Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/216846/HA ZA 16-93)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met productie 1;
- de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis met producties
- de memorie van antwoord met producties 1-4;
- de akte naar aanleiding van de memorie van antwoord van [appellante] met producties
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 25 november 2019 door mr. Daniëls toegezonden producties 5-19, die [geïntimeerde] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
3. De beoordeling
[geïntimeerde] functioneerde destijds als financiële holding. Bestuurders van [geïntimeerde] waren (en zijn thans) de heer [bestuurder 1 van de holding] (hierna: [bestuurder 1 van de holding] ) en zijn echtgenote, mw. [bestuurder 2 van de holding] .
In [de vennootschap] was een onderneming op het gebied van accountancy, belastingadvies en administratie ondergebracht. Binnen [de vennootschap] waren geen registeraccountants (hierna: RA’s) werkzaam. [bestuurder 1 van de holding] was de enige accountant-administratieconsulent (hierna: AA) binnen [de vennootschap]
(b) In juni 2006 heeft [geïntimeerde] 50% van de aandelen in [de vennootschap] verkocht en geleverd aan [Investments] Investments B.V. (hierna: [Investments] ) (prod. 2 cva).
Bestuurder van [Investments] was (en is thans) de heer [de bestuurder van Investments] (hierna: [de bestuurder van Investments] ).
Bestuurders van [de vennootschap] waren sinds juni 2006 [bestuurder 1 van de holding] en [Investments] .
Na deze transactie zijn [bestuurder 1 van de holding] en [Investments] de bestuurders van [de vennootschap] gebleven.
en [geïntimeerde] hebben de overeenkomst gesloten om [de vennootschap] in staat te stellen om werkzaam te blijven op het gebied van de accountancy. Ten behoeve van [de vennootschap] was in en na augustus 2011 geen andere accountant werkzaam dan [bestuurder 1 van de holding] . [de bestuurder van Investments] was in augustus 2011 (en is thans) geen RA of AA.
Naar aanleiding van voorschriften van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (hierna: NBA) inzake de organisatie van accountantskantoren zijn de aandelen in [de vennootschap] gecertificeerd en door [Investments] overgedragen aan de speciaal daarvoor opgerichte Stichting Administratiekantoor [de STAK] Accountants (hierna: de STAK), en is [bestuurder 1 van de holding] (naast [de bestuurder van Investments] ) benoemd tot bestuurder van de STAK.
3 maart 2015 met de volgende inhoud:
‘Geachte vennoten,
[de bestuurder van Investments] ’.
‘1. ACCOUNTANTSRAPPORT’.
f) Bij brief van 19 maart 2015 heeft mr. Daniëls, namens [bestuurder 1 van de holding] , [de vennootschap] als volgt bericht:
‘Namens mijn cliënt laat ik u weten dat de samenwerking die u in de afgelopen jaren heeft gehad door hem inmiddels met onmiddellijke ingang is beëindigd.Mijn cliënt heeft zich uitgeschreven bij [Accountants en Adviseurs ] Accountants & Adviseurs B.V. als bestuurder en zich ook inmiddels uit de Stichting Administratiekantoor van deze B.V. laten uitschrijven.De redenen daarvoor zullen u niet onbekend voorkomen. Gebleken is dat u zelf accountantsverklaringen afgeeft namens [Accountants en Adviseurs ] Accountants & Adviseurs B.V. Dat is in strijd met de wet.Dan is ook gebleken dat u de jaarrekening over 2013 niet tijdig heeft gedeponeerd, althans tot op heden niet heeft gedeponeerd.Resteert nog dat er een achterstand is van betalingen van mijn cliënt c.q. zijn holding [de Holding] Holding B.V., groot € 15.312,56.(…)’.
[appellante] wordt thans bestuurd door [Investments] , de STAK door [de bestuurder van Investments] .
De eerste aanleg
€ 121.634,44.
primair:
- te verklaren voor recht dat de in deze zaak beschreven handelwijze van [bestuurder 1 van de holding] , welke handelswijze is toe te rekenen aan [geïntimeerde] , dient te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jegens [appellante] en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de dientengevolge zijdens [appellante] geleden en te lijden schade;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van alle dientengevolge door [appellante] geleden schade, nader op te maken bij staat; althans
subsidiair:
- te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en/of een onrechtmatige daad heeft geleegd door bij de opzegging van de overeenkomst geen opzegtermijn in acht te hebben genomen en geen aanbod tot schadevergoeding te hebben gedaan en dat de schade die [appellante] heeft geleden ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad van [geïntimeerde] bestaande uit de onrechtmatige opzegging € 136.947,- bedraagt;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot voldoening van € 136.947,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover; en
2.
- te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig gebruik maakt van de handelsnaam ‘ [Accountants] Accountants’ en een gebruiksvergoeding van € 10.000,- per jaar verschuldigd is over de periode dat zij onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van die handelsnaam,
- [geïntimeerde] te veroordelen tot voldoening van de gebruiksvergoeding van € 10.000,- per jaar, te berekenen vanaf maart 2015, en
- [geïntimeerde] te verbieden deze handelsnaam nog langer te gebruiken en haar te veroordelen om de naam ‘ [Accountants] Accountants’ te verwijderen van het pand waarin zij is gevestigd en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag,
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
- voor recht verklaard dat [geïntimeerde] onrechtmatig gebruik maakt van de handelsnaam ‘ [Accountants] Accountants’ en [geïntimeerde] verboden om deze handelsnaam na veertien dagen na betekening van het vonnis te gebruiken op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- per dag (met een maximum van € 10.000,-),
- het meer of anders door [appellante] gevorderde afgewezen, en
- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
te verklaren voor recht:
A dat [geïntimeerde] jegens [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht voor onbepaalde tijd en/of een aan haar toe te rekenen onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jegens [appellante] heeft gepleegd door de overeenkomst van opdracht op te zeggen zonder daarbij een rechtsgeldige reden in acht te hebben genomen en/of geen redelijke opzegtermijn in acht te hebben genomen en/of geen aanbod tot schadevergoeding te hebben gedaan en [geïntimeerde] aldus aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden en te lijden schade;
B dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke concurrentie zoals omschreven in randnummers 59 tot en met 75 van de memorie van grieven, en aldus een aan haar toe te rekenen onrechtmatige daad jegens [appellante] heeft gepleegd en aansprakelijk is voor de dientengevolge door [appellante] geleden en te lijden schade;
[geïntimeerde] te veroordelen aan [appellante] te voldoen:
C de geleden en te lijden schade van [appellante] ten gevolge van de onder A. omschreven tekortkoming/onrechtmatige daad, deze schade op te maken bij staat;
D de geleden en te lijden schade van [appellante] ten gevolge van de onder B. omschreven onrechtmatige daad, deze schade op te maken bij staat;
E de geleden en te lijden schade van [appellante] ten gevolge van de door [geïntimeerde] gepleegde en aan haar toe te rekenen onrechtmatige daad, door zonder instemming van [appellante] de handelsnaam ‘ [Accountants en Adviseurs ] Accountants & Adviseurs’ te gebruiken in de periode vanaf 20 maart 2015 tot 10 februari 2018, deze schade op te maken bij staat;
F de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
heeft daarbij geen bezwaar gemaakte tegen de eiswijzing door [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding om de wijziging van eis ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Daarom zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
(r.o. 3.6.) en de proceskosten (r.o. 3.7.).
- dat [appellante] in strijd heeft gehandeld met de voor [geïntimeerde] geldende professionele gedragsregels doordat [appellante] [in de persoon van [de bestuurder van Investments] , hof] als niet-accountant rapporten heeft ondertekend en verklaringen heeft afgegeven, terwijl alleen een accountant daartoe bevoegd was (grief I);
- dat het verweer van [appellante] , dat [de bestuurder van Investments] slechts éénmaal en bij wijze van vergissing een samenstellingsverklaring heeft ondertekend, niet opgaat (grief II);
- dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat, gelet op de
lay outvan het stuk, bij de ondertekening ervan in één oogopslag is te zien dat het gaat om een samenstellingsverklaring en niet om een financieel rapport met een opdrachtbevestiging (grief III);
- dat de stelling van [de bestuurder van Investments] [namens [appellante] ], dat hij dacht dat hij een samenstellingsverklaring van een vennootschap onder firma (in tegenstelling tot die van een B.V.) mocht ondertekenen, geen hout snijdt (grief IV);
- dat sprake is van een gewichtige reden [voor [geïntimeerde] ] om de overeenkomst op te zeggen (grief V).
Deze opzet is niet ongebruikelijk en vormt voor het hof aanleiding om [geïntimeerde] en [bestuurder 1 van de holding] te vereenzelvigen, in elk geval in die zin dat het hof ervan uitgaat dat, als voor [bestuurder 1 van de holding] voldoende grond bestond om zijn kwalificatie als AA niet langer ten goede te laten komen aan [de vennootschap] en om zijn bestuurderschap van deze vennootschap en van de STAK te beëindigen, dit voor [geïntimeerde] voldoende grond vormde om de overeenkomst op te zeggen.
Ervan uitgaande dat deze ondertekening (tuchtrechtelijk of anderszins) consequenties kon hebben voor [bestuurder 1 van de holding] , als zijnde de accountant die (mede)bestuurder was van [de vennootschap] en van de STAK en die het dagelijkse beleid van [de vennootschap] bepaalde, was ook [geïntimeerde] gerechtigd om zo nodig consequenties aan de ondertekening te verbinden.
Het hof leidt uit deze stellingen af dat ook [appellante] inmiddels (en anders dan in eerste aanleg) tot uitgangspunt neemt dat de ondertekening door [de bestuurder van Investments] niet het gevolg is geweest van een vergissing, maar van een bewust genomen besluit.
De onderwerpen die met de grieven II en III aan de orde worden gesteld zijn daarmee zonder verder belang; deze grieven kunnen niet leiden tot de vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
Het hof verwerpt deze standpunten. Gelet op het tabblad dat aan de opdrachtbevestiging voorafgaat en op het briefpapier waarop zij is gesteld en gelet op de inhoud van de opdrachtbevestiging (zie r.o. 3.1 onder (e)) kan de daarin opgenomen verklaring niet anders worden begrepen dan als een door een accountant afgegeven samenstellingsverklaring in de zin van de (genoemde) NBA-voorschriften. Dat in de opdrachtbevestiging niet met zoveel woorden wordt vermeld dat [de bestuurder van Investments] tekent als accountant doet daaraan niet af.
Uit de stellingen van [appellante] (mvg 37, mr. Aben tijdens het pleidooi in hoger beroep) leidt het hof af dat ook voor [appellante] vast staat dat [de bestuurder van Investments] niet bevoegd was tot het ondertekenen van een door een accountant af te geven samenstellingsverklaring. Tijdens het pleidooi in hoger beroep is heeft [de bestuurder van Investments] namens [appellante] verklaard dat hij inmiddels inziet dat hij de samenstellingsverklaring in de jaarrekening 2014 van [de vof] V.O.F. destijds niet had mogen ondertekenen.
Dit standpunt sluit aan op het bepaalde in artikel 7 van de hiervoor genoemde ‘Nadere Voorschriften’, dat, voor zover van belang, als volgt luidt:
‘(…)3. Het accountantskantoor zorgt ervoor dat de uitvoering van een opdracht tot het samenstellen van financiële overzichten te allen tijde plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van een openbaar accountant.4. Het accountantskantoor ziet erop toe dat de openbaar accountant, die toestaat dat zijn betrokkenheid bij door hem samengestelde financiële overzichten aan een derde partij kenbaar wordt gemaakt, de naar aanleiding van deze opdracht afgegeven samenstellingsverklaring ondertekent met zijn eigen naam en zijn titel en daarbij de naam vermeldt van het accountantskantoor waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden’.
Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
[de bestuurder van Investments] heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep namens [appellante] verklaard dat hij [bestuurder 1 van de holding] vooraf heeft verteld dat hij voornemens was om bepaalde rapporten voortaan zelf te ondertekenen en dat [bestuurder 1 van de holding] op deze mededeling niet heeft gereageerd. [de bestuurder van Investments] heeft verder (als gezegd) verklaard dat hij zelf wilde tekenen om, in het belang van [de vennootschap] , te besparen op de kosten van de AA-werkzaamheden van [bestuurder 1 van de holding] .
Deze - door [geïntimeerde] betwiste - stellingen kunnen [appellante] niet baten. Daaruit blijkt immers dat de handtekening inzake [de vof] V.O.F. geen incident was, maar onderdeel was van een vooropgezet plan van [de bestuurder van Investments] om een bepaalde groep financiële rapporten voortaan steeds zelf te ondertekenen namens [de vennootschap] , om laatstgenoemde daarmee in staat te stellen om te besparen op de kosten van [bestuurder 1 van de holding] . [bestuurder 1 van de holding] heeft ter zitting namens [geïntimeerde] gemotiveerd betwist dat [de bestuurder van Investments] hem heeft verteld over zijn voornemen om bepaalde rapporten zelf te ondertekenen. [appellante] heeft op dit punt geen bewijs aangeboden, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat [bestuurder 1 van de holding] wist van het voornemen. Maar ook indien vast zou staan dat [de bestuurder van Investments] [bestuurder 1 van de holding] over zijn voornemen had verteld, mocht [de bestuurder van Investments] uit het enkele (gestelde) uitblijven van enige reactie door [bestuurder 1 van de holding] niet afleiden dat laatstgenoemde ermee instemde. De voorgenomen beleidswijziging was daarvoor van te veel belang.
Het hof laat daarbij in het midden wanneer [bestuurder 1 van de holding] de handtekening onder het financiële rapport inzake [de vof] V.O.F. heeft ontdekt en of toen nog de mogelijkheid bestond om de verzending ervan tegen te houden, nu [bestuurder 1 van de holding] en [geïntimeerde] zich in de kern beroepen op de genoemde vertrouwensbreuk als gevolg van het plaatsen van de handtekening en niet (mede) op de mogelijke consequenties van het naar buiten brengen van het ondertekende rapport.
Het hof zal de in hoger beroep ingestelde vorderingen onder A en C (zie r.o. 3.3.2.) afwijzen.
In de toelichting op de grief stelt [appellante] , samengevat, dat [bestuurder 1 van de holding] vanaf begin maart 2015 contacten heeft gehad met klanten van - tot dan toe - [de vennootschap] en dat hij zich daarbij negatief heeft uitgelaten over [de bestuurder van Investments] , met het doel om deze klanten via [geïntimeerde] over te nemen. Aan de hand van aan [bestuurder 1 van de holding] gerichte e-mails - die per abuis nog zijn verstuurd naar diens ‘oude’ mailbox bij [de vennootschap] - is [appellante] duidelijk geworden voor welke klanten van [appellante] (ten minste 39 in getal) [bestuurder 1 van de holding] namens [geïntimeerde] vermoedelijk werkzaamheden is blijven verrichten. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg uitdrukkelijk gesteld dat zij na het vertrek van [bestuurder 1 van de holding] bij [de vennootschap] géén accountantswerkzaamheden heeft verricht voor 23 met name genoemde klanten van de B.V. Deze stelling is niet waar. Vast staat dat [geïntimeerde] voor ten minste acht van deze 23 klanten dergelijke werkzaamheden heeft verricht, aldus steeds [appellante] .
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft [geïntimeerde] gesteld dat zij niet actief klanten van [de vennootschap] heeft benaderd om ze te bewegen over te stappen.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] daarnaast gesteld dat zij na 19 maart 2015 geen accountancy-werkzaamheden is gaan verrichten voor de 23 door [appellante] met name genoemde voormalige klanten van [de vennootschap] In hoger beroep is [geïntimeerde] hierop teruggekomen, in die zin dat zij erkent dat zij na 19 maart 2015 werkzaamheden is gaan verrichten voor een aantal van deze voormalige klanten van [de vennootschap]
Het hof overweegt daartoe dat mede aan de hand van de door [appellante] in het geding gebrachte producties, waaronder e-mails aan [bestuurder 1 van de holding] , kan worden vastgesteld dat verscheidene personen en ondernemingen na 19 maart 2015 hun relatie met [de vennootschap] / [appellante] hebben beëindigd en dat zij gebruik zijn gaan maken van diensten van [geïntimeerde] . Uit het door [appellante] gestelde noch uit de door haar overgelegde producties kan het hof echter afleiden dat dit overstappen het gevolg is geweest van actief handelen van [geïntimeerde] en dat [appellante] daar nadeel van heeft ondervonden in de hiervoor genoemde zin. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] , desgevraagd, de naam van één klant kunnen noemen die volgens haar actief door [bestuurder 1 van de holding] is benaderd met het verzoek om over te stappen en die aan dat verzoek gevolg heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat [bestuurder 1 van de holding] deze heeft verzocht over te stappen.
De stelling dat [bestuurder 1 van de holding] zich negatief heeft uitgelaten over [de bestuurder van Investments] , met het doel om klanten te laten overstappen van [appellante] naar [geïntimeerde] , is door [appellante] niet nader toegelicht en geconcretiseerd.
3.5.6. Grief VI faalt, gelet op het voorgaande.
Het hof zal de in hoger beroep ingestelde vorderingen onder B en D (zie r.o. 3.3.2.) afwijzen.
Al deze beslissingen zijn in hoger beroep niet met grieven bestreden, door [appellante] (die tegen de genoemde afwijzingen geen grieven heeft aangevoerd) noch door [geïntimeerde] (die zelf geen, al dan niet incidenteel, hoger beroep heeft ingesteld).
Tussen partijen staat vast dat de handelsnaam ‘ [Accountants en Adviseurs ] Accountants & Adviseurs’ als vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW toebehoort aan [appellante] , dat [appellante] lange tijd gebruik heeft gemaakt van deze handelsnaam en dat [geïntimeerde] niet van [appellante] de toestemming heeft verkregen om deze handelsnaam te gebruiken.
Verder staat vast dat [geïntimeerde] is gevestigd op het woonadres van [bestuurder 1 van de holding] aan de [woonadres] te Weert, welke woning zich bevindt in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijfspand van [appellante] , en dat in 2015 en in de jaren daarna naast de voordeur van de woning van [bestuurder 1 van de holding] een bord was bevestigd met daarop de vermelding ‘ [Accountants en Adviseurs ] Accountants & Adviseurs’.
‘telkens weer’weghaalde, waarna [geïntimeerde] de woorden ‘Accountants & Adviseurs’ weer opnieuw liet afplakken. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat [appellante] verantwoordelijk is voor de verwijdering van de tape. Dat de tape inderdaad enige tijd verwijderd is geweest, is zichtbaar op een foto die deel uitmaakt van productie 23 bij de in eerste aanleg door [appellante] genomen Akte vermeerdering van eis (waarover [geïntimeerde] zich niet verder heeft uitgelaten).
Het hof deelt de opvatting van de rechtbank dat het afplakken van de handelsnaam onvoldoende is geweest om de handelsnaam op het bord naast de deur van de woning van [bestuurder 1 van de holding] onzichtbaar te maken. Naar het oordeel van het hof had [geïntimeerde] in de herhaalde verwijdering van de tape aanleiding moeten zien om het naambord te verwijderen of om het te vervangen door een ander bord, zonder de vermelding van de genoemde handelsnaam. Uit de - als zodanig door [geïntimeerde] niet betwiste - stellingen van [appellante] in hoger beroep volgt dat dit laatste pas in februari 2018 is gebeurd.
‘telkens weer’verwijderde tape. Het standpunt in de memorie van antwoord komt ook in strijd met de door [geïntimeerde] ten behoeve van het pleidooi in hoger beroep overgelegde productie 19, zijnde een verklaring van de heer [getuige] , die, uitgaande van zijn eigen verklaring, het naambord in 2015 en 2016
‘meerdere malen’opnieuw heeft afgeplakt.
Het hof gaat daarom voorbij aan het genoemde standpunt in de memorie van antwoord en neemt als vaststaand aan dat [geïntimeerde] gedurende (bepaalde periodes in) de jaren 2015-2018, in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijfspand van [appellante] en zichtbaar voor derden, de handelsnaam ‘ [Accountants en Adviseurs ] Accountants & Adviseurs’ heeft gebruikt.
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat aan de andere vereisten voor haar aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is voldaan. Het hof acht, gelet op de wijze waarop [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt van de handelsnaam ‘ [Accountants en Adviseurs ] Accountants & Adviseurs’, voldoende aannemelijk dat [appellante] daardoor enige schade is toegebracht of nog kan worden toegebracht.
Gelet op dit alles zal het hof de in hoger beroep ingestelde vordering onder E (zie r.o. 3.3.2.) toewijzen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
Het hof zal verder de in hoger beroep ingestelde vorderingen onder A, B, C en D afwijzen (zie de r.o. 3.4.11. en 3.5.6.). De vordering onder E zal daarentegen worden toegewezen (zie r.o. 3.6.7.).
Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof komt tot deze beslissing gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] in eerste aanleg uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft ontkend dat zij accountantswerkzaamheden heeft verricht ten behoeve van voormalige klanten van [de vennootschap] / [appellante] en, in verband daarmee, heeft gesteld dat zij oud-klanten van [de vennootschap] / [appellante] steeds heeft verwezen naar andere accountantskantoren, om vervolgens in dit hoger beroep, waarin door [appellante] uitgebreid aandacht is besteed aan de kwestie ‘onrechtmatige concurrentie’, terug te komen op de genoemde ontkenning, zonder dat [geïntimeerde] - daarnaar gevraagd tijdens het pleidooi - voor deze gang van zaken een overtuigende verklaring heeft kunnen geven. [geïntimeerde] heeft daarmee naar het oordeel van het hof in strijd met artikel 21 Rv gehandeld. Deze proceskostenveroordeling in haar nadeel is de gevolgtrekking die het hof daaraan verbindt.
4.De uitspraak
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 85,79 aan dagvaardingskosten, op € 726,- aan griffierecht en op € 3.759,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling tot betaling van de proceskosten en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;