1.3Historische printgegevens telefoon verdachte [naam verdachte]
Uit onderzoek is gebleken dat [naam verdachte] op 2 december 2014 gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Uit de opgevraagde historische printgegevens van dit telefoonnummer is gebleken dat de gebruiker van deze telefoon op die dag tussen 13.52 uur en 19.24 uur 8 maal gebruik maakte van een mast te Rosmalen.
Bij een verhoor door de rechter-commissaris op 23 juli 2015 verklaarde verdachte [naam verdachte] dat hij de avond van 2 december 2014 bij zijn moeder op de [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen had gegeten.
De zogenaamde historische printgegevens zijn hieronder schematisch weergegeven:
Richting
Dienst
Startdatum
Starttijd
Duur
Telefoonnummer
Straat
plaats
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
16:29:51
25
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
19:01:10
16
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
19:15:02
14
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Uitgaand
Gesprek
02-12-2014
19:24:17
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
20:17:42
45
[naam verdachte]
[straatnaam 15]
[postcode] Tiel
Op 23 juni 2015 werd een zogenaamde meting mobiel netwerk uitgevoerd. In het proces-verbaal staat vermeld dat slechts door het vastzetten van het meettoestel en deze vast te zetten op de cell het lukte om een gesprek op te zetten aan de achterzijde van de woning. Het vastzetten van het meettoestel is het zodanig manipuleren van het meettoestel (GSM) dat deze slechts één mast aan kiest. In dit geval betrof het de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen.
Op verzoek van het onderzoeksteam werd de meting op verschillende dagen en tijdstippen nogmaals verricht waarbij de betreffende cell niet werd vastgezet. Daarbij bleek dat het zowel aan de voor- als achterzijde van de woning niet lukte een verbinding tot stand te brengen met de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen. Dit houdt in dat de telefoon in gebruik bij verdachte [naam verdachte] zich waarschijnlijk op 2 december 2014 op de in het schema vermelde tijden niet nabij de woning [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen bevond. Uit onderzoek van de verkregen verkeersgegevens is gebleken dat de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen door de telefoon in gebruik van [verdachte] werd
(het hof begrijpt: aangestraald)indien hij thuis gebruik maakte van deze telefoon.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Op basis van de bovenstaande gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Plaats delict en vluchtroute
Op 2 december 2014 is om 18.51.43 uur een melding binnengekomen bij de ambulancedienst in verband met het ten laste gelegde schietincident. Ter plaatse is op het fietspad [straatnaam 5] te Rosmalen het slachtoffer [slachtoffer] dood aangetroffen. De dood van het slachtoffer wordt verklaard door long/ademhalingsfunctiestoornissen, ontstaan door 2 inschoten aan de borstkas. Voordat het schietincident plaatsvond, is een scooter in de [straatnaam 4] de getuige [getuige 2] en zijn echtgenote [getuige 1] tegemoet gereden, om vervolgens om te keren, in te houden en achter het tweetal te blijven rijden. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben het latere slachtoffer vervolgens ingehaald. Na het horen van de knallen door de getuigen, is de scooter, met daarop één persoon, op [straatnaam 5] rechtsaf geslagen richting het dorp en het tankstation in Rosmalen. Omstreeks 19.00 uur op de desbetreffende avond is een zwarte scooter, komende uit de richting van de plaats delict, over het fietspad ( [straatnaam 5] ) gereden, om vervolgens de kruising met de [straatnaam 6] over te steken en zijn weg te vervolgen over het fietspad. Op een afstand van 145 meter van het slachtoffer is een vuurwapen aangetroffen, waarvan de slede in de achterste stand stond en achter het bushokje aan de [straatnaam 8] te Rosmalen zijn een zwarte scooter en een schroevendraaier aangetroffen. Het contactslot van deze deels zwart gespoten scooter, was verwijderd en er waren veranderingen aangebracht op het kenteken.
Het hof is op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat vast is komen te staan dat de persoon op de scooter die de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] nabij de plaats delict hebben gezien degene is geweest die het latere slachtoffer [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Deze persoon is immers degene die de getuigen kort voor de schietpartij tegemoet is gereden, daarna is omgekeerd en achter hen is blijven rijden en, nadat de getuigen het latere slachtoffer hadden ingehaald en zij achter hen schoten hoorden, de getuigen voorbij is gereden. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de schootsafstand tussen de 10 centimeter en 100 centimeter bedroeg en uit het dossier is niet gebleken van de omstandigheid dat een ander persoon dan de bestuurder van de scooter op het moment van het schietincident zich op een dergelijke afstand bevond van het slachtoffer. Daarnaast zijn in het dossier ook geen aanwijzingen aangetroffen dat een ander persoon dan de bestuurder van de scooter de schutter is geweest. Voorts is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de scooter die op de camerabeelden van het tankstation BP aan de [straatnaam 6] te Rosmalen te zien is, welke de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] vervolgens bij hun hangplek hebben langs zien rijden nadat de scooter de [straatnaam 6] was overgestoken, dezelfde scooter met daarop de schutter betreft die kort daarvoor door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de plaats delict is waargenomen. Laatstgenoemde getuigen hebben immers gezien dat de bestuurder van de scooter het fietspad aan [straatnaam 5] is opgereden in de richting van het kruispunt met de [straatnaam 6] . Op dit [straatnaam 5] , gelegen tussen de [straatnaam 7] en de [straatnaam 6] te Rosmalen, is later ook een vuurwapen aangetroffen. Bovendien past dit scenario in de tijdspanne waarin de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de bestuurder van de scooter [straatnaam 5] hebben zien oprijden, en de bestuurder van de scooter is gezien op het kruispunt met de [straatnaam 6] , waar hij is overgestoken en zijn weg heeft vervolgd via het fietspad.
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen scooter delict-gerelateerd zijn en of de verdachte de bestuurder van de scooter, en derhalve de schutter betreft.
Aangetroffen vuurwapen en scooter delict-gerelateerd?
Op de plaats delict ter hoogte van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] zijn vier hulzen en een kogelpunt aangetroffen. In het fleecejack van het slachtoffer is een metaaldeeltje aangetroffen. Daarnaast zijn aan de overzijde van het fietspad ter hoogte van het slachtoffer twee hulzen aangetroffen. Ten slotte zijn in het lichaam van het slachtoffer drie projectielen (kogelpunten) aangetroffen.
Zoals uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt, heeft het NFI naar aanleiding van het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen kogels en hulzen een wapen- en munitieonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de vraag of de verschoten munitiedelen (de aangetroffen kogels en hulzen) afkomstig zijn uit het aangetroffen vuurwapen. Daarnaast heeft het NFI een schotrestenonderzoek uitgevoerd onder andere met betrekking tot de vragen of de beschadigingen in het fleecejack van het slachtoffer schotbeschadigingen zijn en wat de schootsafstand was. Voorts heeft het NFI een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen de schotrestdeeltjes op het vuurwapen en de schotrestdeeltjes van de hulzen en een vergelijkend schotrestenonderzoek van de deeltjes op het vuurwapen en de hulzen versus de schotresten op het fleecejack van het slachtoffer.
Het hof is op grond van de resultaten van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat vast is komen te staan dat de op de plaats delict aangetroffen kogels en hulzen vanaf korte afstand met het in de nabijheid van het slachtoffer aangetroffen vuurwapen in de richting van het slachtoffer zijn verschoten en dat derhalve het aangetroffen vuurwapen delict-gerelateerd is.
Voorts heeft het NFI in het schotrestenonderzoek een vergelijking uitgevoerd tussen de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van de scooter en de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen en de hulzen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het waarschijnlijker is wanneer bovengenoemde aangetroffen deeltjes een gemeenschappelijke bron van herkomst hebben dan wanneer deze een andere bron van herkomst hebben. Het NFI heeft in een aanvullend schotrestenonderzoek nader gerapporteerd dat de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek beperkte steun geven aan de hypothese waarin de verzamelingen deeltjes een gezamenlijke oorsprong hebben, te weten het schietincident waarbij de aangetroffen hulzen met het aangetroffen vuurwapen zijn verschoten. Bovendien is de scooter in kwestie omstreeks 19.30 uur door getuige [getuige 5] gezien in het parkje aan de [straatnaam 8] te Rosmalen, welke omstandigheid ook past binnen het scenario dat de aangetroffen scooter de scooter betreft welke was betrokken bij het schietincident.
Gelet op het vorenstaande, te weten de resultaten van het vergelijkend schotrestenonderzoek en het aanvullende schotrestenonderzoek waaruit kan worden afgeleid dat het aangetroffen delict-gerelateerde vuurwapen en de aangetroffen zwarte scooter aan elkaar gelinkt kunnen worden, in onderling verband en samenhang bezien met de omstandigheid dat de scooter, voorzien van een valse kentekenplaat en een verwijderd contactslot, ongeveer een half uur na het schietincident onbeheerd in een parkje in Rosmalen is aangetroffen, is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat de aangetroffen scooter in het parkje aan de [straatnaam 8] te Rosmalen de zwarte scooter betreft die de schutter heeft gebruikt en derhalve delict-gerelateerd is.
Zoals reeds aangegeven ziet het hof zich vervolgens gesteld voor de vraag:
Was de verdachte de bestuurder van de scooter en derhalve de schutter?
Door het NFI is DNA-onderzoek verricht aan het aangetroffen vuurwapen. Van de bemonstering op de buitenzijde van de patroonhouder van het vuurwapen is een DNA-mengprofiel verkregen. Bij een vergelijking met de DNA-profielen van personen in de Nederlandse DNA-databank is onder andere een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte.
Zoals uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt heeft het NFI ook DNA-onderzoek verricht aan de aangetroffen delict-gerelateerde scooter. Van de bemonstering van een dactyfragment van het dashboard van de scooter is een DNA-mengprofiel verkregen, waarvan het afgeleide DNA-hoofdprofiel afkomstig kan zijn van de verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Ook van de bemonstering van het rechter handvat van de bromfiets is een DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Het is meer dan een miljard keer waarschijnlijker dat dit DNA-mengprofiel DNA bevat van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon dan wanneer het DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Ten slotte is van de bemonstering van het bevestigingsschroefje van de kentekenplaat van de scooter een DNA-mengprofiel verkregen, waarvan het 300 duizend keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon dan wanneer dit twee willekeurige personen betreft.
Daarnaast is komen vast te staan dat in de DNA-mengprofielen, afkomstig van de bemonsteringen van de buitenzijde van de patroonhouder, het dactyfragment van het dashboard, het bevestigingsschroefje van de kentekenplaat, het rechterhandvat van de scooter en het handvat van de schroevendraaier geen aanwijzing is verkregen dat er sprake is van aanwezigheid van DNA van één en dezelfde onbekende persoon in meer dan één bemonstering.
Het hof stelt op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, aldus vast dat de patroonhouder van het vuurwapen, waarmee het latere slachtoffer is dood geschoten, en de scooter waarop de schutter is gevlucht, DNA bevat van de verdachte.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de betreffende scooter is aangetroffen in een parkje tussen de [straatnaam 8] en de [straatnaam 9] , achter een bushokje aan de [straatnaam 8] in Rosmalen, welke locatie ongeveer 300 meter verwijderd is van de woning van de verdachte te Rosmalen.
Met betrekking tot het alibi van de verdachte overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van 2 december 2014 is gaan eten bij zijn moeder en dat hij rond 18.30/19.00 uur is vertrokken en naar huis is gegaan. Uit de meting mobiel telecom netwerk is gebleken dat het telefoonnummer van de verdachte op de avond van 2 december 2014 op verschillende momenten gebruik maakte van de cell [nummer cell] , welke ter hoogte van de wegen [straatnaam 10] en de [straatnaam 11] staat. Na meting bij de woning van de moeder van de verdachte aan de [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen, is gebleken dat slechts door het vastzetten van het meettoestel, het zodanig manipuleren van het toestel dat deze slechts één mast kiest, het lukte om een gesprek op te zetten aan de achterzijde van de woning. Nadien zijn op verschillende dagen en tijdstippen metingen uitgevoerd, waarbij de cell niet werd vastgezet, en hieruit is gebleken dat het niet mogelijk is een verbinding tot stand te brengen. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen door de telefoon in gebruik bij de verdachte werd aangestraald indien hij thuis gebruik maakte van deze telefoon. Uit de telecomgegevens is gebleken dat de telefoon van de verdachte op het tijdstip 19.01.10 uur is aangestraald op de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen.
Uit de historische verkeersgegevens kan derhalve worden geconcludeerd dat de verdachte op het tijdstip 19.01.10 uur niet bij de woning van zijn moeder was, maar in de nabijheid van zijn eigen woning. Gelet hierop is de verdachte dus eerder vertrokken bij de woning van zijn moeder, wat ook uit zijn eigen verklaring is af te leiden, namelijk tussen 18.30 en 19.00 uur. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de schutter na het schietincident op de scooter is weggereden in de richting van het BP tankstation aan de [straatnaam 6] te Rosmalen en dat de scooter kort daarna, om 18.49.57 uur, is waargenomen op de camerabeelden van het betreffende BP tankstation. Gezien het tijdstip van het schietincident (kort voor 18.49.57 uur) nabij de [straatnaam 3] te Rosmalen, het tijdstip waarop verdachte in elk geval in de nabijheid van zijn woning was (om 19.01.10) aan de [straatnaam 8] te Rosmalen en het tijdstip waarop de verdachte naar eigen zeggen de woning van zijn moeder aan de [straatnaam 12] [nummer] heeft verlaten (tussen 18.30 en 19.00 uur) heeft verdachte geen sluitend alibi dat hij ten tijde van het schietincident niet op de plaats van het misdrijf aanwezig kan zijn geweest.
Gelet op al de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte de bestuurder van de scooter is geweest en derhalve de schutter van het schietincident.
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de verdediging – kort weergegeven, voor zover van belang – het volgende aangevoerd:
I. De verklaringen van de getuige [getuige 3] met betrekking tot de herkenning van de verdachte zijn tegenstrijdig, inconsistent en leugenachtig en derhalve onbetrouwbaar. Deze verklaringen kunnen niet tot het bewijs worden gebezigd.
II. De verdachte heeft een alibi ten aanzien van het tijdstip van het ten laste gelegde. De telecomgegevens en de verklaringen van de getuigen op het adres van de moeder van de verdachte bevestigen het alibi van de verdachte, waardoor het gelet op de tijdslijn onmogelijk is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zeker gelet op de capaciteiten en de leeftijd van de verdachte. Daarnaast is in het gedrag van de verdachte geen aanwijzing te zien dat hij het ten laste gelegde zou hebben begaan, nu hij geen afwijkend gedrag heeft vertoond volgens getuigen.
III. Er is geen uitsluitsel te geven of er een relatie bestaat tussen de aangetroffen scooter en het vuurwapen. Ten aanzien van de aangetroffen sporen geldt dat er geen informatie is op activiteitenniveau, maar slechts op bronniveau. Daarbij is sprake van complexe mengprofielen van meerdere personen, waar geen individueel DNA-profiel van af te leiden is. Bij de berekening van de match-kans is een belangrijk voorbehoud opgenomen, namelijk de aanname dat het gaat om niet-verwante donoren, wat in onderhavige zaak gelet op de familiaire relatie een groot voorbehoud betreft. Daarnaast betreffen het aangetroffen vuurwapen en de scooter verplaatsbare voorwerpen, waardoor, indien deze voorwerpen al delict-gerelateerd zouden zijn, indirecte overdracht niet ondenkbaar is. De aangetroffen DNA-sporen die zijn gematched met de verdachte kunnen derhalve niet als dadersporen worden gezien. De aangetroffen sporen op de scooter op de binnenzijde van het tellerglas en op het bevestigingsschroefje betreffen sporen die in relatie kunnen worden gebracht met klussen en dit is een contra-indicatie dat de verdachte de dader betreft, evenals de conclusie dat er geen relatie is te leggen tussen het schietproces en de schotresten op de jas van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad I.
Het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de getuige [getuige 3] met betrekking tot de herkenning van de verdachte niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden, behoeft geen bespreking nu het hof deze verklaringen niet tot het bewijs heeft gebezigd met betrekking tot de herkenning van de verdachte. Zoals hiervoor is weergegeven heeft het hof ten aanzien van de getuige [getuige 3] slechts tot het bewijs gebezigd het gedeelte van de verklaring dat deze getuige op 2 december 2014 rond 19.00 uur een scooter voorbij heeft zien rijden, welke via het fietspad de [straatnaam 6] te Rosmalen overstak en vervolgens zijn weg heeft vervolgd via dit fietspad. Nu dit wordt bevestigd door de getuige [getuige 4] en de camerabeelden van het tankstation BP en dit ook niet ter discussie staat, laat het hof het verweer verder onbesproken.
Ad II.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging omtrent het alibi van de verdachte overweegt het hof als volgt. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat het hof van oordeel is dat in de historische telefoongegevens van de verdachte juist geen ondersteuning wordt gevonden voor het alibi van de verdachte. Dat de getuigen hieromtrent anders verklaren maakt dit oordeel niet anders, waarbij het hof ten overvloede opmerkt dat uit de verklaringen van de getuigen zelf ook blijkt dat zij geen precieze tijdstippen van het vertrek van de verdachte hebben kunnen aangeven. Dat de verdachte na het schietincident geen afwijkend gedrag heeft vertoond doet niet aan het oordeel van het hof af. Dit geldt eveneens voor de beweerde capaciteiten en de leeftijd van de verdachte.
Ad III.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen scooter verplaatsbare voorwerpen betreffen en derhalve niet is vast te stellen hoe en wanneer de DNA-sporen van de verdachte hierop zijn terechtgekomen en dat indirecte overdracht mogelijk is, overweegt het hof het navolgende. Hoewel het vuurwapen en de scooter verplaatsbare voorwerpen zijn, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet af doen aan het feit dat zowel op de patroonhouder van het vuurwapen als op het dashboard, een schroefje van de kentekenplaat en het rechterhandvat van de scooter DNA van de verdachte is aangetroffen en dat zowel het vuurwapen als de scooter delict-gerelateerd zijn. Een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van die DNA-sporen, die zou kunnen leiden tot het oordeel dat die sporen geen verband houden met de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident, is door de verdachte niet gegeven. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat enige tijd voor de dood van het slachtoffer, in oktober of november, zijn handschoenen zijn weggenomen uit zijn schuur en dat deze op enig moment na de dood van het slachtoffer, in ieder geval 1 of 2 maanden later, ineens weer in zijn schuur lagen. Dit geschetste alternatieve scenario als verklaring voor het aangetroffen DNA van de verdachte op de voorwerpen is op geen enkele manier onderbouwd en er bestaat nog geen begin van aannemelijkheid voor dit geschetste scenario. Het hof schuift deze verklaring op dit punt dan ook terzijde. Het dossier bevat ook overigens geen enkele aanwijzing dat de sporen daar op een andere manier of op een ander moment zijn ontstaan of terechtgekomen dan door de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat er geen informatie is op activiteitenniveau en dat er sprake is van complexe mengprofielen overweegt het hof dat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dienen te worden en dat gelet daarop hetgeen door de verdediging wordt gesteld van ondergeschikt belang is en dat daarnaast in de aangetroffen DNA-mengprofielen ook niet de aanwezigheid van DNA van één en dezelfde onbekende persoon is aangetroffen in meer dan één bemonstering.
In verband met de omstandigheid dat in de onderzoeken van het NFI de aannames werden gemaakt dat de donoren onderling niet verwant waren, merkt het hof op dat in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden is van betrokkenheid van een familielid bij het ten laste gelegde en dat ook hier ieder begin van aannemelijkheid ontbreekt.
Ten aanzien van de omstandigheid dat er geen relatie is te leggen tussen het schietproces en de bemonsterde deeltjes op de jas van de verdachte overweegt het hof dat niet gebleken is dat deze jas ook de jas was die de verdachte droeg ten tijde van het schietincident. Hieruit volgt derhalve niet dat de verdachte niet betrokken zou zijn geweest bij het schietproces.
Dat de DNA-sporen van de verdachte op de binnenzijde van het tellerglas en op het bevestigingsschroefje zijn aangetroffen en derhalve, aldus de verdediging, zouden kunnen wijzen op klussen, maken het oordeel van het hof niet anders.
Het hof verwerpt de verweren in al hun onderdelen.
Voorbedachten rade
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van moord vaststelling van het bestanddeel “voorbedachten rade” is vereist. Vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
Nu de verdachte ontkent het bewezen verklaarde te hebben begaan, zal het hof acht slaan op de uiterlijke verschijningsvormen van de feiten en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte het voornemen heeft opgevat [slachtoffer] om het leven te brengen en op de vroege avond van 2 december 2014, voorzien van een schietklaar wapen, op een scooter naar de plaats delict is gereden waar het slachtoffer iedere avond zijn hondje uitliet, om zijn voornemen ten uitvoer te brengen. Hiertoe heeft de verdachte gebruik gemaakt van een scooter die niet te herleiden is naar een vorige eigenaar doordat de identificerende kenmerken van de scooter zijn verwijderd. De verdachte heeft zich, voordat hij naar de plaats delict is gereden, voorzien van een vuurwapen. Vervolgens is de verdachte, nadat hij met het vuurwapen naar de plaats van het delict was gereden, nog even achter de hardlopers (de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ) blijven rijden, totdat de hardlopers het latere slachtoffer hadden gepasseerd, om vervolgens op korte afstand meerdere schoten af te vuren op het slachtoffer. Deze feiten en omstandigheden vormen voor het hof doorslaggevende aanwijzingen dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit, dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, dat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Alles overziende acht het hof dan ook bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachten rade.
Partiële vrijspraak medeplegen
Het hof spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet is gebleken dat de verdachte de moord in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Voorwaardelijke verzoek tot het horen van getuigen
De verdediging heeft het hof voorwaardelijk verzocht [betrokkene 6] als getuige te horen, indien het hof de verklaringen van de getuige [getuige 3] tot het bewijs zal bezigen, nu deze getuige [betrokkene 6] een verklaring kan afleggen omtrent de foto van de verdachte die is verzonden naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] in een WhatsApp-groep van een voetbalteam van 20 personen. Nadien dient de getuige [getuige 3] wederom gehoord te worden, nu het evenwel mogelijk is geweest dat hij tijdens zijn verhoor op 3 februari 2015 bij de politie op zoek is geweest naar de desbetreffende foto.
Het hof overweegt als volgt. Nu de verklaringen van de getuige [getuige 3] op het punt van de herkenning van de verdachte niet tot het bewijs zijn gebezigd, bestaat er geen noodzaak om de getuigen [betrokkene 6] en [getuige 3] te horen en derhalve wordt het verzoek afgewezen.
Ten slotte heeft de verdediging, indien het hof in de verklaring van de getuige [getuige 2] een aanknopingspunt ziet om ervan uit te gaan dat de verklaring van de getuige [getuige 3] dat de koplamp van de scooter niet aan was, juist was, het hof voorwaardelijk verzocht de getuige [getuige 2] als getuige te horen ter zake de tegenstrijdigheid in zijn verklaringen op dit punt.
Het hof overweegt als volgt. Nu de verklaringen van de getuige [getuige 3] op het punt van de herkenning van de verdachte niet tot het bewijs zijn gebezigd, bestaat er ook geen noodzaak om de getuige [getuige 2] met betrekking tot de omstandigheid of de koplamp van de scooter wel of niet aan was nader te horen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en 6 maanden gevorderd. Bij de bepaling van de gevorderde gevangenisstraf heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren passend en geboden is, maar dat de schending van de redelijke termijn in hoger beroep verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf en dat gelet hierop de gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren verminderd dient te worden met 6 maanden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum (voor moord is dat strafmaximum de levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren) en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Moord wordt algemeen als het ernstigste commune delict beschouwd. Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan moord op zijn oom [slachtoffer] door meerdere schoten uit een vuurwapen. De verdachte heeft in de vroege avond van 2 december 2014 het slachtoffer om het leven gebracht door het slachtoffer, die zijn hondje aan het uitlaten was, voorbij te rijden op een scooter en op kille en meedogenloze wijze meerdere keren schoten op het slachtoffer af te vuren, die daardoor is overleden. Vervolgens heeft de verdachte ook schoten op het hondje van het slachtoffer afgevuurd, dat daardoor tevens is overleden. Gelet op de wijze waarop het feit is begaan, waaronder de korte afstand waarop de schoten op het slachtoffer zijn afgevuurd en de omstandigheid dat de verdachte eerst op zijn scooter is aan komen rijden, om vervolgens om te draaien en achter de hardlopers te blijven rijden totdat zij het slachtoffer waren gepasseerd om ten slotte na de moord te vluchten op zijn scooter, heeft deze moord alle kenmerken van een kille en brute liquidatie.
De verdachte heeft met zijn gewelddadige en nietsontziende handelen welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee onherstelbaar leed en onomkeerbaar verlies toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer. De moeder van het slachtoffer heeft dat in het kader van het spreekrecht treffend geformuleerd:
“
op 2 december 2014 kreeg ik een telefoontje van mijn kleindochter [naam kleindochter] . Haar vader, mijn zoon [naam slachtoffer] , was die avond rond 7 uur doodgeschoten, samen met hun hondje [naam hondje] waarmee hij elke avond ging wandelen. Dat nieuws kwam aan als een donderslag bij heldere hemel. Het was een grote chaos. De ontreddering en het verdriet was onnoemelijk groot. Verdriet slijt zegt men. Maar ik kan zeggen dat het alleen maar groter wordt, evenals het gemis”.
Dat de moord de rechtsorde zeer ernstig heeft geschokt en in de samenleving gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid teweeg heeft gebracht, behoeft geen betoog.
De precieze reden(en) voor de verdachte om het slachtoffer te doden zijn (ook) het hof onduidelijk gebleven. De verdachte heeft hierover geen helderheid willen verschaffen, doordat hij ontkent het bewezen verklaarde te hebben begaan en zich voor het overige op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hierdoor heeft de verdachte de verantwoordelijkheid van zijn handelen niet genomen en dit tezamen maakt de verwerking van het verlies voor de nabestaanden nog moeilijker, zeker gelet op de omstandigheid dat de moord binnen de familie is gepleegd.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 16 oktober 2019, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten of geweldsdelicten, maar wel is veroordeeld voor verboden wapenbezit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Uit het Pro Justitia rapport, psychologisch onderzoek, d.d. 26 maart 2015, en de retourzending van de reclassering, d.d. 13 april 2015, is het hof gebleken dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen, zodat geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de persoon van de verdachte. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, oordeelt het hof dat het bewezen verklaarde de verdachte volledig kan worden toegerekend. Ook overigens is het hof bij het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken van strafverminderende omstandigheden.
Naar het oordeel van het hof kan – vanwege de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van zeer aanzienlijke duur met zich brengt.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. De Officier van Justitie heeft op 16 november 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas bij arrest van heden, 21 januari 2020 arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van ruim één jaar.
De beoordeling van de redelijkheid van de duur van de zaak is echter onder meer afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van een verdachte en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In onderhavige zaak is het hof gebleken dat er sprake was van ingewikkeldheid van de zaak. Daarnaast is de vertraging overigens niet uitsluitend te wijten aan het Openbaar Ministerie en het hof.
Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren passend zou zijn. Echter, gelet op het vorenstaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en 6 maanden passend is.
De hierna in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, welke aan de verdachte toebehoren, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten slotte is het hof van oordeel dat de teruggave dient te worden gelast aan de verdachte van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp, nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave hiervan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een bromfiets (met [kenteken] ; IBN-code AAGG9350NL) en
- een schroevendraaier (IBN-code AAGG9344NL).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een alarmpistool (goednummer 252372);
- een vuurwapen met houder (goednummer 251712);
- een koffertje ten behoeve van een vuurwapen (goednummer 251713);
- een pistool (Tokarev TT33; goednummer 709848) en
- een houder van een pistool (goednummer 709854)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een iPad (goednummer 251893).
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 21 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.