ECLI:NL:GHSHE:2020:157

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
200.270.587_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in het licht van psychosociale en fysieke problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellant] voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 3 december 2019, waarin het verzoek van [appellant] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen, mede gezien zijn fysieke en psychosociale problematiek.

Bij de mondelinge behandeling op 8 januari 2020 is [appellant] niet verschenen, maar zijn advocaat mr. F.E.L. Teerling heeft het hof van informatie voorzien. [appellant] heeft aangevoerd dat hij zich niet verwijtbaar heeft gedragen en dat zijn psychosociale problematiek niet in de weg zou moeten staan voor toewijzing van de regeling. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is overgelegd dat [appellant] in staat is om aan de verplichtingen te voldoen.

Het hof heeft geconcludeerd dat zowel de fysieke als de psychosociale problematiek van [appellant] niet zodanig zijn dat hij niet kan deelnemen aan het arbeidsproces. Er is geen bewijs dat hij zijn sollicitatieverplichtingen niet kan nakomen, en de vrijstelling van deze verplichtingen door de gemeente is niet aangetoond. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en het verzoek van [appellant] afgewezen, met de aanbeveling om eerst zijn behandeltraject af te ronden voordat hij een nieuw verzoek indient.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 januari 2020
Zaaknummer : 200.270.587/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/268740/ FT RK 19/676
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. F.E.L. Teerling te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 3 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2019, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. Bij die gelegenheid is gehoord:
- Namens [appellant] zijn advocaat mr. Teerling.
- [appellant] is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 november 2019;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 27 december 2019 en 7 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
  • [appellant] erkent dat er sprake is van psychosociale problematiek, doch is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zulks een toewijzing van de schuldsaneringsregeling in de weg zou moeten staan.
  • Regelmatig werden de afspraken vanuit de behandelaar bij [organisatie 1] op het laatste moment afgezegd en/of verzet, waardoor [appellant] geen vervoer had om op de nieuwe afspraak te kunnen verschijnen.
  • [appellant] heeft [organisatie 1] er daarnaast ook op aangesproken dat hij de behandelwijze niet passend vond omdat er niet werd doorgepakt. [appellant] had het idee dat de behandelaar wegens tijdgebrek niet goed was voorbereid en de aanvang van de behandeling daarom voor zich uit bleef schuiven.
  • De behandelaar gaf daarnaast ook aan dat ambulante hulp passender zou zijn voor de problematiek van [appellant] , waarna in onderling overleg is besloten de behandeling af te breken en op een andere wijze voort te zetten.
[appellant] stelt derhalve zich niet verwijtbaar te hebben gedragen met betrekking tot het afbreken van de behandeling bij [organisatie 1] , voor zover relevant.
  • Behalve de psychische component is [appellant] vooral arbeidsongeschikt door aanhoudende fysieke klachten. [appellant] heeft rug- en gewrichtsklachten.
  • [appellant] gaat er gezien zijn fysieke gesteldheid vanuit dat hij, ongeacht de psychische toestand, in de voorzienbare toekomst niet kan deelnemen aan het arbeidsproces. [appellant] stelt volledig arbeidsongeschikt te zijn en is ook vrijgesteld van zijn arbeids- en sollicitatieverplichting door de gemeente.
  • [appellant] erkent dat hij nog voortuitgang kan boeken met betrekking tot zijn psychische gesteldheid. De gediagnosticeerde agressie- en persoonlijkheidsproblematiek geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er nieuwe schulden zouden kunnen ontstaan.
  • [appellant] is zich volledig bewust van de verplichtingen en de eventuele risico’s die
deze met zich meebrengen. Het is voorts aan [appellant] zelf om de keuze te maken om het verzoek door te zetten. Hij hoeft niet tegen zichzelf beschermd te worden, aldus [appellant] .
3.4.
Hieraan is namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
[appellant] is abusievelijk naar de rechtbank Den Haag afgereisd, aldus de mededeling van de raadsman van [appellant] na telefonisch contact met laatstgenoemde kort voor de mondelinge behandeling. Dat is de reden dat hij niet ter zitting verschenen. De behandeling kan niettemin doorgang vinden, behalve indien er vragen zijn die niet beantwoord kunnen worden. In dat geval wordt verzocht om een tweede behandeling. De raadsman heeft uitdrukkelijk aangegeven niet per se een aanhouding te wensen, nu hij van de zaak voldoende op de hoogte is.
Ingeval van psychosociale problematiek dient sprake te zijn van een stabiele situatie van ongeveer een jaar hetgeen moet worden bevestigd door een hulverlener. Maar dat is niet op iedere zaak van toepassing, aldus [appellant] .
De psychosociale problematiek moet verband houden met het nakomen van de kernverplichtingen, zoals bijvoorbeeld de informatieplicht. De informatieplicht betreft geen inspanningsverplichting. Met betrekking tot de arbeidsplicht, daarvoor is geen stabiele situatie nodig. In het geval van [appellant] moet hij zich wel inspannen om beter te worden om te zijner te kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. Daarin ligt de inspanningsverplichting. [appellant] voldoet daar ook aan, omdat hij zich onder behandeling heeft gesteld.
De huidige stand van zaken rond de ambulante woonbegeleiding is niet bekend. Van het feit dat [appellant] door de gemeente is vrijgesteld van zijn sollicitatieplicht is geen schriftelijke bevestiging, omdat er geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt niet dat [appellant] niet zou kunnen voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, aldus de raadsman. Met betrekking tot de knieklachten is [appellant] medegedeeld dat ze niets voor hem kunnen betekenen. Hij kan geen financiën vergaren en kan als gevolg daarvan ook geen aanvullende ziektekostenverzekering afsluiten om zich bijvoorbeeld te laten behandelen door een fysiotherapeut voor zijn knieklachten. Als hij psychisch beter zou zijn betekent dat nog niet dat hij zal kunnen werken gelet op zijn fysieke klachten. Er is geen wettelijke verplichtingen om te moeten werken, maar als schuldenaar moet men zich wel inspannen om beter te worden.
3.5.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.1.
Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat hij zowel fysiek als psychisch niet in staat is te werken, verwijst het hof in de eerste plaats naar de brief van de rechtbank van 18 september 2019, waarin [appellant] is verzocht een verklaring over te leggen hoelang en waarom hij geen werk heeft en welke pogingen zijn gedaan om aan betaalde arbeid te komen, onderbouwd met stukken.
Met betrekking tot de psychische problematiek is [appellant] daarnaast verzocht een bevestiging van de hulpverlenende instantie over te leggen dat de problemen beheersbaar zijn en dat er voldoende hulp aanwezig is.
Uit het proces-verbaal in eerste aanleg blijkt dat [appellant] heeft verklaard dat hij de regiebehandelaar stukken heeft gevraagd waaruit kan afgeleid waarom hij niet werkt. Volgens [appellant] zouden deze stukken worden opgesteld en worden toegezonden dan wel dat [appellant] deze stukken ter griffie bij de rechtbank zou afgeven.
Uit het vonnis waarvan beroep blijkt dat [appellant] uitsluitend een brief van zijn behandelaars [organisatie 1] d.d. 28 november 2019 heeft overgelegd, die ook in het procesdossier aanwezig is. Uit deze brief blijkt dat [appellant] zich op 4 oktober 2019 onder behandeling heeft gesteld vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek en agressiehanteringsproblematiek. In de conclusie van de ambulant forensisch werker valt te lezen dat is gebleken dat de behandeling te intensief blijkt te zijn gezien het probleem voor [appellant] om afspraken na te komen en dat is afgesproken om een advies aan de huisarts te geven voor het aanvragen van ambulante woonbegeleiding.
3.5.2.
Het hof stelt vast dat, behoudens een huisartsenjournaal d.d. 23 september 2019 betreffende de medische gegevens van [appellant] , er geen nieuwe recente stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de stelling van [appellant] dat hij zowel op grond van zijn psychosociale problematiek als zijn fysieke problematiek niet in staat zou zijn aan het arbeidsproces deel te nemen. In tegendeel, met betrekking tot de fysieke problematiek van [appellant] is uit het huisartsenjournaal – naast diverse onderzoeken zonder relevante uitkomst - gebleken dat [appellant] patellofermorale aandoeningen heeft aan zijn linkerknie, voor welke pijnklachten [appellant] is verwezen naar een fysiotherapeut.
Het hof is op grond van de diagnose van het [ziekenhuis] ziekenhuis van respectievelijk 29 juli 2016 en 12 juni 2017 voorshands van oordeel dat de pijnklachten van [appellant] aan zijn linkerknie echter niet zodanig ernstig lijken dat hij ten gevolge daarvan niet zou kunnen deelnemen aan het arbeidsproces, terwijl daarnaast niet is gebleken dat de deze klachten in de loop der jaren zijn verergerd.
Hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat niet is aangetoond dan wel op andere wijze deugdelijk aannemelijk geworden dat [appellant] enkel op grond van zijn fysieke omstandigheden niet in staat zou zijn deel te nemen aan het arbeidsproces, en evenmin aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de afgelopen (drie) jaren niet aan het arbeidsproces had kunnen deelnemen. Vrijstelling van de sollicitatieverplichting door de gemeente is evenmin gebleken, zodat – nu van enige sollicitatie-activiteit de laatste jaren evenmin gebleken is – [appellant] zich onvoldoende heeft ingespannen ten behoeve van zijn crediteuren. In zoverre is zowel op dit punt (zie ook verder) niet aannemelijk geworden dat [appellant] zich aan zijn verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling zal houden als evenmin aannemelijk geworden dat hij zijn schulden te goeder trouw onbetaald heeft gelaten.
3.5.3.
Met betrekking tot de psychosociale problematiek van [appellant] overweegt het hof het volgende.
Het hof hecht eraan in algemene zin te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan. Daarbij geldt wel dat een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Het hof verwijst in dat verband naar artikel 5.4.3. van Bijlage IV: landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, welk artikel een codificatie is van bestaande jurisprudentie.
Het hof stelt vast dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet is gebleken dat de psychosociale problematiek van [appellant] zodanig duurzaam beheersbaar is dat hij thans in staat moet worden geacht om aan alle (zwaarwegende) uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen te kunnen voldoen, waarbij het in het geval van [appellant] met name gaat om de inspanningsverplichting.
Integendeel, zoals uit het proces-verbaal in eerste aanleg blijkt heeft [appellant] verklaard dat hij voor zijn zware agressieproblematiek sinds 1,5 à 2 jaar onder behandeling staat bij [organisatie 2] en dat dit behandeltraject nog zeker 2 jaar gaat duren.
Overigens, zoals in r.o. 3.5.2. is overwogen is het behandeltraject van [appellant] gewijzigd en omgezet naar ambulante woonbegeleiding, doch over de huidige stand van zaken rond dit gewijzigde behandeltraject is niets bekend. Overigens speelt dit laatste in zoverre geen rol dat in ieder geval een zogenaamde beheersbaarheidsverklaring op dit moment ontbreekt.
Voorts blijkt uit de rapportage integrale schuldhulpverlening d.d. 13 augustus 2018 dat [appellant] heeft aangegeven dat hij moeilijk kan omgaan met autoritaire mensen, dat hij dan agressief wordt en het om die reden voor hem moeilijk is een baan te vinden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er ook vanwege bovenstaande omstandigheden gerede twijfels bestaat dat [appellant] aan alle aan hem opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende zwaarwegende kernverplichtingen te kunnen voldoen. Zolang [appellant] zijn agressieproblematiek niet duurzaam onder controle heeft - [appellant] staat nog zeker 2 jaar onder behandeling aldus zijn verklaring – acht het hof de kans (te) groot dat er een conflict zou kunnen ontstaan tussen [appellant] en de te benoemen bewindvoerder op het moment dat [appellant] door de bewindvoerder een dan wel meerdere malen wordt gewezen op de aan hem opgelegde kernverplichtingen, vooral daar waar het de sollicitatieverplichting betreft. Dit zou kunnen leiden tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, met als gevolg dat [appellant] gedurende 10 jaar geen hernieuwd verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Zulks acht het hof niet in het belang van [appellant] .
Het hof geeft [appellant] in overweging om eerst het behandeltraject bij [organisatie 2] dan wel een andere hulpverlenende instantie af te ronden en concrete stappen te ondernemen, bijvoorbeeld onder meer door te werken aan zijn gezondheid, om aan betaalde arbeid te komen, waarna hij op termijn een hernieuwd verzoek bij de rechtbank kan indienen om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat (niet) voldoende aannemelijk is gemaakt, dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, en evenmin aannemelijk is geworden dat hij zijn schulden te goeder trouw onbetaald heeft gelaten.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, R.R.M. de Moor en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2020.