ECLI:NL:GHSHE:2020:1548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
200.254.641_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over multifunctionele printer en levering van toners

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een vennootschap en een eenmanszaak over een multifunctionele printer en de levering van toners. De vennootschap, hierna aangeduid als [appellante], heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten, die haar vordering tot betaling van geleverde toners had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat [appellante] niet de contractuele wederpartij was van de eenmanszaak, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. De overeenkomst voor de huur van de printer was gesloten met een vennootschap onder firma, die inmiddels was ontbonden. Het hof heeft in hoger beroep vastgesteld dat [appellante] wel degelijk de wederpartij is van [geïntimeerde] en dat de kantonrechter ten onrechte de vordering had afgewezen.

Het hof heeft de vordering van [appellante] verder beoordeeld en geconcludeerd dat de factuur voor de geleverde toners niet tijdig was gefactureerd, wat de bewijsvoering van [appellante] bemoeilijkt. [appellante] heeft gesteld dat [geïntimeerde] in de jaren 2014 tot en met 2017 een groot aantal toners heeft besteld, maar het hof heeft geoordeeld dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat deze toners daadwerkelijk zijn besteld en geleverd. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren door getuigen, en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

De uitspraak van het hof is gedaan op 12 mei 2020, waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor opgave van getuigen en verhinderdata. Het hof heeft de mogelijkheid open gelaten voor [appellante] om bewijs te leveren dat [geïntimeerde] de toners heeft besteld en ontvangen, en heeft verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.641/01
arrest van 12 mei 2020
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P. Schrauwen te 's-Gravendeel,
tegen
[geïntimeerde] ,
handelend onder de naam Reisbureau [Reisbureau] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.P.W.H. Cremers te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 februari 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 23 januari 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 7071126 CV EXPL 18-3895)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 26 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met drie grieven en een productie;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
2.2.
In onderdeel 4 van de dagvaarding in hoger beroep heeft [appellante] een opsomming gegeven van de stukken van de eerste aanleg. In die opsomming is onder meer genoemd “de brief zijdens [appellante] met aanvullende productie d.d. 7 december 2018, ten behoeve van de op 20 december 2018 gehouden comparitie van partijen”. Die brief met productie is ook genoemd in onderdeel 1 van het bestreden vonnis. Het hof heeft die brief met productie echter niet aangetroffen in het door [appellante] overgelegde procesdossier van het hoger beroep. De brief is ook niet genoemd op de inventarisstaat die [appellante] bij het door haar overgelegde procesdossier heeft gevoegd. Het hof heeft dus geen acht kunnen slaan op deze niet overgelegde brief met productie. Het hof zal [appellante] in de gelegenheid stellen om de brief met productie desgewenst in het geding te brengen bij de aan het slot van dit arrest te noemen akte waarbij zij verhinderdata voor het te houden getuigenverhoor moet opgeven, of bij de desgewenst door haar te nemen memorie na (al dan niet gehouden) getuigenverhoor.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [geïntimeerde] heeft in het verleden samen met zijn vader in de vorm van een vennootschap onder firma een reisbureau geëxploiteerd onder de naam Reis- en Adviesbureau [Reis- en Adviesbureau] (hierna: [Reisbureau vof] ).
  • Op 29 december 2010 heeft [Reisbureau vof] een overeenkomst gesloten met “ [de vennootschap] ” (hierna ook aan te duiden als [de vennootschap] ), ter zake huur van een multifunctionele printer/scanner/kopieerapparaat (hierna ook aan te duiden als de machine), met een bijbehorend service- en onderhoudsabonnement. In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
6. Service- en onderhoudsabonnement
Dit abonnement bestaat uit preventief en correctief onderhoud, arbeidsloon, voorrijkosten en onderstaande verbruiksmaterialen.
  • drum en toner
  • onderdelen ten behoeve van onderhoud en/of reparaties”
- Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [de vennootschap] van december 2010 van toepassing. In die algemene voorwaarden staat onder meer het volgende:
“32. Servicevergoeding
32.1
[de vennootschap] verricht de Service tegen betaling van de met de Klant schriftelijk overeengekomen Vergoeding. (…)
(…)
32.3
Aan de klant zullen separaat in rekening worden gebracht tegen de op het moment van de uitvoering geldende tarieven en prijzen van [de vennootschap] , de kosten van:
(…)
(f) Verbruiksmaterialen, voor zover (i) de levering van de Verbruiksmaterialen deel uit maakt van de Overeenkomst en (ii) het verbruik het door [de vennootschap] gespecificeerde maandelijkse verbruik overschrijdt.”
  • [Reisbureau vof] is ontbonden met ingang van 31 december 2012. [geïntimeerde] drijft sinds 1 december 2011 de eenmanszaak [Reisbureau] .
  • De rechten en plichten die [Reisbureau vof] uit hoofde van de overeenkomst van 29 december 2010 had, zijn overgegaan op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is vanaf januari 2012 de maandelijkse vergoeding voor de huur en normale service van de machine gaan betalen.
  • De overeenkomst is aangegaan voor 72 maanden (6 jaar) en is in januari 2017 geëindigd.
  • Op 20 maart 2017 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een factuur gezonden voor 211 kleurencartridges, 67 zwarte cartridges en bijbehorende verzendkosten. Het in totaal gefactureerde bedrag is € 33.400,31 inclusief btw.
  • Bij brief van 15 juni 2018 heeft de advocaat van [appellante] [geïntimeerde] gesommeerd tot, kort gezegd, betaling van de factuur van 20 maart 2017.
  • Bij e-mail van 16 juni 2018 heeft [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellante] onder meer het volgende meegedeeld:
“Zoals u in het contract kunt lezen waren de toners inclusief (…)
Het feit blijft (…) dat mij destijds een all inn contract is aangeboden buiten de extra drukken. Maar service onderhoud en toners zijn inclusief. Zoals ook duidelijk vermeld in het contract.”
- [geïntimeerde] heeft de factuur van 20 maart 2017 niet voldaan.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
  • een hoofdsom van € 33.400,31;
  • € 1.109,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
  • € 3.257,09 aan wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom, berekend tot 1 juni 2018;
  • de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 2 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.2.
Aan de vordering heeft [appellante] zeer kort samengevat ten grondslag gelegd dat zij aan [geïntimeerde] toners (naar het hof begrijpt: cartridges) voor de gehuurde machine heeft geleverd en dat [geïntimeerde] die toners ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 26 september 2018 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 20 december 2018.
3.2.5.
In rov. 3.1 van het bestreden vonnis van 23 januari 2019 heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
“Het is de kantonrechter ter zitting gebleken dat eiseres geen overeenkomst met gedaagde heeft gesloten, maar dat een andere juridische entiteit van [de vennootschap] kennelijk als mogelijke wederpartij van gedaagde heeft te gelden. Eiseres heeft thans niet aangetoond dat zij jegens gedaagde een vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomst heeft. Dit impliceert dat de vordering van eiseres aldus dient te worden afgewezen.”
Op grond van deze overweging heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente.
Met betrekking tot het beroep van [geïntimeerde] op onbevoegdheid van het gerechtshof
3.4.1.
[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord aangevoerd dat de vordering van [appellante] , uitgaande van hetgeen [appellante] aan die vordering ten grondslag heeft gelegd, niet gebaseerd is op een huurovereenkomst maar op een van die huurovereenkomst te onderscheiden “overeenkomst tot levering” (naar het hof begrijpt: een koopovereenkomst). Volgens [geïntimeerde] had [appellante] zich met die vordering niet moeten wenden tot de kantonrechter maar tot de rechtbank (naar het hof begrijpt: tot een civiele kamer bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken). Volgens [geïntimeerde] brengt dit mee dat het hof zich onbevoegd moet verklaren.
3.4.2.
Op grond van artikel 71 lid 1 Rv kan een zaak die bij de kantonrechter in behandeling is maar die verder moet worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, op verlangen van een van de partijen of ambtshalve naar zodanige kamer worden verwezen. Op grond van artikel 71 lid 5 Rv staat tegen het achterwege laten van een dergelijke verwijzing echter geen voorziening open. [geïntimeerde] kan daarom niet worden gevolgd in het hiervoor in rov. 3.4.1 weergegeven betoog.
3.4.3.
Dit brengt mee dat het hof het door [appellante] ingestelde hoger beroep verder moet behandelen en zich niet onbevoegd moet verklaren.
Met betrekking tot grief 3: is [appellante] de contractuele wederpartij van [geïntimeerde] ?
3.5.1.
Het hof zal eerst grief 3 behandelen. Die grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] niet de contractuele wederpartij van [geïntimeerde] is bij de in geding zijnde overeenkomst. In de toelichting op de grief betoogt [appellante] dat zij wel degelijk de partij is die de overeenkomst van 29 december 2010 met [Reisbureau vof] heeft afgesloten, zodat zij wel degelijk de wederpartij is van [geïntimeerde] . Ter onderbouwing van die stelling heeft [appellante] bij de dagvaarding in hoger beroep twee uittreksels uit het handelsregister overgelegd, te weten:
  • een uittreksel van haar handelshistorie, en
  • een uittreksel van haar huidige inschrijving in het handelsregister.
3.5.2.
[geïntimeerde] heeft in haar reactie op deze grief in punt 6 van de memorie van antwoord erkend dat [appellante] de partij is die de overeenkomst van 29 december 2010 met [Reisbureau vof] heeft afgesloten. [geïntimeerde] heeft voorts niet betwist dat de rechten en plichten die [Reisbureau vof] uit hoofde van de overeenkomst van 29 december 2010 had, omstreeks begin 2012 zijn overgegaan op [geïntimeerde] . Het hof concludeert daarom dat tussen partijen vast staat dat [appellante] de wederpartij is van [geïntimeerde] bij de overeenkomst van 29 december 2010.
3.5.3.
Grief 3 is dus terecht voorgedragen. De overweging op grond waarvan de kantonrechter de vordering van [appellante] heeft afgewezen, kan die beslissing niet dragen.
Met betrekking tot de grieven 1 en 2
3.6.1.
Door middel van grief 1 betoogt [appellante] dat de kantonrechter, door te oordelen dat [appellante] niet de wederpartij van [geïntimeerde] is bij de in geding zijnde overeenkomst, in strijd met artikel 24 Rv het verweer van [geïntimeerde] heeft aangevuld. Door middel van grief 2 betoogt [appellante] dat de kantonrechter [appellante] pas ter zitting heeft geconfronteerd met de veronderstelling dat [appellante] niet de wederpartij van [geïntimeerde] zou zijn en [appellante] vervolgens ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om bij akte schriftelijk bewijs over te leggen waaruit zou blijken dat zij wel de wederpartij van [geïntimeerde] is.
3.6.2.
Omdat grief 3 doel heeft getroffen, hoeven deze grieven 1 en 2 niet meer besproken te worden.
De verdere beoordeling van de vorderingen van [appellante]
3.7.1.
Omdat de overweging op grond waarvan de kantonrechter de vordering van [appellante] heeft afgewezen, die beslissing niet kan dragen, moet het hof de vordering nu nader gaan beoordelen. Het hof moet daarbij ingaan op de stellingen van [appellante] die de kantonrechter ten onrechte onbehandeld heeft gelaten en op de verweren van [geïntimeerde] die de kantonrechter ten onrechte onbehandeld heeft gelaten.
3.7.2.
[appellante] heeft aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
In onderdeel 6 van de overeenkomst van 29 december 2010 is bepaald dat onder het service- en onderhoudsabonnement onder meer de verbruikte toner valt. De overeenkomst hield echter niet in dat [geïntimeerde] , zonder dat dit voor het normale gebruik van de machine nodig was, onbeperkt en zonder daar een vergoeding voor te betalen nieuwe toners kon bestellen. In de eerste jaren van de overeenkomst heeft [geïntimeerde] slechts af en toe een nieuwe toner besteld, hetgeen verklaarbaar was gelet op het gebruik dat [geïntimeerde] van de machine maakte en waarvoor hij dus niet afzonderlijk hoefde te betalen. In de jaren 2014 (13 toners), 2015 (28 toners), 2016 (213 toners) en in januari 2017 (26 toners) heeft [geïntimeerde] echter een absurd aantal toners besteld. Uit de tellerstand op de gehuurde machine blijkt dat [geïntimeerde] die toners volstrekt niet verbruikt kan hebben op de machine. Uit artikel 32.3 sub f van de algemene voorwaarden volgt dat [appellante] deze toners, voor zover het gebruik het gespecificeerde maandelijks verbruik overschrijdt, bij [geïntimeerde] in rekening mag brengen.
3.7.3.
[geïntimeerde] heeft meerdere verweren gevoerd. Het hof zal die verweren in het onderstaande behandelen.
Vallen de gestelde aantallen toners onder de kosteloze verstrekking ingevolge het service- en onderhoudsabonnement?
3.8.1.
[geïntimeerde] heeft als verweer allereerst aangevoerd dat het gebruik van toners onder het service- en onderhoudsabonnement valt, zodat [appellante] de beweerdelijk geleverde toners niet afzonderlijk in rekening mag brengen. Volgens [geïntimeerde] wijst ook de hoogte van de door hem betaalde abonnementsvergoeding daarop.
3.8.2.
Het hof verwerpt dit verweer om de navolgende redenen. Uit het samenstel van het hierboven in rov. 3.1 geciteerde deel van onderdeel 6 van de overeenkomst, bezien in samenhang met het in rov. 3.1 geciteerde deel van de algemene voorwaarden, volgt dat onder het service- en onderhoudsabonnement slechts de kosteloze verstrekking van toners valt voor zover het gebruik van die toners het gespecificeerde maandelijks verbruik van de verhuurde machine niet overschrijdt. Met andere woorden: onder het service- en onderhoudsabonnement valt slechts de kosteloze verstrekking van toners voor zover het toners betreft die daadwerkelijk in de verhuurde machine verbruikt worden. [geïntimeerde] heeft gezien het voorgaande uit de overeenkomst niet het vertrouwen mogen ontlenen dat [appellante] gehouden zou zijn elk gewenst aantal toners kosteloos te leveren, ongeacht of [geïntimeerde] die toners zou gebruiken in de gehuurde machine dan wel er iets anders mee zou doen. In dit geval heeft [appellante] gemotiveerd uiteengezet dat het door haar genoemde aantal bestelde toners (in totaal 280 toners in een periode van iets meer dan drie jaar) volstrekt niet te verenigen is met het aantal afdrukken dat [geïntimeerde] gedurende de looptijd van de overeenkomst met de machine heeft gemaakt, aangezien dat aantal afdrukken met slechts enkele toners had kunnen worden gemaakt. [geïntimeerde] heeft deze uiteenzetting niet betwist. Het hof concludeert daarom dat de toners die bij de factuur van 20 maart 2017 in rekening zijn gebracht, niet kosteloos door [appellante] verstrekt hoefden te worden.
Is een deel van de vordering verjaard?
3.9.1.
[geïntimeerde] heeft als verweer voorts aangevoerd dat de vordering van [appellante] is verjaard, voor zover die vordering betrekking heeft op eventuele leveringen over de periode vanaf de aanvang van de overeengekomen huur tot en met 20 maart 2012 (5 jaar voor de verzending van de factuur).
3.9.2.
Het hof verwerpt dit verweer omdat [appellante] betaling vordert van toners die volgens haar besteld en geleverd zijn in de periode vanaf begin 2014. Gerekend vanaf begin 2014 was de in artikel 3:307 lid 1 neergelegde verjaringstermijn van 5 jaar nog niet verstreken toen de factuur van 20 maart 2017 door [geïntimeerde] werd ontvangen.
Heeft [appellante] haar recht om betaling van de volgens haar geleverde toners te vorderen, verwerkt?
3.10.1.
[geïntimeerde] heeft als verweer verder aangevoerd dat [appellante] haar recht op betaling voor de door haar gestelde leveringen heeft verwerkt. [geïntimeerde] heeft er in dit verband op gewezen dat [appellante] het verschuldigde huur- en servicebedrag volgens onderdeel 7 van de overeenkomst per drie maanden vooraf diende te factureren en het aantal gemaakte meerafdrukken per drie maanden achteraf. Volgens [geïntimeerde] mocht hij verwachten dat [appellante] overeenkomstig de overeenkomst “strak” zou factureren.
3.10.2.
Deze stelling van [geïntimeerde] kan naar het oordeel van het hof niet een beroep op rechtsverwerking rechtvaardigen. De vordering die [appellante] in deze procedure heeft ingesteld, betreft immers geen huur- en servicebedrag en evenmin de kosten voor gemaakte meerafdrukken, ten aanzien waarvan in de overeenkomst een moment van factureren is genoemd. De vordering betreft de kosten van geleverde toners (verbruiksmaterialen) die niet samenhangen met het maandelijkse verbruik van de gehuurde machine. Daarvoor is geen uitdrukkelijke factureringstermijn overeengekomen. Het enkele feit dat [appellante] de volgens haar geleverde toners pas begin 2017 bij het maken van een eindafrekening in rekening heeft gebracht, terwijl het mede om toners gaat die al begin 2014 zouden zijn besteld, rechtvaardigt niet het honoreren van een beroeps op rechtsverwerking. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van het hof zijn geen bijzondere bijkomende omstandigheden gesteld of gebleken, die een honorering van het beroep op rechtsverwerking rechtvaardigen.
Heeft [geïntimeerde] de door [appellante] gestelde aantallen toners besteld en geleverd gekregen?
3.11.1.
[appellante] vordert in dit geding betaling voor de bij de factuur van 20 maart 2017 in rekening gebrachte 211 kleurencartridges, 67 zwarte cartridges en bijbehorende verzendkosten. Bij de factuur zijn in totaal 211 + 67 = 278 toners in rekening gebracht.
[appellante] heeft gesteld dat [geïntimeerde] in 2014 13 toners, in 2015 28 toners, in 2016 213 toners en in januari 2017 26 toners heeft besteld. Het hof constateert dat deze aantallen tezamen een totaalaantal van 280 toners opleveren. Ter onderbouwing van de door haar gestelde jaarlijkse aantallen heeft [appellante] als productie 8 bij de inleidende dagvaarding een overzicht van 5 bladzijdes overgelegd. Dat overzicht bestrijkt, afgezien van enkele beperkte gegevens met betrekking tot de jaren 2011 en 2012, de jaren 2014, 2015, 2016 en januari 2017. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] misbruik willen maken van de omstandigheid dat [appellante] geen factuur stuurde na iedere bestelling, en is hij daarom in toenemende mate toners gaan bestellen.
3.11.2.
[geïntimeerde] heeft betwist dat hij de door [appellante] gefactureerde aantallen toners heeft besteld en dat die aan hem zijn geleverd. Volgens [geïntimeerde] heeft hij slechts toners besteld als dat nodig was in het kader van een normaal en redelijk gebruik. Volgens [geïntimeerde] gaat het daarbij beslist niet om de door [appellante] gestelde aantallen (211 kleurentoners en 67 zwarte toners), maar heeft hij “slechts enkele tientallen toners” besteld en geleverd gekregen. Volgens [geïntimeerde] zijn bovendien sommige door hem gedane bestellingen voor toners niet uitgeleverd, waarna hij dan nogmaals een bestelling plaatste die dan wel werd uitgeleverd.
3.11.3.
Omdat [appellante] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat [geïntimeerde] de door [appellante] gestelde aantallen toners heeft besteld en geleverd heeft gekregen, draagt [appellante] de bewijslast van die stelling. Dat volgt uit de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling. Het hof tekent hierbij aan dat [appellante] niet heeft betwist dat ze toners pas mocht factureren na levering daarvan.
3.11.4.
In het door [appellante] overgelegde overzicht ligt onvoldoende bewijs besloten. [geïntimeerde] heeft immers uitdrukkelijk betwist dat hij de op dat overzicht genoemde aantallen toners heeft besteld en geleverd heeft gekregen. Daar komt bij dat [appellante] de beweerdelijk in 2014 en 2015 gedane bestellingen niet in die jaren en zelfs niet in de loop van 2016 aan [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht. Als de betreffende toners daadwerkelijk door [geïntimeerde] zouden zijn besteld en geleverd, had verwacht mogen worden dat [appellante] de toners niet lang na de levering zou factureren. Ten aanzien van 2016 en januari 2017 is het genoemde aantal toners bovendien zo hoog, dat tegenover de uitdrukkelijke betwisting van die aantallen door [geïntimeerde] , niet zonder meer kan worden aangenomen dat die toners daadwerkelijk zijn besteld en geleverd. Ook ten aanzien van de over 2016 gestelde bestellingen geldt verder dat facturering van die toners in de loop van 2016 is uitgebleven. Dat wijst er niet op dat de toners daadwerkelijk zijn geleverd. Het hof concludeert daarom dat [appellante] er met het overleggen van de genoemde producties nog niet in is geslaagd om te bewijzen dat [geïntimeerde] de op 20 maart 2017 gefactureerde toners daadwerkelijk heeft besteld en ontvangen.
3.11.5.
[appellante] heeft aan het slot van de inleidende dagvaarding en aan het slot van de dagvaarding in hoger beroep aangeboden haar stellingen te bewijzen, en daarbij de namen van enkele te horen getuigen genoemd. Het hof zal [appellante] daarom toelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] de toners die genoemd zijn op het als productie 8 bij de inleidende dagvaarding overgelegde overzicht, althans de toners die bij de factuur van 20 maart 2017 in rekening zijn gebracht, daadwerkelijk heeft besteld en geleverd heeft gekregen.
3.11.6.
Het hof zal elk verder oordeel aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
stelt [appellante] in de gelegenheid om de brief met productie die genoemd is in rov. 2.2 van dit arrest, in het geding te brengen bij de hierna te noemen akte waarbij zij verhinderdata voor het te houden getuigenverhoor moet opgeven, of bij de desgewenst door haar te nemen memorie na (al dan niet gehouden) getuigenverhoor;
laat [appellante] toe te bewijzen dat [geïntimeerde] de toners die genoemd zijn op het als productie 8 bij de inleidende dagvaarding overgelegde overzicht, althans de toners die bij de factuur van 20 maart 2017 in rekening zijn gebracht, daadwerkelijk heeft besteld en geleverd heeft gekregen;
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. I.B.N. Keizer als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 9 juni 2020 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden oktober, november en december 2020
;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en T.H.M. van Wechem en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2020.
griffier rolraadsheer