3.2.De vorderingen en de procedure in eerste aanleg
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie – kort gezegd – dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap vast stelt zoals door [geïntimeerde] is omschreven en [appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 85.480,15 + pm ter zake van overbedeling, althans de wijze van verdeling vaststelt met veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van het aldus op basis van deze verdeling aan [geïntimeerde] ter zake van overbedeling toekomende bedrag, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
3.2.2.[geïntimeerde] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag: [appellant] heeft [geïntimeerde] bericht dat hij tegen een rente van 4% per jaar een bedrag van € 44.000,00 en een bedrag van € 6.000,00 heeft geleend van vader en moeder. [appellant] stelt weliswaar dat hij voornoemd bedrag aan moeder heeft terugbetaald, maar dit blijkt niet uit de administratie van moeder. [appellant] kan daarvan ook geen kwitanties overleggen. [geïntimeerde] betwist dan ook dat [appellant] de geleende bedragen heeft terugbetaald en stelt zich op het standpunt dat [appellant] de helft van het uitgeleende bedrag te vermeerderen met de vervallen rente ad 4% per jaar aan haar dient te voldoen.
Het bedrag van € 53.611,33 dat op 14 september 2004 is opgenomen, is bij de verhuizing van moeder naar het verzorgingstehuis niet aangetroffen in de woning en na het overlijden van moeder ook niet in haar kamer in het verzorgingstehuis. Voornoemd bedrag moet derhalve dus door moeder aan [appellant] ter beschikking zijn gesteld. Nu [appellant] dit ontkent en hij voornoemd bedrag derhalve aan de verdeling onttrekt, heeft hij op grond van artikel 3: 194 BW zijn aandeel in voornoemd bedrag verbeurd en komt dit bedrag geheel ten goede aan [geïntimeerde] .
3.2.3.[appellant] vorderde in de onderhavige procedure in eerste aanleg in reconventie (samengevat) dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap op de door hem genoemde wijze vast stelt, dan wel de verdeling vast stelt op de wijze die de rechtbank het meest passend lijkt, en [geïntimeerde] te veroordelen om aan hem te voldoen het bedrag dat op basis van overbedeling van [geïntimeerde] aan hem toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure. Tevens vordert [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] op grond van artikel 843a Rv om aan [appellant] inzage te verlenen en afschriften te verstrekken van bankafschriften van de girorekening van moeder over de periode 2003 tot en met 2012, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.4.Aan deze vordering heeft [appellant] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De te verdelen nalatenschap bestaat uit de volgende bestanddelen:
- het saldo van de bankrekening van € 170,00,
- een schuld aan het CAK van € 6.374,95 + PM,
- een bedrag van € 52.000,00 (het door [appellant] aan moeder terugbetaalde uitgeleende bedrag plus de door hem betaalde rente),
- een bedrag van € 53.611,33 (het bedrag dat op 14 september 2014 is opgenomen van de nummerrekening bij de ABN te Luxemburg).
[geïntimeerde] heeft de bedragen van € 52.000,00 en € 53.611,33 onder zich. Nu zij deze bedragen heeft verzwegen en verborgen houdt, heeft zij haar aandeel in deze bestanddelen op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurd aan [appellant] . [geïntimeerde] is aldus een bedrag van € 102.508,86 aan [appellant] verschuldigd.
3.2.5.Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.6.Bij vonnis van 14 november 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant, locatie kanton Eindhoven de zaak verwezen in de stand waarin deze zich bevindt, naar de civiele kamer van de rechtbank Oost-Brabant.
3.2.7.Bij tussenvonnis van 26 maart 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, handelsrecht een verschijning van partijen bevolen.
3.2.8.In het tussenvonnis van 19 november 2014 heeft de rechtbank beide partijen bewijsopdrachten gegeven:
- [geïntimeerde] dat [appellant] op 14 september 2004 het bedrag van € 53.611,33 van de rekening bij de ABN Luxemburg heeft opgenomen of heeft doen opnemen, althans dat hij de beschikking over dit bedrag heeft verkregen;
- [appellant] dat [geïntimeerde] op 14 september 2004 het bedrag van € 53.611,33 van de rekening bij de ABN Luxemburg heeft opgenomen of heeft doen opnemen, althans dat zij de beschikking over dit bedrag heeft verkregen;
- [appellant] dat hij de hem door erflaatster in 2004 verstrekte leningen van respectievelijk € 6.000,-- en € 44.000,-- volledig heeft afgelost.
3.2.9.In het tussenvonnis van 2 november 2016 heeft de rechtbank ten aanzien van het bedrag van € 53.611,33 beide partijen niet in de bewijslevering geslaagd geacht. [appellant] heeft daarnaast ook het aflossen van de leningen niet bewezen. Vervolgens heeft de rechtbank geconcludeerd dat in ieder geval tot de nalatenschap behoort:
- een positief banksaldo van € 170,19;
- een schuld aan het CAK van € 6.374,95;
- de lening aan [appellant] van in totaal € 50.000,-- te vermeerderen met een rente van 4% vanaf 1 januari 2005 tot aan de voldoening aan de nalatenschap.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de echtgenoot van [geïntimeerde] tijdens zijn getuigenverhoor heeft erkend dat hij tot 2012 regelmatig geld heeft overgeboekt van de rekening van moeder. Dit heeft [geïntimeerde] ook erkend en zij heeft aangegeven dat dit bedrag in de verdeling moet worden betrokken. [appellant] heeft gesteld dat over de periode 2007 tot 2012 een bedrag van bijna € 30.000,-- van de bankrekening van moeder naar de bankrekening van [geïntimeerde] is overgemaakt. De rechtbank overweegt dat niet geheel duidelijk is welk bedrag exact aan de bankrekening van moeder is onttrokken. De rechtbank heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
3.2.10.In het tussenvonnis van 22 februari 2017 heeft de rechtbank overwogen dat partijen het eens zijn dat in de periode 2007 tot en met 2012 een bedrag van € 29.124,-- door de echtgenoot van [geïntimeerde] is overgemaakt.
[appellant] stelt dat daarnaast in 2005 en 2006 ook geld is overgemaakt tot een bedrag van in totaal € 50.000,--. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de schuld aan het CAK een bedrag bedraagt van € 73,92. De rechtbank heeft eerst [geïntimeerde] en vervolgens [appellant] de gelegenheid gegeven zich over de laatste twee punten uit te laten.
3.2.11.In het eindvonnis van 26 juli 2017 heeft de rechtbank bepaald dat het bedrag van € 53.611,33 geen deel uitmaakt van de nalatenschap, omdat beide partijen niet in de bewijslevering zijn geslaagd. Het bedrag van € 29.154,-- dat door de echtgenoot van [geïntimeerde] is onttrokken aan de bankrekening van moeder wordt wel betrokken bij de verdeling gelet op de erkenning van [geïntimeerde] , maar niet het meerdere dat is gesteld door [appellant] .
De schuld aan het CAK wordt bepaald op € 73,92. Over een banksaldo van € 170,19 is geen geschil. Samenvattend overwoog de rechtbank dat tot de nalatenschap behoort:
- een positief banksaldo van € 170,19;
- een schuld aan het CAK van € 73,92;
- de lening van [appellant] van € 50.000,00, te vermeerderen met een rente van 4% per jaar vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag van voldoening van de nalatenschap, waarbij deze rente over de jaren 2005 tot en met 2016 € 24.000,00 bedraagt (12 jaren x 4% over € 50.000,00), nog te vermeerderen met de over het jaar 2017 verschuldigde rente tot de voldoening aan de nalatenschap;
- het door [geïntimeerde] (dan wel haar echtgenoot) onttrokken bedrag ad € 29.154,-- alsmede de daarover verschuldigde rente ad € 7.218,45, nog te vermeerderen met de wettelijke rente verschuldigd vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag van voldoening aan de nalatenschap.
Een en ander heeft tot gevolg dat de totale nalatenschap bedraagt:
€ 170,19 (saldo ING rekening)
€ 50.000,00 (lening)
€ 24.000,00 (rente over lening) + pm
€ 29.154,00 (onttrokken bedrag door [geïntimeerde] )
€ 7.218.45 (rente over onttrokken bedrag) + pm
Totaal € 110.542,64 + pm
Op dit bedrag dient nog in mindering te worden gebracht het nog verschuldigde bedrag aan CAK ad € 73,92, zodat na betaling resteert een bedrag van € 110.468,72, waarvan ieder der partijen de helft toekomt, zijnde een bedrag van € 55.234,36. Feitelijk betekent dit dat door [appellant] nog een bedrag betaald dient te worden aan [geïntimeerde] van circa € 20.000,00 afhankelijk van de nog te berekenen rente (hiervoor opgenomen als pm-post) en de inbreng door een van beide partijen van het hiervoor genoemde positieve saldo op een bankrekening van € 170,19.
De rechtbank heeft bepaald dat de nalatenschap op de hiervoor vermelde wijze zal worden verdeeld en heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.