6.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten:
in het geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] :
a) In een door [appellante] en [geïntimeerde] ondertekende overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
Partij 1: Mevrouw [appellante] (…)
nader te noemen: verkoper
Partij 2: (…) Mevrouw [geïntimeerde] (…)
nader te noemen: koper
verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
(…)
“verkoper” verkoopt aan (…) “koper” het bedrijf gevestigd te (…) [vestigingsplaats] bestaande uitCafetaria, Grillroom, Pizzeriaalsmede de volledige inventaris, zulks voor de koopprijs van € 7.500,- (…)
(…)
7: De levering van de roerende goederen zal geschieden in het genoemde bedrijf op01-05-2017(…). Koper zal een bedrag van€ 6.000,-in een termijn vanmaximaal 10 x maanden, maandelijks betalen (…).
(…) De betaling dient ieder 15de van de maand op de genoemde rekening zijn bijgeschreven.
Koper (…) verplicht zich tot een meteen opeisbare boete van 1000,- euro per maand zonder tussenkomst van een rechter, zolang de volledige overnamesom niet binnen de afgesproken termijn betaald is.
(…)
8: Ter zekerheid van de nakoming van haar verplichtingen, verricht koper op 01-05-2017 een aanbetaling ad € 1.500,- (…).[
De makelaar –toevoeging hof]
zal binnen zeven werkdagen na vermelde leveringsdatum “overdracht van onderneming”, na aftrek van de bemiddeling kosten resterende bedrag overschrijven op de rekening van de verkoper.
(…)
10: Indien een der partijen – na bij aangetekend schrijven in gebreke te zijn gesteld – gedurende 5 dagen nalatig blijft een of meerdere van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst na te komen, verbeurt de nalatige partij ten bate van de andere partij een terstond opeisbare boete van € 5.000,- onverminderd de rechten op vergoeding van de kosten, schades en intresten en zal deze overeenkomst zonder gerechtelijke tussenkomst ontbonden zijn, tenzij de andere partij alsnog nakoming wenst.”
b) [appellante] heeft van [geïntimeerde] drie termijnbetalingen van ieder € 600,- ontvangen op 15 juni 2017, 2 augustus 2017 en 24 augustus 2017.
in het geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] :
c) In een door [appellant] en [geïntimeerde] ondertekende overeenkomst d.d. 11 april 2017 is onder meer het volgende bepaald:
Partij 1: De heer [appellant] (…)
nader te noemen: geldgever
Partij 2: (…) Mevrouw [geïntimeerde] (…)
nader te noemen: geldlener
(…)
Verklaren te zijn overeengekomen:
1.
Geldlener verklaart van geldgever per 01-05-2016 een lening van € 4.000,00 (…) te hebben ontvangen.
2.
Geldlener verklaart deswege de in punt 1 genoemde hoofdsom schuldig te zijn aan geldgever.
(…)
3.
(…)
4.
Geldlener zal de lening aflossen in 10 maanden (…), (…) € 400,00 per maand.
5.
(…)
6.
(…)
7.
Geldlener verplicht zich tot een maandelijkse boete van 100,- euro voor ieder niet tijdig betaalde aflossing.”
d) [appellant] heeft van [geïntimeerde] twee termijnbetalingen van ieder € 400,- ontvangen op 9 juni 2017 en 28 juli 2017. Daarna – maar vóór de dagvaarding – heeft [appellant] nog een bedrag ontvangen van € 400,-.
6.2.1.In de procedure in eerste aanleg tussen [appellante] en [geïntimeerde] (zaaknummer 6539366) heeft [appellante] bij inleidende dagvaarding gevorderd:
I. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellante] te betalen de restant koopsom van € 4.200,-, met wettelijke handelsrente;
II. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellante] te betalen een boete van € 5.000,-, met wettelijke handelsrente;
III. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellante] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 835,-, met wettelijke handelsrente;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke handelsrente en nakosten.
Bij akte heeft [appellante] vervolgens, wegens de ontvangst na dagvaarding van drie betalingen van € 600,-, in totaal € 1.800,-, haar eis met dit bedrag verminderd, en wegens het verbeuren van een boete haar eis vermeerderd met € 464,29, en een totaalbedrag van € 8.669,29 (het hof begrijpt: € 8.699,29) gevorderd.
6.2.2.[appellante] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] op grond van de tussen hen gesloten koopovereenkomst verplicht was tot betaling van de (restant) koopprijs van € 6.000,- in tien opeenvolgende maandtermijnen van € 600,- per maand, welke verplichting [geïntimeerde] na drie maanden niet meer is nagekomen. Daardoor is zij ook een eenmalige boete van € 5.000,- verschuldigd geworden alsmede (pro rata) een boete van € 1.000,- per te laat betaalde maand vanaf 15 februari 2018, alsmede incassokosten.
6.2.3.In de procedure in eerste aanleg tussen [appellant] en [geïntimeerde] (zaaknummer 6539336) heeft [appellant] bij inleidende dagvaarding gevorderd:
I. De geldleningsovereenkomst tussen hen gesloten op 11 april 2017 te ontbinden, althans ontbonden te verklaren;
II. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellant] te betalen een bedrag van € 3.200,- met wettelijke rente;
III. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellant] te betalen een boete van € 300,- met wettelijke rente;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellant] te betalen een restant van buitengerechtelijke incassokosten van € 75,- met wettelijke rente;
V. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke handelsrente en nakosten.
Bij akte vermindering eis heeft [appellant] vervolgens, wegens de ontvangst van vijf betalingen van € 400,-, in totaal € 2.000,-, zijn eis verminderd en een totaalbedrag van € 1.575,- gevorderd.
6.2.4.[appellant] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] op grond van de tussen hen gesloten geldleningsovereenkomst verplicht was tot aflossing van € 400,- per maand, welke verplichting [geïntimeerde] na twee maanden niet meer is nagekomen. Daardoor is zij ook een boete van € 100,- per te laat betaalde maandtermijn verschuldigd geworden, alsmede incassokosten welke [appellant] heeft begroot op € 475,- maar waarop hij het bedrag van € 400,- dat na sommatie van [geïntimeerde] is ontvangen in mindering heeft gebracht.
6.2.5.De kantonrechter heeft de zaken ambtshalve gevoegd en in het bestreden vonnis, gewezen in beide zaken, [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] en [appellante] € 3.800,- te betalen, bestaande uit € 2.600,- in hoofdsom, € 500,- aan contractuele boete en € 700,- aan buitengerechtelijke kosten, te verminderen met de bedragen die [geïntimeerde] na 8 maart 2018 aan hen heeft betaald, en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in beide zaken, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellant] en [geïntimeerde] welke kosten voor beide zaken gezamenlijk zijn begroot op € 822,21.
De kantonrechter heeft hiertoe overwogen dat i) partijen om administratieve/fiscale redenen die hij niet begrijpt de prijs voor de cafetaria die [geïntimeerde] heeft gekocht van [appellant] en [appellante] hebben gesplitst in een deel van € 6.000,-, verschuldigd ten titel van koopprijs, en een deel van € 4.000,-, verschuldigd ten titel van geldlening, ii) ter comparitie is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat een zaak is gekocht voor € 10.000,- en dat [geïntimeerde] aan restant koopprijs op dat moment nog € 2.600,- verschuldigd was, iii) [geïntimeerde] tot betaling van dit bedrag zal worden veroordeeld, waarop in mindering strekt wat [geïntimeerde] tussen de datum van de comparitie en de datum van het vonnis nog heeft betaald, iv) [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling aan [appellant] en [appellante] (gezamenlijk) omdat zij niet duidelijk hebben gemaakt welk deel van de (resterende) vordering op welke grond aan wie van hen toekomt.
De gevorderde ontbinding van de geldleningsovereenkomst heeft de kantonrechter afgewezen omdat [appellant] daarbij geen van de betaling te onderscheiden belang heeft gesteld.
Omdat het volgens de kantonrechter niet nodig was om twee contracten te sluiten met elk een boete voor niet-nakoming, heeft hij één (gematigde) boete toegekend van € 100,- per niet betaalde maandtermijn, in totaal € 500,- te betalen aan [appellant] en [appellante] gezamenlijk.
Omdat [appellant] en [appellante] volgens de kantonrechter bovendien hadden kunnen volstaan met één procedure in plaats van twee, heeft hij eenmaal buitengerechtelijke kosten van € 700,- en eenmaal proceskosten toegewezen aan [appellant] en [appellante] gezamenlijk.