsdatum van de verzekering heeft verzekeringsnemer, zonder dat daarvoor door de maatschappij nog medische waarborgen worden verlangd, het recht de verzekerde jaarrentes te verhogen tot 80% van hetgeen gemiddeld in de drie jaar aan arbeidsinkomsten is gerealiseerd door verzekerde, met een maximumbedrag van E 96000 voor rubriek A en E 96.000 voor rubriek B.
Voor deze verhoging geldt als voorwaarde dat:
1) door verzekeringnemer/verzekerde een opgave wordt verstrekt van zijn/haar arbeidsinkomsten in de drie jaren voorafgaande aan het verhogingsverzoek.
2) De verzekerde verklaart dat gedurende 60 dagen voorafgaand aan het tijdstip waarop de verhoging dient in te gaan geheel arbeidsgeschikt is geweest en dat in die periode ook geen ongeval heeft plaatsgevonden waardoor verzekerde enig blijvend letsel heeft opgelopen.
Bij acceptatie van het verhogingsverzoek zullen de verzekerde jaarrentes worden aangepast en de verschuldigde premie daarmee in overeenstemming worden gebracht.
- Toetsing inkomen
Toetsing inkomen mag per 1 januari 2014 middels een accountantsverklaring.”
i) Op 4 november 2013 heeft [appellant] zich middels een schadeaangifteformulier arbeidsongeschikt gemeld. NN heeft het verhogingsverzoek van [appellant] van de verzekerde rentes naar een bedrag van € 96.000 per 1 januari 2014 niet geaccordeerd.
6.2.1.
In deze procedure vordert [appellant] , voor zover in hoger beroep van belang, te verklaren voor recht dat [appellant] de verhoging op de aov, al dan niet per 1 januari 2014, toekomt en NN op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen de verzekeringsovereenkomst na te komen en de verhoging naar € 96.000,- per januari 2014 door te voeren, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een nieuwe gewijzigde polis,
met veroordeling van NN in de kosten van de procedure in beide instanties.
6.2.2.
[appellant] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat NN de met hem gesloten verzekeringsovereenkomst moet nakomen, juist ook waar het betreft de verhoging per 1 januari 2014.
6.2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het polisblad van 26 februari 2013 (hierna: het polisblad) een onvolkomenheid bevat ten aanzien van de ingangsdatum van de verhoging van de verzekerde jaarrente tot een maximumbedrag van € 96.000,-, maar dat dit tussen partijen niet tot onduidelijkheid heeft geleid omdat zij er steeds vanuit zijn gegaan dat bedoelde ingangsdatum 1 januari 2014 was (rov. 4.5). De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de tekst op het polisblad over de voorwaarden voor het ingaan van de verhoging, waaronder de voorwaarde van het overleggen van een validiteitsverklaring, duidelijk is en niet voor meerderlei uitleg vatbaar (rov. 4.6). Verder heeft de rechtbank de stelling van [appellant] dat het polisblad op dit punt geen juiste weergave is van wat blijkens de e-mailwisseling tussen [de verzekeringsadviseur] en NN tijdens de onderhandelingsfase is afgesproken, verworpen (rov. 4.7). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat daaraan niet af doet de stelling van [appellant] dat hij destijds alleen bekend was met de e-mail van 27 december 2012 en niet met de daaraan voorafgaande e-mailwisseling tussen [de verzekeringsadviseur] en NN (rov. 4.8). De rechtbank heeft op grond hiervan de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
6.3.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het toewijzen van zijn vorderingen.
6.4.1.
Met grieven I tot en met IV bestrijdt [appellant] de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de verzekeringsovereenkomst, die er, voor zover van belang, op neerkomt dat [appellant] voorafgaand aan het ingaan van de verhoging van € 96.000,- op 1 januari 2014 een nieuwe validiteitsverklaring moest overleggen, en dus niet kon volstaan met de validiteitsverklaring die hij in december 2012, voorafgaand aan de eerste verhoging naar € 81.890,- per 1 januari 2013, had afgegeven.
stelt de polisvoorwaarden zo te hebben begrepen dat de validiteitsverklaring slechts vereist was voor de eerste verhoging, die per 1 januari 2013 plaatsvond. Die verklaring had hij afgelegd toen hij het nieuwe polisblad ontving. Hij beschouwde de voorwaarde op het polisblad dus als een voorwaarde waaraan hij al had voldaan.
Verder betoogt [appellant] dat hij als consument aangemerkt moet worden, omdat de gesloten verzekeringsovereenkomst privédoeleinden dient, in welk verband hij zich beroept op het beginsel dat een onduidelijk beding ten nadele van de opsteller ervan moet worden uitgelegd (het ‘contra proferentem’-beginsel). Ook om die reden mag NN volgens [appellant] niet opnieuw, in verband met de verhoging per 1 januari 2014, een validiteitsverklaring verlangen.
Daarnaast voert [appellant] aan dat hij zelf op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de onderhandeling over de clausule Toetsing Inkomen op het polisblad. De correspondentie voorafgaand aan de afgifte van het polisblad is gevoerd tussen [de verzekeringsadviseur] en NN. [appellant] kende destijds alleen de e-mail van 27 december 2012 en daarin wordt maar één voorwaarde genoemd voor de verhoging per 1 januari 2014, namelijk die van een ongewijzigde management fee (en dus niet ook een validiteitsverklaring), aldus [appellant] .
6.4.2.
NN betwist de door [appellant] voorgestane opvatting over de uitleg van de verzekeringsovereenkomst. Uit de e-mailwisseling van december 2012 tussen NN en [de verzekeringsadviseur] volgt duidelijk dat de gemaakte afspraken zo moeten worden uitgelegd dat voorafgaand aan iedere jaarlijkse verhoging [appellant] moest kunnen verklaren dat hij in de 60 dagen voorafgaand aan de verhoging niet arbeidsongeschikt was geweest. Dat dit de bedoeling was van de gemaakte afspraken was voor [appellant] , en in elk geval voor [de verzekeringsadviseur] , duidelijk. Dat NN de onderhandelingen niet rechtstreeks met [appellant] , maar via de door hem ingeschakelde tussenpersoon [de verzekeringsadviseur] heeft plaatsgevonden, doet hier niet aan af. Immers mocht NN er in dit geval van uitgaan dat [appellant] aan [de verzekeringsadviseur] opdracht had gegeven om hem te vertegenwoordigen. De tekst van de clausule Toetsing Inkomen is een duidelijke weergave van wat partijen hebben afgesproken. Omdat [appellant] arbeidsongeschikt was op 1 januari 2014 heeft NN de verhoging naar € 96.000,- terecht niet doorgevoerd, aldus NN.
6.4.3.
Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van een omstreden beding als het onderhavige aankomt op de zin die partijen daaraan over en weer in het licht van de omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [de verzekeringsadviseur] bij de totstandkoming van de overeenkomst inzake de verhoging van de verzekerde jaarrente van de aov [appellant] heeft vertegenwoordigd (inleidende dagvaarding, punten 73 en 96; memorie van antwoord, 4.14 en schriftelijk pleidooi NN, punt 6). Voor de zin die [appellant] en NN over en weer mochten toekennen aan het beding – te weten de voorwaarde van een validiteitsverklaring als onderdeel van de clausule Toetsing en Inkomen – en wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten is, gegeven de omstandigheden, met name van belang wat [de verzekeringsadviseur] , als vertegenwoordiger van [appellant] , en NN daarover hebben besproken. De desbetreffende voorwaarde is namelijk in de onderhandelingen tussen NN en [de verzekeringsadviseur] aan de orde geweest (het gaat niet om een onbesproken beding uit algemene voorwaarden), en zoals [appellant] zelf stelt, heeft uitsluitend [de verzekeringsadviseur] en niet hijzelf de onderhandelingen met NN gevoerd. De verklaringen die [de verzekeringsadviseur] in dit verband heeft afgelegd jegens NN worden aan [appellant] toegerekend. [de verzekeringsadviseur] handelde daarbij immers binnen de grenzen van zijn bevoegdheid als gevolmachtigde van [appellant] , zo wordt door [appellant] niet betwist.
6.4.5.
Het hof is van oordeel dat uit de e-mail van 17 december 2012 van NN volgt dat voor een verhoging naar maximaal € 96.000,- als voorwaarde zou worden gesteld dat [appellant] een validiteitsverklaring moest afgeven dat hij gedurende 60 dagen voorafgaand aan het tijdstip van de verhoging arbeidsgeschikt was geweest. Ook volgt uit deze e-mail dat door NN voor die verhoging weliswaar geen medische waarborgen zouden worden verlangd, maar dat NN wél genoemde validiteitsverklaring zou verlangen, zodat duidelijk was dat die medische waarborgen niet zagen op de validiteitsverklaring.
Vervolgens onderhandelen [de verzekeringsadviseur] en NN verder over de hoogte van de verhoging en de ingangsdatum daarvan, wat resulteert in het voorstel van NN per e-mail van 18 december 2012 om het verzekerd bedrag voor 2013 te verhogen naar € 81.889,- en het verzekerd bedrag voor 2014 te baseren op een jaarinkomen van € 120.000,- (wat resulteert in een verzekerd bedrag van € 96.000,-)
“uiteraard met de restricties inzake validiteitsverklaring zoals onderstaand verwoord”, waarmee wordt verwezen naar de e-mail van 17 december 2012. In de e-mail van 27 december 2012 van NN wordt weliswaar niet meer expliciet gesproken over de validiteitsverklaring voor de verhoging per 1 januari 2014, maar daarin wordt wel het eerdere voorstel
“zoals in onderstaande mail verwoord”– daarmee kennelijk verwijzend naar de e-mail van NN van 18 december 2012 – gestand gedaan, dus inclusief de voorwaarde van de validiteitsverklaring voor de verhoging naar € 96.000,- per 1 januari 2014. Dat NN deze voorwaarde zou hebben laten vallen, heeft [de verzekeringsadviseur] uit deze e-mail niet mogen afleiden. Bovendien staat vast – zoals NN stelt en door [appellant] niet wordt betwist – dat [de verzekeringsadviseur] het ook daadwerkelijk zo heeft begrepen dat er voor de tweede verhoging een validiteitsverklaring diende te komen waaruit volgde dat [appellant] niet arbeidsongeschikt was op dat moment. NN heeft er in elk geval op mogen vertrouwen dat [de verzekeringsadviseur] namens [appellant] akkoord was met de door haar gestelde voorwaarde van een validiteitsverklaring die betrekking had op zijn arbeidsgeschiktheid in een periode van 60 dagen vóór 1 januari 2014.
Vervolgens vindt er tot aan de afgifte van het polisblad kennelijk geen relevante communicatie op dit punt plaats. Naar het oordeel van het hof kan de tekst van de clausule Toetsing Inkomen op het polisblad zowel op zichzelf genomen, maar zeker in het licht van de daaraan voorafgaande e-mailcommunicatie tussen NN en [de verzekeringsadviseur] , niet anders worden begrepen dan dat voor een verhoging van het verzekerd bedrag naar € 96.000,- per 1 januari 2014 een validiteitsverklaring van [appellant] vereist is dat hij gedurende 60 dagen voorafgaand aan die verhoging – dus 60 dagen voorafgaand aan 1 januari 2014 – arbeidsgeschikt is geweest. Wat dat betreft is deze polisbepaling duidelijk, en in lijn met de correspondentie tussen NN en [de verzekeringsadviseur] . Aangezien NN vervolgens geen signaal ontving van [appellant] of [de verzekeringsadviseur] dat deze voorwaarde niet of anders zou zijn afgesproken, hoefde NN er niet aan te twijfelen dat de clausule op het polisblad een juiste weergave was van wat zij met [de verzekeringsadviseur] had afgesproken.
6.4.6.
In het licht van het voorgaande gaat naar het oordeel van het hof ook het beroep van [appellant] op het ‘contra proferentem’-beginsel niet op. Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat de desbetreffende voorwaarde van de validiteitsverklaring een oneerlijk beding is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen, gaat dit betoog niet op nu het hier een kernbeding betreft waarover partijen afzonderlijk hebben onderhandeld zodat het hof aan een dergelijke toetsing niet toekomt.
6.4.7.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de tussen partijen gesloten overeenkomst inhoudt dat voor de verhoging van het verzekerd bedrag naar € 96.000,- per 1 januari 2014 als voorwaarde gold een validiteitsverklaring dat [appellant] gedurende 60 dagen voorafgaand aan 1 januari 2014 arbeidsgeschikt is geweest. Gelet op [appellant] ’ verklaring van arbeidsongeschiktheid van 4 november 2013 komt hem deze verhoging niet toe en hoeft NN deze niet door te voeren, zodat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat grieven I tot en met IV falen althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. De overige grieven missen zelfstandige betekenis en falen dus ook. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van NN als volgt begroot, waarbij het hof wat betreft het salaris advocaat kiest voor tarief IV omdat dit beter aansluit bij de waarde van de afgewezen vordering van [appellant] dan het tarief voor een vordering van onbepaalde waarde.
– griffierecht € 726,-
– salaris advocaat (2 punten x tarief IV € 1.959,-)
€ 3.918,-
totaal € 4.644,-.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van NN op € 4.644,-, en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Beurskens, S.C.H. Molin en B.E.L.J.C. Verbunt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 mei 2020.
griffier rolraadsheer