ECLI:NL:GHSHE:2020:159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
20-003470-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op slachtoffer te Rosmalen met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op 2 december 2014 te Rosmalen. De verdachte werd eerder vrijgesproken door de rechtbank Oost-Brabant, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste avond met een vuurwapen het slachtoffer, zijn oom, heeft doodgeschoten terwijl deze zijn hondje uitliet. De verdachte heeft de schoten afgevuurd vanuit een scooter, waarna hij is gevlucht. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en forensisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek, in overweging genomen. De verdachte ontkende de feiten en stelde een alibi te hebben, maar het hof oordeelde dat de telecomgegevens en andere bewijsmiddelen zijn alibi niet ondersteunen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren en 6 maanden, met de kwalificatie van moord en met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in het proces.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003470-16
Uitspraak : 21 januari 2020
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 14 november 2016 in de strafzaak met parketnummer
01-880556-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde, te weten (medeplegen) van moord. De rechtbank heeft verder beslissingen genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen en heeft de opheffing bevolen van het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd (moord), met dien verstande dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onderdeel medeplegen, en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft tevens de gevangenneming van de verdachte bij arrest gevorderd.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen op de beslaglijst heeft de advocaat-generaal gevorderd:
dat het hof de onttrekking aan het verkeer zal gelasten van:
  • een alarmpistool (goednummer 252372);
  • een vuurwapen met houder (goednummer 251712);
  • een koffertje ten behoeve van een vuurwapen (goednummer 251713);
  • een pistool (Tokarev TT33; goednummer 709848); en
  • een houder van een pistool (goednummer 709854);
dat het hof de teruggave aan de rechthebbende zal gelasten van:
- een iPad (goednummer 251893);
en dat het hof verbeurd zal verklaren:
  • een bromfiets (met [kenteken] ; IBN-code AAGG9350NL); en
  • gereedschap (een schroevendraaier, IBN-code AAGG9344NL).
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen op de beslaglijst heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meer kogels af te vuren op die [slachtoffer] ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 december 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels af te vuren op die [slachtoffer] ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van het onderzoek “TGO Proteus” van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer 2014181962, algemeen dossier en delictdossier opgemaakt door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , sluitingsdatum 3 juli 2015, en forensisch dossier opgemaakt door [verbalisant 4] , sluitingsdatum 7 juli 2015, pagina 1 t/m 1672. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 9 december 2014, p. 218 t/m 224, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 5] :
Op 9 december 2014 werden door mij de bij het Gemeenschappelijk Meldcentrum (GMC) te ’s-Hertogenbosch binnengekomen 112-meldingen betrekking hebbende op het schietincident op 2 december 2014 te Rosmalen verkregen. Tijdens een eerste analyse bleek mij dat:
- de eerste melding, 20141202-185143, binnengekomen bij de ambulancedienst, werd gedaan door de vrouw die op dat moment aan het joggen was met haar man en de schoten had gehoord.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 december 2014, p. 225-226, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Op 2 december 2014, omstreeks 18.55 uur, verzocht de regionale meldkamer diverse eenheden te gaan naar de [straatnaam 1] te Rosmalen. Aldaar zou een vrouw schoten hebben gehoord en zou een man zijn neergeschoten. Gezien de aard van de melding zijn wij naar de genoemde locatie gegaan. Wij reden linksaf de [straatnaam 1] in en daarna linksaf de [straatnaam 2] in, in de richting van het spoor. Wij zagen dat een man aan de rechterzijde naast het fietspad in het gras lag. Ik, [verbalisant 6] , controleerde de hartslag van de man op de grond. Ik voelde geen hartslag.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 december 2014, p. 232, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Naar aanleiding van het aantreffen van het lichaam van een overleden persoon, gevonden op 2 december 2014 in de [straatnaam 3] te Rosmalen, werd mij verzocht een confrontatie te doen met het slachtoffer. Ik keek in de lijkzak en ik herkende direct de voor mij bekende [slachtoffer] (
het hof begrijpt: het slachtoffer). Ik herkende hem aan de vorm van zijn gezicht, zijn gelaat, zijn gebit en zijn haren.
4.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 001), d.d. 11 december 2014, p. 234 t/m 241 (bijlage Uit- en inwendige schouwing, p. 242 t/m 248), door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe (arts en patholoog), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Overledene: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum]
De overledene is in kritieke toestand, dan wel dood, aangetroffen aan de [straatnaam 3] te Rosmalen op 2 december 2014 omstreeks 18.50 uur.
Vraagstelling: in opdracht van de rechter-commissaris in ’s-Hertogenbosch werd nagegaan de oorzaak van de dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
Interpretatie van resultaten
Er waren bij sectie aan het lichaam, met name aan de rechter lichaamshelft tekenen van doorgemaakt meervoudig uitwendig mechanisch perforerend geweld, welke gezien de bloeduitstortingen alle bij leven waren ontstaan. Het betroffen 5 doorschoten, 3 inschoten en 1 mogelijk schampschot. In relatie met de 2 inschoten aan de borstkas, genoemd schotkanaal D-kogel 2 en C-kogel 3, waren onder andere de beide borstholten geperforeerd en de longen samengevallen, waarmee het intreden van de dood wordt verklaard door long/ademhalingsfunctiestoornissen. Er waren macroscopisch geen ziekelijke afwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 49 jaren, wordt het intreden van de dood verklaard door long/ademhalingsfunctiestoornissen, ontstaan door 2 inschoten aan de borstkas.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 2 december 2014, p. 260 t/m 262, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1] :
Ik was met mijn man om 18.45 uur gaan hardlopen. We waren een minuut of 2 onderweg en toen hoorden we achter ons knallen. Later zagen we een brommer rijden. Toen die om de hoek was, hoorde ik een hond janken. Toen zijn we daar naartoe gerend en zagen we een man liggen. We zagen bloed en zagen dat het om schoten ging. We hebben 112 gebeld.
Ik ben vertrokken vanuit de [straatnaam 1] Ik liep via de [straatnaam 4] , de [straatnaam 3] , fietspad rechtsaf naar het spoor en toen linksaf. Daar waar ik linksaf ging, hoorde ik voor het eerst knallen. Ik stopte met rennen. Ik was toen nog op het fietspad. Ik keek op van het geluid en toen zag ik een brommer, welke mij inmiddels van voren naderde omdat ik was omgedraaid en de bocht om scheurde. De brommer reed langs mij op met grote snelheid. De brommer reed ons voorbij en toen rechtsaf richting het dorp. Het was 1 persoon. De schoten hoorde ik op [straatnaam 5] .
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 15 januari 2015, p. 266 t/m 276, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1] :
Verbalisanten: U heeft eerder verklaard om 18.45 uur te zijn gaan hardlopen. Op welke dag is dit geweest?
Getuige: Dit was 2 december 2014.
Verbalisanten: Wat heeft u gezien nadat u de knallen hoorde?
Getuige: Het eerste wat ik zag was een hondje wat weg wilde vluchten.
Verbalisanten: Wie heeft u gezien nadat u de knallen hoorde?
Getuige: Het eerst volgende wat ik zag was die brommer. De brommer reed vervolgens langs ons af.
Verbalisanten: Welke route heeft u de brommer zien afleggen?
Getuige: Hij reed weg in de richting van het tankstation.
Verbalisanten: Wij tonen u een foto van een brommer die is aangetroffen.
Getuige: Ik kan u zeggen dat dit de brommer zou kunnen zijn die ik heb zien wegrijden die avond. Ik omschrijf dit voertuig als zijnde een brommer en niet als scooter.
Verbalisanten: Wat voor indruk maakte de bestuurder van deze brommer op u?
Getuige: Hij was gefocust op het wegkomen, alsof hij op de vlucht sloeg.
7.
Een proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 2 december 2014, p. 281 t/m 284, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2] :
V: U bent gevraagd om naar het politiebureau te komen omdat u getuige zou zijn geweest van een schietincident.
A: Ik ben deze avond getuige geweest van een schietpartij.
V: Hoe laat bent u van huis gegaan?
A: Mijn vrouw en ik gingen rond 18.40 uur te voet van huis om te gaan hardlopen.
V: Waar bent u naar toe gelopen?
A: Vanaf ons huis aan de [straatnaam 1] naar de [straatnaam 4] en dan naar de [straatnaam 3] . In de [straatnaam 4] kwam ons een scooter tegemoet. Aan het geluid te horen denk ik tenminste aan een scooter. Deze reed vrij hard en was luidruchtig.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Wij liepen verder. Halverwege de [straatnaam 3] hoorde ik weer een scooter ons van achteren benaderen. Het leek dezelfde scooter qua geluid. De scooter reed wat langzamer, maar het geluid was toch hetzelfde. Ik hoorde dat hij inhield en achter ons bleef rijden.
V: Wie of wat zag u nog meer in de straat?
A: Wij zagen een man met een hondje voor ons lopen. Hij liep in dezelfde richting als wij. Mijn vrouw en ik zijn hem voorbij gelopen.
V: En toen?
A: Wij lopen door richting het spoor. Ik denk dat ik binnen een minuut nadat wij de man met het hondje voorbij liepen het geluid van de knallen hoorden. Mijn vrouw en ik stopten. Ik heb mij omgedraaid. Ik hoorde al snel weer een serie knallen.
V: Wat gebeurde er toen na het schieten?
A: Er kwam een persoon op een scooter ons tegemoet gereden en reed ons voorbij.
V: Waar kwam de scooter vandaan?
A: Uit de richting van het latere slachtoffer.
V: Welke kant reed hij op?
A: Hij reed ons voorbij en zo’n 20 meter verder reed hij [straatnaam 5] op. Dit is het nieuwe fietspad richting Rosmalen.
V: En toen?
A: Ik hoorde mijn vrouw zeggen dat zij daar iemand zag liggen. Ik ben er naartoe gelopen. Ik zag daar iemand op zijn rug liggen en dat het een man was. Na enkele minuten heb ik als arts geconstateerd dat de man overleden was.

8.

Een proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 20 januari 2015, p. 286 t/m 299, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2] :
V: U heeft eerder verklaard dat jullie om 18.40 uur zijn gaan hardlopen. Wat hoorde u na de tweede serie knallen?
A: Het geluid van de scooter kwam in mijn richting gereden en sloeg op [straatnaam 5] rechtsaf richting Rosmalen.
V: Hoe veel personen zaten er op deze scooter?
A: Aan de schim die ik heb gezien, schat ik in 1 persoon.
9.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 3 februari 2015, p. 454 t/m 459, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] :
Verbalisant: Wat is er gebeurd?
Getuige: Wij waren buiten tegenover het tankstation. Ik was daar samen met [getuige 4] en nog een aantal jongens. Ik heb het dan over 2 december 2014. Het was rond een uur of 19.00. Ik hoorde klappen die naar mijn idee verdacht veel op geweerschoten leken. Vlak na de knallen zag ik een scooter die ons voorbij kwam rijden. Ik denk dat dit maximaal 1,5 à 2 minuten na die harde klappen is geweest. Op de plaats waar ik deze scooter en bestuurder zag rijden, is een oversteekplaats waar hij via het fietspad de [straatnaam 6] te Rosmalen overstak. De scooter is vervolgens het fietspad verder afgereden.
Verbalisant: Wat kan je over de bestuurder of bestuurders verklaren?
Getuige: Het was 1 bestuurder. Ik heb niemand achterop zien zitten.
10.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 4 februari 2015, p. 518 t/m 524, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 4] :
V: Begin december 2014 is er in Rosmalen iets gebeurd, namelijk dat een meneer is doodgeschoten. Wat kun jij daarover vertellen?
A: Ik zat die avond met [getuige 3] op die hangplek aan de [straatnaam 6] te chillen. Ineens kwam daar politie langsrijden en werd de weg afgezet. Volgens mij kwam rond 19.00 uur de politie.
V: Zijn er mensen of voertuigen die jou die avond voordat de politie kwam, zijn opgevallen?
A: Ja, er was een scooter bijna aangereden die te snel over wilde steken en hij werd bijna aangereden door een auto. Die scooter kwam vanaf de plaats delict. Toen de auto voorbij was, zag en hoorde ik dat die bromfiets veel gas gaf om zijn weg rechtdoor over het fietspad te vervolgen. Het fietspad loopt verder richting het station en [school] .
V: Wat kun jij van die scooter vertellen?
A: Het was een zwarte scooter.
V: Hoe veel mensen zaten er op die scooter?
A: 1
V: Wij laten jou een door de politie aangetroffen scooter zien.
A: Het zou op zich de scooter kunnen zijn die ik langs zag komen.
11.
Een proces-verbaal van bevindingen BP camerabeelden, d.d. 7 mei 2015, p. 594 t/m 596, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 7 mei 2015 bekeek ik de veiliggestelde videobeelden van de beveiligingscamera van tankstation “BP”, gelegen aan de [straatnaam 6] [nummer] te Rosmalen. Ik bekeek de videobeelden van camera 05, genaamd “Overzicht tankstation”, tussen de tijdstippen 18.45 en 18.55 uur op 2 december 2014.
- komende uit de richting van het plaats delict, rijdend over het fietspad
- rijdend richting de overzijde van het kruispunt van het betreffende fietspad met de [straatnaam 6]
- zwak brandende verlichting aan de voorzijde
- geen zichtbaar brandende verlichting aan de achterzijde
- bij een auto komend vanuit de richting van het tankstation, rijdend over de [straatnaam 6] richting het betreffende kruispunt, gaat het remlicht branden ter hoogte van het kruispunt
- de zwak brandende verlichting is hierna te zien aan de overzijde van het kruispunt, zijn weg vervolgend totdat het rechts uit het beeld van de camera verdwijnt
- gezien de snelheid waarmee het voertuig beweegt, welke is vergeleken met beelden van dezelfde camera enkele uren eerder met daglicht, betreft het vermoedelijk een bromfiets.
12.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 6 februari 2015, p. 230-231, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 2 december 2014 omstreeks 18.55 uur werd mij door de meldkamer van politie Zuid-Nederland verzocht om inzet van een speurhond menselijke geur in verband met een plaatsgehad hebbend schietincident op een fietspad nabij de kruising [straatnaam 2] / [straatnaam 3] te Rosmalen, waarbij een man en een hondje door meerdere schoten om het leven waren gekomen.
Tussen 19.10 uur en 21.05 uur werd door mij met een gecertificeerde speurhond menselijke geur Daisy een onderzoek naar de aanwezigheid van sporen en/of voorwerpen ingesteld langs [straatnaam 5] . [straatnaam 5] is een fietspad gelegen tussen de [straatnaam 7] en de [straatnaam 6] te Rosmalen. Ik zag dat Daisy omstreeks 20.35 uur in een plantsoen gelegen ten zuiden van [straatnaam 5] “tekende” door te gaan liggen. Bij de hond gekomen zag ik dat Daisy
(het hof begrijpt: naar)een vuurwapen verwees. Ik zag dat de slede van het vuurwapen, een pistool, in de achterste stand stond.
13.
Een forensisch relaas proces-verbaal, d.d. 7 juli 2015, p. 962 t/m 1000, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 2 december 2014 werd door forensisch onderzoekers op de plaats delict een sporenonderzoek verricht. In de omgeving van het slachtoffer werd op een groenstrook, gelegen aan [straatnaam 5] , een vuurwapen veiliggesteld. De lijnrechte afstand tussen het slachtoffer en het vuurwapen bedroeg circa 145 meter.
14.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 23 december 2014, p. 1214-1215, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 2 december 2014 te 21.35 uur werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie Eenheid Oost-Brabant een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een doodslag/moord, waarvan de melding bij de politie binnen kwam op 2 december 2014 te 18.51 uur.
Bij een onderzoek in de omgeving van de plaats waar het incident had plaatsgevonden, een groenstrook met gras en bosschages nabij de [straatnaam 3] te Rosmalen, werd door speurhondengeleiders van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking van de Landelijke Eenheid met een speurhond explosieven een vuurwapen aangetroffen. Het wapen lag met de slede in de achterste stand “geopend” in het gras. Er was nog een houder in het vuurwapen aanwezig. Het vuurwapen en de houder werden door mij afzonderlijk verpakt, inbeslaggenomen.
SIN: AAHA4072NL
Object: Vuurwapen (pistool)
Merk/type: Tokarev TT33 7.62x25
SIN: AAHA4073NL
Object: Vuurwapen (onderdelen)
Aantal/eenheid: 1 houder
15.
Een proces-verbaal onderzoek plaats delict 2 december 2014, d.d. 13 februari 2015, p. 1002 t/m 1011, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 12] , [verbalisant 13] en [verbalisant 14] :
Op 2 december 2014 omstreeks 19.30 uur werd door ons als forensisch technisch onderzoekers een sporenonderzoek verricht.
Het onderzoek is verricht op een openbaar fietspad, welke haaks gelegen was op de kruising van de [straatnaam 3] en de [straatnaam 2] te Rosmalen. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen.
Ter hoogte van de overleden man werden drie hulzen aangetroffen en gemarkeerd met nummer 1 tot en met 3. Door ons, verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 14] , werd de huls bij markering 1 veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAHK8621NL. De huls bij markering 2 werd veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAHK8623NL. De huls bij markering 3 werd door ons veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAHK8622NL. In de groenstrook naast het fietspad alwaar de overledene lag, werd door mij, verbalisant [verbalisant 12] , een kogelpunt (SIN AAHK8647NL) veiliggesteld.
De man was gekleed in een fleecejack (SIN AAHK8642NL). Onder de rechterarm van de overledene troffen wij een huls (SIN AAHK8628NL, aan. Tevens zagen wij op het rechtervoorpand van het fleecejack een metaaldeeltje (SIN AAHK8631). Dit metaaldeeltje past in het beeld van een gedeformeerd projectiel.
16.
Een proces-verbaal van de Landelijke Eenheid, d.d. 3 december 2014, p. 1068, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 15] :
Op 3 december 2014, omstreeks 09.00 uur, begaf ik mij naar Rosmalen alwaar 2 december 2014 een schietpartij had plaatsgevonden. Op 3 december 2014 omstreeks 10.15 uur stelde ik met mijn explohond Pepper een onderzoek in aan de [straatnaam 3] te Rosmalen. Door de hond werden ter hoogte van het slachtoffer aan de overzijde van het fietspad van de [straatnaam 3] 2 hulzen aangetroffen. De hulzen werden door collega F.T.O veiliggesteld.
17.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 6 maart 2015, p. 1069, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 3 december 2014 werden door het Team Forensische Opsporing van de Eenheid Oost-Brabant foto’s vervaardigd van de omgeving van de plaats delict waar het slachtoffer en een hondje werden aangetroffen. In het bijzonder werden daarbij twee hulzen (SIN AAHV2350NL en SIN AAHV2349NL) gefotografeerd die in de groenstrook, tegenover de plaats waar het slachtoffer door de speurhondengeleider van de Landelijke Eenheid werden aangetroffen.
18.
Een proces-verbaal aanwezigheid sectie, d.d. 17 december 2014, p. 1147-1148, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 12] :
Betrokkene
In dit strafrechtelijk onderzoek was het stoffelijk overschot in beslag genomen van een man welke bij leven was genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te ’ [geboorteplaats] .
Tijdens de sectie werden 3 projectielen aangetroffen in het stoffelijk overschot en uitgenomen.
Sporendrager
SIN: AAGR8033NL
Object: Munitie (kogelpunt)
SIN: AAGR8034NL
Object: Munitie (kogelpunt)
SIN: AAGR8035NL
Object: Munitie (kogelpunt)
19.
Een rapport van het NFI, wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 004), d.d. 21 januari 2015, p. 1310 t/m 1316, door ing. M.E. Bestebreurtje, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
Zijn de verschoten munitiedelen (kogels) afkomstig uit het aangeboden vuurwapen? Zo niet, is er sprake van één of meerdere andere vuurwapen(s) en wat is hiervan het soort en merk?
Conclusie
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de verschoten kogels afkomstig zijn uit pistool [AAHA4072NL]. Voor de vijf kogels [AAGR8033NL, -34NL, -35NL, AAHK8631NL en -47NL], die het best passen bij het kaliber 7,62mm Tokarev, en pistool [AAHA4072NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool.
Hypothese 2: De kogels zijn afgevuurd uit één of meerdere andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
20.
Een rapport van het NFI, wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 008), d.d. 11 maart 2015, p. 1317 t/m 1322, door ing. M.E. Bestebreurtje, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
Zijn de verschoten munitiedelen (hulzen) afkomstig uit het aangeboden vuurwapen? Zo niet, is er sprake van één of meerdere andere vuurwapen(s) en wat is hiervan het soort en merk?
Conclusie
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de zes aangeboden hulzen afkomstig zijn uit het pistool [AAHA4072NL].
Voor de zes hulzen [AAHK8621NL, -22NL, -23NL, -28NL, AAHV2349NL, en -50NL], kaliber 7,62mm Tokarev, en het pistool [AAHA4072NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met het pistool.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met één of meerdere andere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
21.
Een proces-verbaal, d.d. 3 juli 2015, p. 182 t/m 217, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
3.12.1.
DNA verdachte [naam verdachte]
In de Nederlandse DNA-databank is een DNA-profiel van verdachte [naam verdachte] aanwezig.
22.
Een rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 002), d.d. 16 december 2014, p. 1267 t/m 1268, door ing. N.M. van der Geest, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAHA4073NL#01: een bemonstering van de buitenzijde van een patroonhouder van een vuurwapen (Onderdelen) Tokarev Tt33.
23.
Een rapport van het NFI, aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 003), d.d. 12 januari 2015, p. 1273 t/m 1276, door ing. N.M. van der Geest, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
DNA-onderzoek
Op grond van de eerste resultaten van het standaard DNA-onderzoek (zie het rapport 2014.12.03.043 aanvraag 002) is de bemonstering AAHA4073NL#01 (buitenzijde patroonhouder) onderworpen aan een zogenoemde LCN DNA-analyse.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van het materiaal in de bemonstering AAHA4073NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen waarin de DNA-kenmerken zichtbaar zijn van ten minste 3 personen, waaronder minimaal één man. Uit dit DNA-mengprofiel is een combinatie van DNA-kenmerken afgeleid, waarin naar verwachting de DNA-kenmerken aanwezig zijn van de (prominenter aanwezige) donor(en) van het celmateriaal in deze bemonstering.
Wetenschappelijke bewijswaarde van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bij een eenmalige vergelijking van de combinatie van afgeleide DNA-kenmerken met de DNA-profielen van personen in de Nederlandse DNA-databank (zie ‘DNA-databank’) is een match gevonden met het DNA-profiel van [naam verdachte] RAAP6932NL.
Er is aangenomen dat de bemonstering AAHA4073NL#01 celmateriaal bevat van drie personen en dat deze personen onderling niet verwant zijn. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese I: De bemonstering bevat celmateriaal van [naam verdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese II: De bemonstering bevat celmateriaal van drie willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als hypothese I juist is, dan als hypothese II juist is.
Aanvullende informatie
Indien noodzakelijk kunnen van het referentiemonster RAAP6932NL meer DNA-kenmerken worden bepaald. Hierdoor zal de wetenschappelijke bewijswaarde naar verwachting toenemen.
24.
Een rapport van het NFI, aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 005), d.d. 18 februari 2015, p. 1284 t/m 1287, door ing. N.M. van der Geest, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
In deze zaak is een aanvullend DNA-onderzoek uitgevoerd aan het referentiemonster RAAP6932NL van de verdachte [naam verdachte] .
DNA-onderzoek
Het referentiemonster RAAPG932NL van de verdachte [naam verdachte] is onderworpen aan een aanvullend (NGM) DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van het referentiemonster RAAP6932NL van de verdachte [naam verdachte] is een NGM-DNA profiel verkregen dat is vergeleken met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAHA4O73NL#01 (buitenzijde patroonhouder). Hieruit wordt geconcludeerd dat het DNA-profiel RAAP6932NL van de verdachte [naam verdachte] matcht met het DNA-mengprofiel van het spoor AAHA4073NL#01 (buitenzijde patroonhouder).
Wetenschappelijke bewijswaarde van het vergelijkend DNA-onderzoek
Er is aangenomen dat de bemonstering AAHA4073NL#01 celmateriaal bevat van drie personen en dat deze personen onderling niet verwant zijn. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese I: De bemonstering bevat celmateriaal van [naam verdachte] en twee willekeurige onbekende personen;
Hypothese II: De bemonstering bevat celmateriaal van drie willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
25.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 23 januari 2015, p. 378 t/m 380, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 5] :
Op 2 december 2014 omstreeks 19.30 uur zijn wij op de [straatnaam 8] weggegaan. We zijn toen weg gereden vanaf de parkeerplaats aan de [straatnaam 8] [nummer] . Vanaf deze parkeerplaats heb je zicht op het park wat voor ons gebouw ligt. In dit park staan op een plek 3 bankjes bij elkaar. Ik zag op dat moment een donkere scooter bij deze bankjes staan.
(…)
Om 21.30 uur waren wij weer thuis. Rond dat tijdstip zijn wij, [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en ik, naar de scooter gelopen die bij de bankjes stond. Ik vermoed dat dit dezelfde scooter geweest is als die ik eerder, om 19.30 uur, heb zien staan. Deze scooter was namelijk ook zwart van kleur en stond op dezelfde manier bij de bankjes geparkeerd. Ik zag dat het contactslot ontbrak en dat er was gerommeld met het kentekenplaatje. Ook leek het erop dat de scooter zwart was overspoten. Ik heb in de omgeving van de scooter nog rondgekeken. Ik zag vervolgens een schroevendraaier liggen. Op dat moment vonden wij deze vondst interessant genoeg om de politie te bellen.
26.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 december 2014, p. 354 t/m 356, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 16] en [verbalisant 17] :
Op 2 december 2014 omstreeks 18.53 uur hoorden wij dat de meldkamer de informatie gaf dat op de [straatnaam 1] schoten zouden zijn gehoord en dat er een man op de grond zou liggen. Wij zijn daarop ten spoedigste ter plaatse gegaan. Vervolgens, om 21.46 uur, kregen wij van de officier van dienst het verzoek om te gaan naar de [straatnaam 8] in Rosmalen. Wij kregen de informatie dat via de meldkamer aldaar een melding was binnengekomen dat er in het parkje achter de bushalte een scooter was aangetroffen, welke voorzien was van een kentekenplaat welke met een stift was aangepast en waarvan het contactslot was verwijderd. Wij zijn daarop naar de omschreven locatie gegaan. Omstreeks 22.00 uur troffen wij in het parkje gelegen tussen de [straatnaam 8] en de [straatnaam 9] , achter het bushokje aan de [straatnaam 8] , een groep jongeren aan. Wij zagen dat zij nabij een scooter stonden. Ik, [verbalisant 16] , bekeek de scooter en zag dat het contactslot van de scooter verwijderd was en ik zag dat de scooter voorzien was van een gele kentekenplaat, met daarop [kenteken 2] . Ik zag dat aan het kenteken veranderingen waren aangebracht, namelijk de “ [letter 1] ” betrof voorheen een “ [letter 2] ”, maar is met stift veranderd. Het vermoedelijk kenteken betrof derhalve [kenteken] . Ik zag dat het een zwarte scooter betrof en dat deze deels zwart was gespoten. We troffen nabij de bromfiets een zwarte schroevendraaier aan.
27.
Een proces-verbaal, d.d. 3 juli 2015, p. 182 t/m 217, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
3.1
Scooter [straatnaam 8] Rosmalen
Op 2 december 2014 omstreeks 22.00 uur trof een surveillance-eenheid in een parkje gelegen tussen de [straatnaam 8] en de [straatnaam 9] , achter een bushokje aan de [straatnaam 8] , een scooter aan. Nabij de scooter lag een schroevendraaier op de grond. Genoemde locatie ligt ongeveer 300 meter verwijderd van de woning van verdachte [naam verdachte] .
28.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 24 december 2014, p. 1326 t/m 1329, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Op 2 december 2014 te 22.30 uur werd door mij als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met het aantreffen van een bromfiets/snorfiets op de openbare weg aan de [straatnaam 8] te Rosmalen. Nabij de plaats van aantreffen van de bromfiets/scooter was door het politiepersoneel dat deze had aangetroffen een schroevendraaier aangetroffen. De schroevendraaier werd door mij veiliggesteld en voorzien van SIN AAGG9344NL. Het rechterhandvat van de scooter werd door mij bemonsterd en voorzien van SIN AAGG9346NL. De bromfiets/scooter werd door mij voorzien van SIN AAGG9350NL.
29.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 4 januari 2015, p. 1352 t/m 1354, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 18] :
Op 2 december 2014 werd door [verbalisant 11] een scooter veiliggesteld op de [straatnaam 8] te Rosmalen. Ik zag dat de kentekenplaat met twee kruiskopschroeven bevestigd was aan het achterspatbord. De schroeven werden afzonderlijk verpakt en voorzien van SIN AAGR5937NL en AAGR5936NL.
30.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 6 januari 2015, p. 450, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 19] :
Op 4 december 2014 heb ik een identiteitsonderzoek verricht naar de identiteit van een bromfiets, voorzien van het [kenteken] . Het Voertuig Identificatienummer (chassisnummer/VIN) diende van fabriekswege te zijn aangebracht op een metalen lip aan de rechterzijde van de onderste framebuis. Ik zag dat deze lip in zijn geheel was verwijderd waardoor identificatie aan de hand van het VIN niet mogelijk was. Het motornummer diende van fabriekswege te zijn aangebracht op de achterzijde van het motorblok. Ik zag dat op die plaats het motornummer met een slijpmachine was weggehaald. Hierdoor was identificatie aan de hand van het motornummer niet mogelijk.
31.
Een rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 010), d.d. 22 april 2015, p. 1423 t/m 1425, door ing. N.M. van der Geest, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek: AAGG9350NL#01 een bemonstering van een mogelijk dactyfragment van het dashboard van een bromfiets.
Resultaten, interpretatie en conclusie
De DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] AAIB2870NL en van de verdachte [naam verdachte] RAAP6932NL zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
De bemonstering van een mogelijk dactyfragment van het dashboard van de scooter heeft een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen opgeleverd met als DNA-hoofdprofiel de verdachte, waarbij sprake is van een matchkans van kleiner dan één op één miljard.
32.
Een rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 020, 021 en 023), d.d. 20 augustus 2015, p. 82 t/m 84 van het vervolgrelaasproces-verbaal, door ing. N.M. van der Geest, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAGG9346NL#01 bemonstering rechter handvat bromfiets/scooter.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van de bemonstering van het rechter handvat is een DNA-profiel verkregen van een man. Dit DNA-profiel kan afkomstig zijn van de verdachte [naam verdachte] .
33.
Een rapport van het NFI, DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 026), d.d. 29 maart 2018, door dr. L.H.J. Aarts, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
In de aanvraag onderzoek van de Politie Eenheid Oost-Brabant is verzocht om
2. de bewijswaarde te berekenen van de match tussen het DNA-profiel van de verdachte [naam verdachte] RAAP6932NL en het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering AAGG9346#01 van het rechterhandvat van de bromfiets/scooter;
3. aanvullend DNA-onderzoek uit te voeren aan bemonstering AAGR5936NL#01 van een bevestigingsschroefje van de kentekenplaat van de bromfiets/scooter.
Antwoord op vraag 2
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van de verdachte [naam verdachte] RAAP6932NL en het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering AAGG9346NL#01 van het rechterhandvat van de bromfiets/scooter zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AAGG9346NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de personen in dit mengsel zijn onderling niet verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van verdachte [naam verdachte] en één willekeurige onbekende persoon;
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAGG9346NL#01 is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Antwoord op vraag 3
Bemonstering AAGR5936NL#01 van een bevestigingsschroefje is onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonstering AAGR5936NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig is van minimaal twee personen. De DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] AAIB2870NL en van de verdachte [naam verdachte] RAAP6932NL zijn vergeleken met dit DNA-mengprofiel. Op grond van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat de verdachte [naam verdachte] donor kan zijn van DNA in deze bemonstering.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de gevonden overeenkomsten tussen het DNA-profiel van de verdachte [naam verdachte] RAAP6932NL en het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering AAGR5936NL#01 (
het hof begrijpt: het bevestigingsschroefje)zijn de volgende aannames gedaan:
- de bemonstering AAGR5936NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de personen in dit mengsel zijn onderling niet verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [naam verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAGR5936NL#01 is ongeveer 300 duizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
34.
Een rapport van het NFI, microsporenonderzoek aan een schroevendraaier naar aanleiding van een schietincident in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 010), d.d. 30 april 2015, p. 1445 t/m 1451, door dr. P.D. Zoon, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
Is de schroevendraaier gebruikt om de scooter te starten?
Interpretatie
Onder de aanname dat contact met het deel van het contactslot heeft geleid tot starten van de bromfiets, is de onderstaande set hypothesen opgesteld:
Hypothese 1: De bromfiets [AAGG9350NL] is gestart met de schroevendraaier [AAGG9344NL].
Hypothese 2: De bromfiets [AAGG9350NL] is gestart met een willekeurig ander voorwerp.
Het aantreffen van HSS staal op zowel de schroevendraaier als het deel van het contactslot én het aantreffen van gegalvaniseerd staal op het deel van het contact-slot [AAEU6664NL] leidt ertoe dat de resultaten van het onderzoek beter passen bij hypothese 1 dan bij hypothese 2.
Conclusie
De bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker als de bromfiets [AAGG9350NL] is gestart met de schroevendraaier [AAGG9344NL] dan als de bromfiets is gestart met een willekeurig ander voorwerp.
Deze conclusie is gebaseerd op de aanname dat contact met het deel van het contactslot [AAEU6664NL] heeft geleid tot starten van de bromfiets.
35.
Een rapport van het NFI, een vergelijkend werktuigensporenonderzoek aan een contactslot van een scooter naar aanleiding van een schietincident in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 010), d.d. 10 juni 2015, p. 1 t/m 9, (geen deel uitmakend van het einddossier Proteus), door ing. R.P. Visser, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
Zijn de sporen in het contactslotdeel van de scooter veroorzaakt met de schroevendraaier?
Interpretatie en waarnemingen
Naar aanleiding van de vraagstelling en de resultaten van het onderzoek zijn twee hypothesen opgesteld om na te gaan of de bevindingen beter passen bij de ene hypothese of bij de andere (alternatieve) hypothese:
H1: De sporen in het contactslotdeel [AAEU6664NL] zijn veroorzaakt met de schroevendraaier [AAGG9344NL]
H2: De sporen in het contactslotdeel [AAEU6664NL] zijn veroorzaakt met een ander werktuig.
Conclusie
De bevindingen van het onderzoek met betrekking tot indruksporen in de opstaande wand van het contactslotdeel [AAEU6664NL] zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
36.
Een rapport van het NFI, schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 007, 008, 010, 015, 016 en 021), d.d. 20 augustus 2015, p. 19 t/m 64 van het vervolgrelaasproces-verbaal, door dr. ir. A. Knijnenberg, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling:
Aanvraag 007 kleding slachtoffer
Is de beschadiging een (in- of uit)schotbeschadiging?
Wat was de schootsafstand?
Aanvraag 008 hulzen
Vergelijk de schotrestdeeltjes met de schotrestdeeltjes van de scooter(onderdelen) AAGG9350NL.
Aanvraag 10
Vergelijk de schotrestdeeltjes met de schotrestdeeltjes van de hulzen en de kleding

7.Conclusie

7.1
kleding slachtoffer – aard beschadigingen
De bevindingen van het onderzoek aan de beschadiging in het fleecejack [AAHK8642NL] zijn met betrekking tot de aard van de beschadigingen getoetst in het licht van hypothesen.
Hypothese Al: De beschadiging is veroorzaakt door een kogel afgevuurd met een vuurwapen.
Hypothese A2: De beschadiging is veroorzaakt door een willekeurig ander proces.
Voor de beschadigingen 15, 16 en 17 in het fleecejack zijn de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker wanneer hypothese Al waar is, dan wanneer
hypothese A2 waar is.
7.2
kleding slachtoffer – schootsafstand
De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer minimaal één
van de schootsafstanden tussen 10 en 100 centimeter is, dan wanneer deze schootsafstand kleiner is dan 10, of groter is dan 100 centimeter.
7.4
vergelijkend schotrestenonderzoek
Schotrestenbemonsteringen vuurwapen [AAHA4072NL] versus schotrestenbemonsteringen hulzen [AAHK8621NL, -22NL, -23NL, -28NL, AAHV2349NL en -50NL]
Hypothese V1: De deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het
vuurwapen zijn afkomstig uit de verschoten hulzen.
Hypothese V2: De deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen hebben een andere bron van herkomst dan de verschoten hulzen.
De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese V1 waar is, dan wanneer hypothese V2 waar is. Deze conclusie ondersteunt de bevindingen van het wapen- en munitieonderzoek.
Schotrestenbemonsteringen van vuurwapen [AAHA4072NL] en hulzen [AAHK8621NL, -22NL, -23NL, -28NL, AAHV2349NL en -50NL] versus bemonsteringen beschadigingen fleecejack [AAHK8642NL] slachtoffer
Hypothese V3: De deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van de beschadigingen in het fleecejack van het slachtoffer hebben dezelfde bron van herkomst als de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen en de hulzen.
Hypothese V4: De deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van de beschadigingen in het fleecejack van het slachtoffer hebben een andere bron van herkomst dan de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen en de hulzen.
De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese V3 waar is, dan wanneer hypothese V4 waar is.
Schotrestenbemonsteringen van vuurwapen (AAHA4072NL] en hulzen (AAHK8621NL, -22NL, -23NL, -28NL, AAHV2349NL en -50NL] versus bemonsteringen scooter (AAGG9350NL]
Hypothese V5: De deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van de scooter hebben dezelfde bron van herkomst als de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen en de hulzen.
Hypothese V6: De deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van de scooter hebben een andere bron van herkomst dan de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen en de hulzen.
De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese V5 waar is, dan wanneer hypothese V6 waar is.
37.
Een rapport van het NFI, aanvullend schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 028), d.d. 7 september 2018, door dr. ir. A. Knijnenberg, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling
Door de raadsheer-commissaris is het verzoek gedaan aanvullend onderzoek in te stellen en schriftelijk te rapporteren:
1. (…)
2. verzoekt helderheid te verstrekken met betrekking tot de (schijnbaar) tegenovergestelde conclusies dat enerzijds de bemonsterde deeltjes op de
scooter bij het schotrestenonderzoek geen relatie aantonen met een schietproces, doch dat het anderzijds op basis van de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek blijkt dat het waarschijnlijker is dat de aangetroffen deeltjes op de bemonsteringen van de scooter dezelfde bron van herkomst hebben als de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen en de hulzen (NFI-rapport d.d. 20 augustus 2015, aanvraag 007, 008, 010, 015, 016, 021).
Conclusie en beantwoording vragen
Op basis van de destijds aangetroffen overeenkomsten, het aantal aangetroffen deeltjes en de frequentie van voorkomen is geconcludeerd dat de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek waarschijnlijker zijn bij een gemeenschappelijke bron van herkomst, dan bij verschillende bronnen van herkomst. In andere woorden kan daarmee gezegd worden dat de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek beperkte steun geven aan de hypothese waarin de verzamelingen deeltjes een gezamenlijke oorsprong hebben, i.e. het schietincident waarbij de aangetroffen hulzen met het aangetroffen vuurwapen zijn verschoten.
38.
Een rapport van het NFI, beantwoording van vragen naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Rosmalen op 2 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.043 (aanvraagnummer 029), d.d. 8 maart 2019, door dr. L.H.J. Aarts, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
De raadsheer-commissaris heeft verzocht antwoord te geven op de volgende vraag.
De DNA-mengprofielen afkomstig van de bemonsteringen van de buitenzijde patroonhouder [AAHA4073NL#01], het dacty van het dashboard [AAGG9350NL#01], de schroef van de kentekenplaat [AAGR5936NL#01], het rechterhandvat van de scooter [AAGG9346NL#01] en het handvat van de schroevendraaier [AAGG9344NL#01] te vergelijken en daarbij aan te geven of de aanwezige kenmerken van onbekende personen mogelijk van één en dezelfde perso(o)n(en) afkomstig zijn;
Op grond van het eerder uitgevoerde DNA-onderzoek in deze zaak is geconcludeerd dat de bemonsteringen AAHA4073NL#01, AAGG9350NL#01, AAGR5936NL#01 en AAGG346NL#01 DNA kunnen bevatten van verdachte [naam verdachte] . In deze bemonsteringen is tevens DNA aangetroffen van een of meer onbekende personen. In bemonstering AAGG9344NL#01 is DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van minimaal drie onbekende personen en zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van verdachte [naam verdachte] . Onder de aannamen dat de bemonsteringen AAHA4073NL#01, AAGG9350NL#01, AAGR5936NL#01 en AAGG9346NL#01 DNA bevatten van [naam verdachte] en dat bemonstering AAGG9344NL#01 geen DNA bevat van [naam verdachte] , zijn de DNA mengprofielen onderzocht op aanwijzingen voor de aanwezigheid van DNA van één en dezelfde onbekende persoon in meer dan één bemonstering. Hiervoor zijn geen aanwijzingen verkregen.
39.
Een proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 23 juli 2015, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Dinsdagavond 2 december (
het hof begrijpt: 2 december 2014)ging ik bij mijn moeder eten. Na het eten ben ik naar huis gegaan, dit zal ongeveer rond 18.30/19.00 uur zijn geweest. Ik ben vervolgens rond die tijd naar huis gereden. Toen ik net thuis was, belde [betrokkene 4] mij, die is naar mij toe gekomen. [betrokkene 4] wilde naar de coffeeshop en we zijn samen naar mijn auto gelopen. We zijn richting de coffeeshop in Tiel gereden.
U, rechter-commissaris, vraagt mij of u het goed begrijpt dat ik na het eten bij mijn moeder naar huis ben gegaan en dat ik vanaf dat moment tot [betrokkene 4] naar mij toe is gekomen om naar de coffeeshop te gaan, alleen ben geweest. Dat klopt. U, rechter-commissaris, vraagt mij of het klopt dat er dan niemand is die dan kan bevestigen wat ik in die tussentijd heb gedaan omdat ik alleen was. Dat klopt.
40.
Een proces-verbaal meting mobiel telecom netwerk, d.d. 23 juni 2015, p. 80-81 van het aanvullend proces-verbaal einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 20] en [verbalisant 21] :
Uit informatie van het onderzoeksteam blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 2 december 2014 omstreeks 19:01:10 en om 19:15:02 uur gebruik maakte van een Vodafone-cell, te weten [nummer cell] . Dit betreft een GSM-cell. Volgens informatie van het onderzoeksteam was er op dat tijdstip sprake van een telefoongesprek.
De Vodafone-cell [nummer cell] staat in Rosmalen, ter hoogte van de wegen [straatnaam 10] en [straatnaam 11] . Op 23 juni 2015, omstreeks 13.00 uur, hebben wij twee metingen gedaan met behulp van apparatuur bestemd om metingen te doen in het mobiele telecom netwerk. Het meettoestel werd door ons op de frequentieband GSM vastgezet.
Meting 1:
Er werd door ons een meting uitgevoerd op de [straatnaam 12] ter hoogte van pand [huisnummers] in Rosmalen, zijnde de voorzijde van de woning [straatnaam 12] [nummer] in Rosmalen. Bij deze meting hebben wij het meettoestel op de cell [nummer cell] vastgezet. Het lukte niet om een gesprek op te zetten.
Meting 2:
Er werd door ons een meting uitgevoerd op de [straatnaam 13] in Rosmalen, de achterzijde van de woning [straatnaam 12] [nummer] in Rosmalen. Bij deze meting hebben wij het meettoestel op de cell [nummer cell] vastgezet. Het lukte wel om een gesprek op te zetten.
Slechts door het meettoestel vast te zetten op de GSM frequentieband en vast te zetten op cell [nummer cell] , lukte het aan de achterzijde van de woning om een gesprek op te zetten. Dit zijn echter niet de normale omstandigheden.
41.
Een proces-verbaal meting in mobiel netwerk, d.d. 1 september 2015, p. 82-83 van het aanvullend proces-verbaal einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 21] :
Op 23 juni 2015 werd op verzoek van het onderzoeksteam TGO-Proteus een meting uitgevoerd naar de Vodafone-cell [nummer cell] . Betreffend onderzoek werd verwoord in proces-verbaalnummer 20150623.1500.81560. In verband met vorenstaande informatie werd door het onderzoeksteam een nader onderzoek verzocht, en wel of er op verschillende tijden en dagen zowel aan de voorzijde als de achterzijde van de woning [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen een meting gedaan kon worden. Hierbij zou de cell niet vastgezet moeten worden, om vast te stellen of er vanuit die posities een verbinding tot stand kon worden gebracht met een simkaart van de provider Vodafone met de cell [nummer cell] . Door mij werden op de navolgende data en tijdstippen metingen in het mobiele netwerk Vodafone uitgevoerd aan de voor- en achterzijde van de woning aan de [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen:
25 augustus 2015: omstreeks 17.00 uur, 18.00 uur, 19.00 uur en 20.00 uur;
26 augustus 2015: omstreeks 06.00 uur, 07.00 uur en 08.00 uur;
27 augustus 2015: omstreeks 11.00 uur, 12.00 uur en 13.00 uur.
De metingen aan de voorzijde van de woning werden uitgevoerd op de openbare weg de [straatnaam 12] te Rosmalen, rechts naast het toegangshek van de woning op nummer [huisnummer] . De metingen aan de achterzijde van de woning werden uitgevoerd vlak voor de kruising van de [straatnaam 13] met de [straatnaam 14] te Rosmalen.
Door mij werd een GSM-telefoon, behorende bij de door mij gebruikte apparatuur en voorzien van een simkaart van de provider Vodafone, middels software vastgezet op het GSM-netwerk. Daarna werd door mij, zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van de woning, vastgesteld met welke cell-ld’s van Vodafone er een verbinding werd opgebouwd. Hieruit bleek dat er tijdens het uitvoeren van bovenstaande metingen er geen verbinding werd opgebouwd met Vodafone-cell-ld [nummer cell] .
42.
Een proces-verbaal, d.d. 14 september 2015, p. 2 t/m 11 van het aanvullend proces-verbaal einddossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
1.3
Historische printgegevens telefoon verdachte [naam verdachte]
Uit onderzoek is gebleken dat [naam verdachte] op 2 december 2014 gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Uit de opgevraagde historische printgegevens van dit telefoonnummer is gebleken dat de gebruiker van deze telefoon op die dag tussen 13.52 uur en 19.24 uur 8 maal gebruik maakte van een mast te Rosmalen.
Bij een verhoor door de rechter-commissaris op 23 juli 2015 verklaarde verdachte [naam verdachte] dat hij de avond van 2 december 2014 bij zijn moeder op de [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen had gegeten.
De zogenaamde historische printgegevens zijn hieronder schematisch weergegeven:
Richting
Dienst
Startdatum
Starttijd
Duur
Telefoonnummer
Straat
plaats
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
16:29:51
25
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
19:01:10
16
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
19:15:02
14
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Uitgaand
Gesprek
02-12-2014
19:24:17
[naam verdachte]
[straatnaam 10] / [straatnaam 11]
[postcode] Rosmalen
Inkomend
Gesprek
02-12-2014
20:17:42
45
[naam verdachte]
[straatnaam 15]
[postcode] Tiel
Op 23 juni 2015 werd een zogenaamde meting mobiel netwerk uitgevoerd. In het proces-verbaal staat vermeld dat slechts door het vastzetten van het meettoestel en deze vast te zetten op de cell het lukte om een gesprek op te zetten aan de achterzijde van de woning. Het vastzetten van het meettoestel is het zodanig manipuleren van het meettoestel (GSM) dat deze slechts één mast aan kiest. In dit geval betrof het de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen.
Op verzoek van het onderzoeksteam werd de meting op verschillende dagen en tijdstippen nogmaals verricht waarbij de betreffende cell niet werd vastgezet. Daarbij bleek dat het zowel aan de voor- als achterzijde van de woning niet lukte een verbinding tot stand te brengen met de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen. Dit houdt in dat de telefoon in gebruik bij verdachte [naam verdachte] zich waarschijnlijk op 2 december 2014 op de in het schema vermelde tijden niet nabij de woning [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen bevond. Uit onderzoek van de verkregen verkeersgegevens is gebleken dat de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen door de telefoon in gebruik van [verdachte] werd
(het hof begrijpt: aangestraald)indien hij thuis gebruik maakte van deze telefoon.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Op basis van de bovenstaande gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Plaats delict en vluchtroute
Op 2 december 2014 is om 18.51.43 uur een melding binnengekomen bij de ambulancedienst in verband met het ten laste gelegde schietincident. Ter plaatse is op het fietspad [straatnaam 5] te Rosmalen het slachtoffer [slachtoffer] dood aangetroffen. De dood van het slachtoffer wordt verklaard door long/ademhalingsfunctiestoornissen, ontstaan door 2 inschoten aan de borstkas. Voordat het schietincident plaatsvond, is een scooter in de [straatnaam 4] de getuige [getuige 2] en zijn echtgenote [getuige 1] tegemoet gereden, om vervolgens om te keren, in te houden en achter het tweetal te blijven rijden. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben het latere slachtoffer vervolgens ingehaald. Na het horen van de knallen door de getuigen, is de scooter, met daarop één persoon, op [straatnaam 5] rechtsaf geslagen richting het dorp en het tankstation in Rosmalen. Omstreeks 19.00 uur op de desbetreffende avond is een zwarte scooter, komende uit de richting van de plaats delict, over het fietspad ( [straatnaam 5] ) gereden, om vervolgens de kruising met de [straatnaam 6] over te steken en zijn weg te vervolgen over het fietspad. Op een afstand van 145 meter van het slachtoffer is een vuurwapen aangetroffen, waarvan de slede in de achterste stand stond en achter het bushokje aan de [straatnaam 8] te Rosmalen zijn een zwarte scooter en een schroevendraaier aangetroffen. Het contactslot van deze deels zwart gespoten scooter, was verwijderd en er waren veranderingen aangebracht op het kenteken.
Het hof is op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat vast is komen te staan dat de persoon op de scooter die de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] nabij de plaats delict hebben gezien degene is geweest die het latere slachtoffer [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Deze persoon is immers degene die de getuigen kort voor de schietpartij tegemoet is gereden, daarna is omgekeerd en achter hen is blijven rijden en, nadat de getuigen het latere slachtoffer hadden ingehaald en zij achter hen schoten hoorden, de getuigen voorbij is gereden. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de schootsafstand tussen de 10 centimeter en 100 centimeter bedroeg en uit het dossier is niet gebleken van de omstandigheid dat een ander persoon dan de bestuurder van de scooter op het moment van het schietincident zich op een dergelijke afstand bevond van het slachtoffer. Daarnaast zijn in het dossier ook geen aanwijzingen aangetroffen dat een ander persoon dan de bestuurder van de scooter de schutter is geweest. Voorts is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de scooter die op de camerabeelden van het tankstation BP aan de [straatnaam 6] te Rosmalen te zien is, welke de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] vervolgens bij hun hangplek hebben langs zien rijden nadat de scooter de [straatnaam 6] was overgestoken, dezelfde scooter met daarop de schutter betreft die kort daarvoor door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de plaats delict is waargenomen. Laatstgenoemde getuigen hebben immers gezien dat de bestuurder van de scooter het fietspad aan [straatnaam 5] is opgereden in de richting van het kruispunt met de [straatnaam 6] . Op dit [straatnaam 5] , gelegen tussen de [straatnaam 7] en de [straatnaam 6] te Rosmalen, is later ook een vuurwapen aangetroffen. Bovendien past dit scenario in de tijdspanne waarin de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de bestuurder van de scooter [straatnaam 5] hebben zien oprijden, en de bestuurder van de scooter is gezien op het kruispunt met de [straatnaam 6] , waar hij is overgestoken en zijn weg heeft vervolgd via het fietspad.
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen scooter delict-gerelateerd zijn en of de verdachte de bestuurder van de scooter, en derhalve de schutter betreft.
Aangetroffen vuurwapen en scooter delict-gerelateerd?
Op de plaats delict ter hoogte van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] zijn vier hulzen en een kogelpunt aangetroffen. In het fleecejack van het slachtoffer is een metaaldeeltje aangetroffen. Daarnaast zijn aan de overzijde van het fietspad ter hoogte van het slachtoffer twee hulzen aangetroffen. Ten slotte zijn in het lichaam van het slachtoffer drie projectielen (kogelpunten) aangetroffen.
Zoals uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt, heeft het NFI naar aanleiding van het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen kogels en hulzen een wapen- en munitieonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de vraag of de verschoten munitiedelen (de aangetroffen kogels en hulzen) afkomstig zijn uit het aangetroffen vuurwapen. Daarnaast heeft het NFI een schotrestenonderzoek uitgevoerd onder andere met betrekking tot de vragen of de beschadigingen in het fleecejack van het slachtoffer schotbeschadigingen zijn en wat de schootsafstand was. Voorts heeft het NFI een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen de schotrestdeeltjes op het vuurwapen en de schotrestdeeltjes van de hulzen en een vergelijkend schotrestenonderzoek van de deeltjes op het vuurwapen en de hulzen versus de schotresten op het fleecejack van het slachtoffer.
Het hof is op grond van de resultaten van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat vast is komen te staan dat de op de plaats delict aangetroffen kogels en hulzen vanaf korte afstand met het in de nabijheid van het slachtoffer aangetroffen vuurwapen in de richting van het slachtoffer zijn verschoten en dat derhalve het aangetroffen vuurwapen delict-gerelateerd is.
Voorts heeft het NFI in het schotrestenonderzoek een vergelijking uitgevoerd tussen de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van de scooter en de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het vuurwapen en de hulzen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het waarschijnlijker is wanneer bovengenoemde aangetroffen deeltjes een gemeenschappelijke bron van herkomst hebben dan wanneer deze een andere bron van herkomst hebben. Het NFI heeft in een aanvullend schotrestenonderzoek nader gerapporteerd dat de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek beperkte steun geven aan de hypothese waarin de verzamelingen deeltjes een gezamenlijke oorsprong hebben, te weten het schietincident waarbij de aangetroffen hulzen met het aangetroffen vuurwapen zijn verschoten. Bovendien is de scooter in kwestie omstreeks 19.30 uur door getuige [getuige 5] gezien in het parkje aan de [straatnaam 8] te Rosmalen, welke omstandigheid ook past binnen het scenario dat de aangetroffen scooter de scooter betreft welke was betrokken bij het schietincident.
Gelet op het vorenstaande, te weten de resultaten van het vergelijkend schotrestenonderzoek en het aanvullende schotrestenonderzoek waaruit kan worden afgeleid dat het aangetroffen delict-gerelateerde vuurwapen en de aangetroffen zwarte scooter aan elkaar gelinkt kunnen worden, in onderling verband en samenhang bezien met de omstandigheid dat de scooter, voorzien van een valse kentekenplaat en een verwijderd contactslot, ongeveer een half uur na het schietincident onbeheerd in een parkje in Rosmalen is aangetroffen, is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat de aangetroffen scooter in het parkje aan de [straatnaam 8] te Rosmalen de zwarte scooter betreft die de schutter heeft gebruikt en derhalve delict-gerelateerd is.
Zoals reeds aangegeven ziet het hof zich vervolgens gesteld voor de vraag:
Was de verdachte de bestuurder van de scooter en derhalve de schutter?
Door het NFI is DNA-onderzoek verricht aan het aangetroffen vuurwapen. Van de bemonstering op de buitenzijde van de patroonhouder van het vuurwapen is een DNA-mengprofiel verkregen. Bij een vergelijking met de DNA-profielen van personen in de Nederlandse DNA-databank is onder andere een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte.
Zoals uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt heeft het NFI ook DNA-onderzoek verricht aan de aangetroffen delict-gerelateerde scooter. Van de bemonstering van een dactyfragment van het dashboard van de scooter is een DNA-mengprofiel verkregen, waarvan het afgeleide DNA-hoofdprofiel afkomstig kan zijn van de verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Ook van de bemonstering van het rechter handvat van de bromfiets is een DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Het is meer dan een miljard keer waarschijnlijker dat dit DNA-mengprofiel DNA bevat van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon dan wanneer het DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Ten slotte is van de bemonstering van het bevestigingsschroefje van de kentekenplaat van de scooter een DNA-mengprofiel verkregen, waarvan het 300 duizend keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon dan wanneer dit twee willekeurige personen betreft.
Daarnaast is komen vast te staan dat in de DNA-mengprofielen, afkomstig van de bemonsteringen van de buitenzijde van de patroonhouder, het dactyfragment van het dashboard, het bevestigingsschroefje van de kentekenplaat, het rechterhandvat van de scooter en het handvat van de schroevendraaier geen aanwijzing is verkregen dat er sprake is van aanwezigheid van DNA van één en dezelfde onbekende persoon in meer dan één bemonstering.
Het hof stelt op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, aldus vast dat de patroonhouder van het vuurwapen, waarmee het latere slachtoffer is dood geschoten, en de scooter waarop de schutter is gevlucht, DNA bevat van de verdachte.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de betreffende scooter is aangetroffen in een parkje tussen de [straatnaam 8] en de [straatnaam 9] , achter een bushokje aan de [straatnaam 8] in Rosmalen, welke locatie ongeveer 300 meter verwijderd is van de woning van de verdachte te Rosmalen.
Met betrekking tot het alibi van de verdachte overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van 2 december 2014 is gaan eten bij zijn moeder en dat hij rond 18.30/19.00 uur is vertrokken en naar huis is gegaan. Uit de meting mobiel telecom netwerk is gebleken dat het telefoonnummer van de verdachte op de avond van 2 december 2014 op verschillende momenten gebruik maakte van de cell [nummer cell] , welke ter hoogte van de wegen [straatnaam 10] en de [straatnaam 11] staat. Na meting bij de woning van de moeder van de verdachte aan de [straatnaam 12] [nummer] te Rosmalen, is gebleken dat slechts door het vastzetten van het meettoestel, het zodanig manipuleren van het toestel dat deze slechts één mast kiest, het lukte om een gesprek op te zetten aan de achterzijde van de woning. Nadien zijn op verschillende dagen en tijdstippen metingen uitgevoerd, waarbij de cell niet werd vastgezet, en hieruit is gebleken dat het niet mogelijk is een verbinding tot stand te brengen. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen door de telefoon in gebruik bij de verdachte werd aangestraald indien hij thuis gebruik maakte van deze telefoon. Uit de telecomgegevens is gebleken dat de telefoon van de verdachte op het tijdstip 19.01.10 uur is aangestraald op de mast [straatnaam 10] / [straatnaam 11] te Rosmalen.
Uit de historische verkeersgegevens kan derhalve worden geconcludeerd dat de verdachte op het tijdstip 19.01.10 uur niet bij de woning van zijn moeder was, maar in de nabijheid van zijn eigen woning. Gelet hierop is de verdachte dus eerder vertrokken bij de woning van zijn moeder, wat ook uit zijn eigen verklaring is af te leiden, namelijk tussen 18.30 en 19.00 uur. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de schutter na het schietincident op de scooter is weggereden in de richting van het BP tankstation aan de [straatnaam 6] te Rosmalen en dat de scooter kort daarna, om 18.49.57 uur, is waargenomen op de camerabeelden van het betreffende BP tankstation. Gezien het tijdstip van het schietincident (kort voor 18.49.57 uur) nabij de [straatnaam 3] te Rosmalen, het tijdstip waarop verdachte in elk geval in de nabijheid van zijn woning was (om 19.01.10) aan de [straatnaam 8] te Rosmalen en het tijdstip waarop de verdachte naar eigen zeggen de woning van zijn moeder aan de [straatnaam 12] [nummer] heeft verlaten (tussen 18.30 en 19.00 uur) heeft verdachte geen sluitend alibi dat hij ten tijde van het schietincident niet op de plaats van het misdrijf aanwezig kan zijn geweest.
Gelet op al de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte de bestuurder van de scooter is geweest en derhalve de schutter van het schietincident.
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de verdediging – kort weergegeven, voor zover van belang – het volgende aangevoerd:
I. De verklaringen van de getuige [getuige 3] met betrekking tot de herkenning van de verdachte zijn tegenstrijdig, inconsistent en leugenachtig en derhalve onbetrouwbaar. Deze verklaringen kunnen niet tot het bewijs worden gebezigd.
II. De verdachte heeft een alibi ten aanzien van het tijdstip van het ten laste gelegde. De telecomgegevens en de verklaringen van de getuigen op het adres van de moeder van de verdachte bevestigen het alibi van de verdachte, waardoor het gelet op de tijdslijn onmogelijk is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zeker gelet op de capaciteiten en de leeftijd van de verdachte. Daarnaast is in het gedrag van de verdachte geen aanwijzing te zien dat hij het ten laste gelegde zou hebben begaan, nu hij geen afwijkend gedrag heeft vertoond volgens getuigen.
III. Er is geen uitsluitsel te geven of er een relatie bestaat tussen de aangetroffen scooter en het vuurwapen. Ten aanzien van de aangetroffen sporen geldt dat er geen informatie is op activiteitenniveau, maar slechts op bronniveau. Daarbij is sprake van complexe mengprofielen van meerdere personen, waar geen individueel DNA-profiel van af te leiden is. Bij de berekening van de match-kans is een belangrijk voorbehoud opgenomen, namelijk de aanname dat het gaat om niet-verwante donoren, wat in onderhavige zaak gelet op de familiaire relatie een groot voorbehoud betreft. Daarnaast betreffen het aangetroffen vuurwapen en de scooter verplaatsbare voorwerpen, waardoor, indien deze voorwerpen al delict-gerelateerd zouden zijn, indirecte overdracht niet ondenkbaar is. De aangetroffen DNA-sporen die zijn gematched met de verdachte kunnen derhalve niet als dadersporen worden gezien. De aangetroffen sporen op de scooter op de binnenzijde van het tellerglas en op het bevestigingsschroefje betreffen sporen die in relatie kunnen worden gebracht met klussen en dit is een contra-indicatie dat de verdachte de dader betreft, evenals de conclusie dat er geen relatie is te leggen tussen het schietproces en de schotresten op de jas van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad I.
Het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de getuige [getuige 3] met betrekking tot de herkenning van de verdachte niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden, behoeft geen bespreking nu het hof deze verklaringen niet tot het bewijs heeft gebezigd met betrekking tot de herkenning van de verdachte. Zoals hiervoor is weergegeven heeft het hof ten aanzien van de getuige [getuige 3] slechts tot het bewijs gebezigd het gedeelte van de verklaring dat deze getuige op 2 december 2014 rond 19.00 uur een scooter voorbij heeft zien rijden, welke via het fietspad de [straatnaam 6] te Rosmalen overstak en vervolgens zijn weg heeft vervolgd via dit fietspad. Nu dit wordt bevestigd door de getuige [getuige 4] en de camerabeelden van het tankstation BP en dit ook niet ter discussie staat, laat het hof het verweer verder onbesproken.
Ad II.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging omtrent het alibi van de verdachte overweegt het hof als volgt. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat het hof van oordeel is dat in de historische telefoongegevens van de verdachte juist geen ondersteuning wordt gevonden voor het alibi van de verdachte. Dat de getuigen hieromtrent anders verklaren maakt dit oordeel niet anders, waarbij het hof ten overvloede opmerkt dat uit de verklaringen van de getuigen zelf ook blijkt dat zij geen precieze tijdstippen van het vertrek van de verdachte hebben kunnen aangeven. Dat de verdachte na het schietincident geen afwijkend gedrag heeft vertoond doet niet aan het oordeel van het hof af. Dit geldt eveneens voor de beweerde capaciteiten en de leeftijd van de verdachte.
Ad III.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen scooter verplaatsbare voorwerpen betreffen en derhalve niet is vast te stellen hoe en wanneer de DNA-sporen van de verdachte hierop zijn terechtgekomen en dat indirecte overdracht mogelijk is, overweegt het hof het navolgende. Hoewel het vuurwapen en de scooter verplaatsbare voorwerpen zijn, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet af doen aan het feit dat zowel op de patroonhouder van het vuurwapen als op het dashboard, een schroefje van de kentekenplaat en het rechterhandvat van de scooter DNA van de verdachte is aangetroffen en dat zowel het vuurwapen als de scooter delict-gerelateerd zijn. Een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van die DNA-sporen, die zou kunnen leiden tot het oordeel dat die sporen geen verband houden met de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident, is door de verdachte niet gegeven. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat enige tijd voor de dood van het slachtoffer, in oktober of november, zijn handschoenen zijn weggenomen uit zijn schuur en dat deze op enig moment na de dood van het slachtoffer, in ieder geval 1 of 2 maanden later, ineens weer in zijn schuur lagen. Dit geschetste alternatieve scenario als verklaring voor het aangetroffen DNA van de verdachte op de voorwerpen is op geen enkele manier onderbouwd en er bestaat nog geen begin van aannemelijkheid voor dit geschetste scenario. Het hof schuift deze verklaring op dit punt dan ook terzijde. Het dossier bevat ook overigens geen enkele aanwijzing dat de sporen daar op een andere manier of op een ander moment zijn ontstaan of terechtgekomen dan door de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat er geen informatie is op activiteitenniveau en dat er sprake is van complexe mengprofielen overweegt het hof dat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dienen te worden en dat gelet daarop hetgeen door de verdediging wordt gesteld van ondergeschikt belang is en dat daarnaast in de aangetroffen DNA-mengprofielen ook niet de aanwezigheid van DNA van één en dezelfde onbekende persoon is aangetroffen in meer dan één bemonstering.
In verband met de omstandigheid dat in de onderzoeken van het NFI de aannames werden gemaakt dat de donoren onderling niet verwant waren, merkt het hof op dat in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden is van betrokkenheid van een familielid bij het ten laste gelegde en dat ook hier ieder begin van aannemelijkheid ontbreekt.
Ten aanzien van de omstandigheid dat er geen relatie is te leggen tussen het schietproces en de bemonsterde deeltjes op de jas van de verdachte overweegt het hof dat niet gebleken is dat deze jas ook de jas was die de verdachte droeg ten tijde van het schietincident. Hieruit volgt derhalve niet dat de verdachte niet betrokken zou zijn geweest bij het schietproces.
Dat de DNA-sporen van de verdachte op de binnenzijde van het tellerglas en op het bevestigingsschroefje zijn aangetroffen en derhalve, aldus de verdediging, zouden kunnen wijzen op klussen, maken het oordeel van het hof niet anders.
Het hof verwerpt de verweren in al hun onderdelen.
Voorbedachten rade
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van moord vaststelling van het bestanddeel “voorbedachten rade” is vereist. Vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
Nu de verdachte ontkent het bewezen verklaarde te hebben begaan, zal het hof acht slaan op de uiterlijke verschijningsvormen van de feiten en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte het voornemen heeft opgevat [slachtoffer] om het leven te brengen en op de vroege avond van 2 december 2014, voorzien van een schietklaar wapen, op een scooter naar de plaats delict is gereden waar het slachtoffer iedere avond zijn hondje uitliet, om zijn voornemen ten uitvoer te brengen. Hiertoe heeft de verdachte gebruik gemaakt van een scooter die niet te herleiden is naar een vorige eigenaar doordat de identificerende kenmerken van de scooter zijn verwijderd. De verdachte heeft zich, voordat hij naar de plaats delict is gereden, voorzien van een vuurwapen. Vervolgens is de verdachte, nadat hij met het vuurwapen naar de plaats van het delict was gereden, nog even achter de hardlopers (de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ) blijven rijden, totdat de hardlopers het latere slachtoffer hadden gepasseerd, om vervolgens op korte afstand meerdere schoten af te vuren op het slachtoffer. Deze feiten en omstandigheden vormen voor het hof doorslaggevende aanwijzingen dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit, dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, dat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Alles overziende acht het hof dan ook bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachten rade.
Partiële vrijspraak medeplegen
Het hof spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet is gebleken dat de verdachte de moord in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Voorwaardelijke verzoek tot het horen van getuigen
De verdediging heeft het hof voorwaardelijk verzocht [betrokkene 6] als getuige te horen, indien het hof de verklaringen van de getuige [getuige 3] tot het bewijs zal bezigen, nu deze getuige [betrokkene 6] een verklaring kan afleggen omtrent de foto van de verdachte die is verzonden naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] in een WhatsApp-groep van een voetbalteam van 20 personen. Nadien dient de getuige [getuige 3] wederom gehoord te worden, nu het evenwel mogelijk is geweest dat hij tijdens zijn verhoor op 3 februari 2015 bij de politie op zoek is geweest naar de desbetreffende foto.
Het hof overweegt als volgt. Nu de verklaringen van de getuige [getuige 3] op het punt van de herkenning van de verdachte niet tot het bewijs zijn gebezigd, bestaat er geen noodzaak om de getuigen [betrokkene 6] en [getuige 3] te horen en derhalve wordt het verzoek afgewezen.
Ten slotte heeft de verdediging, indien het hof in de verklaring van de getuige [getuige 2] een aanknopingspunt ziet om ervan uit te gaan dat de verklaring van de getuige [getuige 3] dat de koplamp van de scooter niet aan was, juist was, het hof voorwaardelijk verzocht de getuige [getuige 2] als getuige te horen ter zake de tegenstrijdigheid in zijn verklaringen op dit punt.
Het hof overweegt als volgt. Nu de verklaringen van de getuige [getuige 3] op het punt van de herkenning van de verdachte niet tot het bewijs zijn gebezigd, bestaat er ook geen noodzaak om de getuige [getuige 2] met betrekking tot de omstandigheid of de koplamp van de scooter wel of niet aan was nader te horen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en 6 maanden gevorderd. Bij de bepaling van de gevorderde gevangenisstraf heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren passend en geboden is, maar dat de schending van de redelijke termijn in hoger beroep verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf en dat gelet hierop de gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren verminderd dient te worden met 6 maanden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum (voor moord is dat strafmaximum de levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren) en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Moord wordt algemeen als het ernstigste commune delict beschouwd. Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan moord op zijn oom [slachtoffer] door meerdere schoten uit een vuurwapen. De verdachte heeft in de vroege avond van 2 december 2014 het slachtoffer om het leven gebracht door het slachtoffer, die zijn hondje aan het uitlaten was, voorbij te rijden op een scooter en op kille en meedogenloze wijze meerdere keren schoten op het slachtoffer af te vuren, die daardoor is overleden. Vervolgens heeft de verdachte ook schoten op het hondje van het slachtoffer afgevuurd, dat daardoor tevens is overleden. Gelet op de wijze waarop het feit is begaan, waaronder de korte afstand waarop de schoten op het slachtoffer zijn afgevuurd en de omstandigheid dat de verdachte eerst op zijn scooter is aan komen rijden, om vervolgens om te draaien en achter de hardlopers te blijven rijden totdat zij het slachtoffer waren gepasseerd om ten slotte na de moord te vluchten op zijn scooter, heeft deze moord alle kenmerken van een kille en brute liquidatie.
De verdachte heeft met zijn gewelddadige en nietsontziende handelen welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee onherstelbaar leed en onomkeerbaar verlies toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer. De moeder van het slachtoffer heeft dat in het kader van het spreekrecht treffend geformuleerd:

op 2 december 2014 kreeg ik een telefoontje van mijn kleindochter [naam kleindochter] . Haar vader, mijn zoon [naam slachtoffer] , was die avond rond 7 uur doodgeschoten, samen met hun hondje [naam hondje] waarmee hij elke avond ging wandelen. Dat nieuws kwam aan als een donderslag bij heldere hemel. Het was een grote chaos. De ontreddering en het verdriet was onnoemelijk groot. Verdriet slijt zegt men. Maar ik kan zeggen dat het alleen maar groter wordt, evenals het gemis”.
Dat de moord de rechtsorde zeer ernstig heeft geschokt en in de samenleving gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid teweeg heeft gebracht, behoeft geen betoog.
De precieze reden(en) voor de verdachte om het slachtoffer te doden zijn (ook) het hof onduidelijk gebleven. De verdachte heeft hierover geen helderheid willen verschaffen, doordat hij ontkent het bewezen verklaarde te hebben begaan en zich voor het overige op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hierdoor heeft de verdachte de verantwoordelijkheid van zijn handelen niet genomen en dit tezamen maakt de verwerking van het verlies voor de nabestaanden nog moeilijker, zeker gelet op de omstandigheid dat de moord binnen de familie is gepleegd.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 16 oktober 2019, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten of geweldsdelicten, maar wel is veroordeeld voor verboden wapenbezit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Uit het Pro Justitia rapport, psychologisch onderzoek, d.d. 26 maart 2015, en de retourzending van de reclassering, d.d. 13 april 2015, is het hof gebleken dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen, zodat geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de persoon van de verdachte. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, oordeelt het hof dat het bewezen verklaarde de verdachte volledig kan worden toegerekend. Ook overigens is het hof bij het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken van strafverminderende omstandigheden.
Naar het oordeel van het hof kan – vanwege de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van zeer aanzienlijke duur met zich brengt.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. De Officier van Justitie heeft op 16 november 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas bij arrest van heden, 21 januari 2020 arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van ruim één jaar.
De beoordeling van de redelijkheid van de duur van de zaak is echter onder meer afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van een verdachte en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In onderhavige zaak is het hof gebleken dat er sprake was van ingewikkeldheid van de zaak. Daarnaast is de vertraging overigens niet uitsluitend te wijten aan het Openbaar Ministerie en het hof.
Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren passend zou zijn. Echter, gelet op het vorenstaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en 6 maanden passend is.
Beslag
De hierna in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, welke aan de verdachte toebehoren, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten slotte is het hof van oordeel dat de teruggave dient te worden gelast aan de verdachte van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp, nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave hiervan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een bromfiets (met [kenteken] ; IBN-code AAGG9350NL) en
  • een schroevendraaier (IBN-code AAGG9344NL).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een alarmpistool (goednummer 252372);
  • een vuurwapen met houder (goednummer 251712);
  • een koffertje ten behoeve van een vuurwapen (goednummer 251713);
  • een pistool (Tokarev TT33; goednummer 709848) en
  • een houder van een pistool (goednummer 709854)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een iPad (goednummer 251893).
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 21 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.