6.7.Als productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg is een boedelbeschrijving in het geding gebracht blijkens welke de inboedel was gespecificeerd op een aan die beschrijving gehechte lijst. Deze ontbreekt achter productie 5. Als productie 11 zijn bij dagvaarding in eerste aanleg wel lijsten overgelegd waarop de aanwezige inboedelgoederen zijn gespecificeerd. Kennelijk zijn dit de lijsten waar de notaris bij brief van mevrouw Opdam van 19 december 2014 (prod. 10 bij memorie van grieven) om had gevraagd. Behalve aan deze lijsten hecht het hof in het bijzonder waarde aan de verklaring van de getuige [dochter van geintimeerde 5] . Zij staat als dochter van [geïntimeerde 5] relatief ver van dit geschil af. Zij is geen direct belanghebbende (want geen erfgenaam) en behoort bovendien tot het gezin dat zich in de onderhavige procedure neutraal opstelt. Het hof hecht daarom bijzondere waarde aan haar verklaring, meer in het bijzonder aan het navolgende deel daarvan, dat het hof voor de verdere beoordeling als uitgangspunt neemt:
“Oma had een net huis, maar de meubels waren op leeftijd. U vraagt of er bijzondere dingen in huis waren, zoals fototoestel, telefoon, computer of dat soort dingen. Dat weet ik niet, maar volgens mij was er een kastje met allemaal beeldjes die ze had gekregen en dat was eigenlijk het meeste waard. De meubels waren op leeftijd en veel waardevolle spullen had ze niet.”
Bestudering van deze lijsten leert dat haar verklaring daarbij aansluit: uit de lijsten blijkt dat het een eenvoudige inboedel betreft waar slechts één bijzonder item op staat: een vitrinekastje met Swarovsky kristal, naar schatting 50 – 100 stuks. Dienaangaande hebben [geïntimeerde 5] en zijn echtgenote als getuigen verklaard dat dit kastje met de beeldjes is meegenomen naar [woonplaats] door [echtgenoot van geintimeerde 3] en [geïntimeerde 3] , om te voorkomen dat deze zaken gestolen zouden worden. [appellant] heeft gelijkluidend verklaard, waarbij hij bovendien nog opmerkt dat ook het groene doosje “met het goud en zilver” door hen is meegenomen. Het hof gaat er daarom vanuit dat deze vitrine en beeldjes en het doosje met inhoud niet naar de Stichting Go for Africa zijn gegaan en evenmin in het bezit van [appellant] zijn gebleven.
6.8.1.Met betrekking tot de gang van zaken rondom het overdragen van inboedelzaken aan de Stichting Go for Africa heeft [geïntimeerde 5] het navolgende verklaard:
“Een familielid had een kennis die een stichting had voor Afrika en iemand van die stichting heeft alles wat er aan inboedel nog over was opgehaald. Volgens mij is daar tijdens de eerste bijeenkomst al over gesproken, maar het kan ook zijn dat die spullen pas later zijn opgehaald. Hoe het allemaal in de tijd precies is verlopen weet ik nu niet meer. We zijn inmiddels 5 jaar verder. Ik weet dus ook niet meer precies of over die stichting is gesproken tijdens het eerste gesprek in juni of dat dat pas later aan de orde is gekomen. Als mijn broer en schoonzus zeggen dat dat pas een week later is besproken, dan kan dat wel kloppen. Er is wel tevoren gebeld met mijn broers en zussen dat de woning opgeruimd zou worden. Met mij is niet gebeld want ik had regelmatig contact met [appellant] en bellen was niet nodig. Ik weet nog dat er op het aanrecht van de woning een gasfornuis was klaargezet voor deze of gene die dat kon komen ophalen. Ik ben er niet bij geweest toen hij met mijn andere broers en zussen heeft getelefoneerd.”
6.8.2.De echtgenote van [geïntimeerde 5] , de getuige [echtgenote van geintimeerde 5] , heeft op dit punt verklaard:
“Nadat was besloten de woning te verkopen is de makelaar langsgekomen. Die zei dat al het kleine spul het huis uit moest voordat er foto’s gemaakt konden worden. Dat is besproken met [appellant] en [echtgenoot van geintimeerde 3] . [echtgenoot van geintimeerde 3] had al een vakantie geboekt en tijdens die vakantie hebben we met drie gezinnen in meerdere weekenden het huis opgeknapt, schoongemaakt en leeggeruimd. Dat is gebeurd door [appellant] en zijn vrouw, door [geïntimeerde 5] en mij en [geïntimeerde 4] en haar man. Ook mijn dochter [dochter van geintimeerde 5] en de dochter van [geïntimeerde 4] , [dochter van geintimeerde 4] , zijn een keer mee geweest. We hebben het huis schoongemaakt, behang verwijderd en de inboedel in de garage gezet, zodat iedereen daar nog eens kon kijken of er spullen bij zaten die ze nog wilden hebben. Een hoek in de garage stond vol met rommel en afval en de andere met zaken die wellicht iemand nog wilde hebben (denk aan pannen, schilderijtjes, kopjes en schotels en dergelijke). Zaken waarvan mensen bij de eerste bijeenkomst al hadden gezegd dat ze die wilden hebben stonden apart. Voordat de inboedel definitief werd opgeruimd is iedereen nog gebeld om te zeggen dat ze konden komen kijken of ze nog spullen wilden hebben. [geïntimeerde 2] is daarna nog langs geweest om een schilderijtje mee te nemen. Dat er gebeld is en dat zij langs gekomen is heb ik van [appellant] gehoord. Ik ben daar niet zelf bij geweest.
Een stichting uit [vestigingsplaats] heeft vervolgens alle spullen opgehaald. Het was zo’n puinhoop dat wij een container hadden moeten huren om alles af te voeren. Die stichting was bereid om zowel het goede spul als het afval mee te nemen. Daarmee waren zij geholpen en ook wij, want wij waren van de troep af. [geïntimeerde 4] kende de mensen van die stichting. Ik weet niet of [appellant] in contacten met de anderen heeft verteld dat de overblijvende inboedel naar die stichting toe zou gaan. Volgens mij is die stichting net voor of tijdens het uitruimen van de woning ter sprake gekomen, omdat [geïntimeerde 4] die mensen kende. Dat [appellant] nog voor het opruimen met de anderen heeft gebeld heb ik van hem gehoord. Hij heeft mij ook verteld dat hij bij de inboedel nog een voorwerp had teruggevonden dat [geïntimeerde 1] voor zijn vader had gemaakt en dat hij [geïntimeerde 1] daarover nog gebeld heeft om te vragen of hij dat voor [geïntimeerde 1] moest bewaren.”
6.8.3.[echtgenote van appellant] , de echtgenote van [appellant] , verklaart op dit punt:
“Met betrekking tot de inboedel kan ik u zeggen dat mijn man met de anderen heeft gebeld om ze te vragen of ze nog wat wilden hebben. (…)
Het opruimen van de woning van moeder heeft plaatsgevonden op een zaterdag. Dat denk ik tenminste want ik was daarbij. Doordeweeks moet ik werken en ik had geen vrij genomen om erbij te kunnen zijn. Verder waren aanwezig mijn man, [geïntimeerde 5] en [echtgenote van appellant] en hun dochter [dochter van geintimeerde 5] en [echtgenoot van geintimeerde 4] en [geïntimeerde 4] met hun dochter [dochter van geintimeerde 4] . We hebben het beddengoed, kleding en schoenen in zakken gedaan en die heb ik samen met [echtgenoot van geintimeerde 4] naar de kledingcontainer gebracht. Verder zijn alle spullen schoongemaakt en in kratten gestopt. De inhoud van de kasten is in dozen gedaan. De kasten zijn in de garage neergezet. Daarbij viel een klein kastje nog uit elkaar. Dat was helemaal vermolmd. De kat had daar tegenaan geplast. Die spullen zijn uiteindelijk allemaal opgehaald door een meneer die werkte voor de stichting Go for Africa. Dat was een adres wat [geïntimeerde 4] kende. Die man heeft alles meegenomen, ook het afval. Dat is een week later geweest en toen hij de spullen op kwam halen was ik daar niet bij. (…)
Of er met zijn broers en zussen overleg is geweest over het meegeven van de spullen aan deze stichting weet ik niet.
Mijn man heeft thuis de anderen ingelicht dat hij zou gaan opruimen, maar ik kan me nu niet meer herinneren of ik daarbij ben geweest of niet. Ik neem aan dat hij ze allemaal gebeld heeft, want hij wilde weten of hij kon gaan opruimen maar ik zou niet kunnen zeggen in welke volgorde hij ze gebeld heeft.
Op de vraag van mr. van Vugt waarom niet op de inboedellijst is vermeld dat [dochter van geintimeerde 4] een aantal zaken heeft meegenomen, moet ik het antwoord schuldig blijven. Dat weet ik niet. Dat mijn man de anderen de gelegenheid heeft gegeven om spullen op te halen heb ik van horen zeggen.”
6.8.4.In aanvulling op deze verklaringen heeft [appellant] op dit punt verklaard:
“Vrij kort na het overlijden van moeder, ik meen op Vaderdag, 18 juni 2014, zijn we allemaal bij elkaar gekomen. Ik heb toen meteen gevraagd wie wat wilde hebben van de spullen die er waren. [geïntimeerde 2] heeft toen aangegeven wat ze wilde hebben en heeft dat meegekregen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 5] hoefden niks en [geïntimeerde 4] in eerste instantie ook niet, maar toen ze zag wat er in huis bleef staan heeft ze het bankstel meegenomen en wat elektrische apparatuur. (…)
Vervolgens heb ik naar ik meen in juli 2014 de woning opgeruimd. Ik denk dat dat op een woensdag is geweest, want op donderdag zijn de muren gestukt. Bij het gesprek dat wij in juni over de inboedel hadden kwam de conclusie erop neer dat de waarde verder nihil was. Bij het opruimen in juli waren [geïntimeerde 4] en haar man, [echtgenoot van geintimeerde 4] , aanwezig en verder [dochter van geintimeerde 4] , [dochter van geintimeerde 5] en [geïntimeerde 5] en [echtgenote van appellant] . Ik meen dat ook mijn vrouw aanwezig was, maar zij hield zich op de achtergrond. Zij heeft met [echtgenoot van geintimeerde 4] de kleding naar de container gebracht. Ik had de anderen telefonisch aangekondigd dat ik zou gaan opruimen om het huis zo snel mogelijk in de verkoop te kunnen zetten. Dat was ook om kosten te besparen en omdat het huis verder niet meer bewoond werd. Tijdens het opruimen kwamen [geïntimeerde 4] en [echtgenoot van geintimeerde 4] met de suggestie om de overblijvende spullen niet af te voeren naar de stort maar af te geven aan de Stichting Afrika. Dat voorstel kwam dus van hun kant op het moment dat we de woning aan het opruimen waren en ik heb daar geen overleg meer over gehad met de anderen die niet aanwezig waren. Ik had hun wel aangekondigd dat ik zou gaan opruimen en als zij nog spullen hadden willen hebben, hadden ze daarover contact moeten opnemen met [geïntimeerde 4] , want die had de sleutel van de woning. De spullen die naar Afrika zijn gegaan was oude rommel. Voor de Stichting Afrika is gekozen om de kosten van afvoer te besparen.”
6.9.1.Ook ten aanzien van deze verklaringen geldt dat de overige erven de juistheid daarvan niet genoegzaam hebben bestreden. Op grond van het voorgaande komt het hof dan tot het navolgend oordeel. Na het overlijden van moeder heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij de kinderen zich hebben uitgelaten over de vraag welke zaken zij graag uit de nalatenschap zouden willen ontvangen. Naar aanleiding daarvan is een aantal zaken verdeeld. Een aantal andere zaken, de meest kostbare, is door [geïntimeerde 3] meegenomen naar [woonplaats] en bevindt zich daar in bewaring. Dat betreft met name de vitrinekast met beeldjes en een klokje en een doosje met sierraden. Daarmee staat vast dat die zaken (nog) niet zijn verdeeld en in elk geval niet door [appellant] aan de nalatenschap zijn onttrokken of aan hem toebedeeld. Dat de gehele inboedel, op een enkel voorwerp na, naar de Stichting Go for Africa is gegaan, is derhalve in rechte niet gebleken. Alleen al vanwege het voorgaande kan het oordeel van de rechtbank dat voor een bedrag van € 9.050,= aan inboedel aan [appellant] moet worden toegerekend dus niet juist zijn en kan de door de rechtbank vastgestelde verdeling niet in stand blijven.
6.9.2.De omvang (met name het aantal beeldjes en sieraden) en de waarde van de bij [geïntimeerde 3] nog aanwezige, niet verdeelde zaken kan het hof niet vaststellen, maar het hof stelt vast dat ieder van partijen naast de gevorderde bedragen in ieder geval nog recht heeft op 1/6 van die bij [geïntimeerde 3] aanwezige -onverdeeld gebleven- zaken althans de waarde daarvan. Nu in dit geding niet de verdeling daarvan wordt gevorderd, volstaat het hof hier met de vaststelling dat partijen die onverdeeld gebleven zaken in dit geding hebben overgeslagen zodat zij daarvan alsnog nadere verdeling zullen kunnen vorderen. In dit geding blijven die onverdeeld gebleven zaken echter verder buiten beschouwing.
6.9.3.Ten aanzien van de inboedelgoederen die aan de Stichting Go for Africa zijn meegegeven is het hof van oordeel dat uit de afgelegde verklaringen niet blijkt dat dit in overeenstemming met
alleerven is gebeurd. Wat dat betreft is de verklaring van [appellant] helder. Echter: zowel uit zijn verklaring als uit die van de echtgenote van [geïntimeerde 5] volgt dat het initiatief hiertoe afkomstig was van [geïntimeerde 4] , zodat [appellant] in elk geval niet eigenmachtig heeft gehandeld. Voorts volgt uit de afgelegde verklaringen, in onderling verband gelezen, dat [appellant] de overige erven de gelegenheid heeft geboden om zaken die zij nog wilden hebben op te komen halen. Voor zover zij daar eerder of bij gelegenheid van het ontruimen van de woning geen gebruik van hebben gemaakt, mocht [appellant] ervan uitgaan dat zij geen prijs meer stelden op deze zaken. Dat deze een bijzondere emotionele of economische waarde vertegenwoordigden, die aan het afvoeren in de weg zouden staan of de kosten voor het afvoeren in relevante mate zouden overtreffen, is in rechte niet gesteld of aannemelijk geworden, ook niet op grond van de overgelegde inboedellijsten. Het tegendeel lijkt eerder te volgen uit de verklaringen van [dochter van geintimeerde 5] en [dochter van geintimeerde 4] . Dat de boedel is benadeeld door het overdragen van het restant aan de Stichting Go for Africa is dan ook niet gebleken. Dat [appellant] hiervoor een relevante vergoeding heeft ontvangen evenmin.
6.10.1.Het hof komt toe aan de slotsom met betrekking tot de grieven. De grieven 1, 6 en 8 zijn in het tussenarrest van 25 juni 2019 al verworpen (zie r.o. 3.7).
6.10.2.De grieven 2 tot en met 5 en 7 betreffen, elk voor zich en in onderling verband gelezen, bezwaren die ertoe moeten leiden dat de financiële afwikkeling van de nalatenschap verdeling anders wordt vastgesteld dan door de rechtbank gedaan. Deze grieven slagen om redenen als hiervoor vermeld. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de verdeling, voor zover die aan het hof voorligt, opnieuw vaststellen. Tot de nalatenschap behoren, voor zover niet bestreden in het vonnis van de rechtbank, het saldo op de derdengeldrekening ad € 100.572,81. De boedel heeft een vordering op [appellant] ter grootte van € 3.090.07 wegens navolgende posten:
- Interpoint Computers [vestigingsplaats] : € 455,00 (r.o. 3.12.1)
- betalingen ten laste van de boedel : € 640,12 (r.o. 3.18)
- betaling 22 maart 2011 : € 500,00 (r.o. 6.3)
- leningen :
totaal : € 3.090,07.
6.10.3.Tegen de vaststelling door de rechtbank dat aan [geïntimeerde 3] zaken zijn toegedeeld met een waarde van € 125,= en aan [geïntimeerde 2] zaken met een waarde van € 25,= is niet gegriefd. Het hof vindt in de gedingstukken ook geen gronden om op dit punt anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Voor zover [appellant] zaken heeft afgestaan aan de Stichting Go for Africa is in rechte niet gebleken dat deze voor de boedel in verhouding tot de te maken kosten voor het ruimen daarvan een relevante waarde hebben gehad, zodat de waarde daarvan zal worden bepaald op nihil. Voor het overige laat het hof de zich nog onder de erven, meer in het bijzonder onder [geïntimeerde 3] , bevindende zaken uit de inboedel als onverdeeld bij de vaststelling van de omvang van de te verdelen boedel buiten beschouwing, onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in r.o. 6.9.2 is overwogen.
6.10.4.Het totaal van de te verdelen boedel bedraagt dan € 100.572,81 plus € 3.090,07 plus € 125,= plus € 25,=, per saldo € 103.812,88. In dit saldo heeft ieder van de erven een aandeel van 1/6, zijnde een bedrag van (afgerond) € 17.302,15. Met de toepassing van artikel 3:184, lid 1 BW worden het bedrag van € 3.090,07 dat [appellant] verschuldigd is aan de boedel en de waarden van de aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] toegedeelde zaken toegerekend op ieders aandeel in de nalatenschap. In dat geval bestaan de volgende aanspraken:
- [appellant] heeft recht op € 17.302,15, verminderd met het aan hem toegerekende deel van de vorderingen van de boedel ad € 3.090,07, zodat [appellant] per saldo ontvangt € 14.212,08;
- [geïntimeerde 3] heeft recht op € 17.302,15, verminderd met de aan haar toegedeelde zaken ad € 125,=, zodat zij per saldo zal ontvangen € 17.177,15;
- [geïntimeerde 2] heeft recht op € 17.302,15, verminderd met de aan haar toegedeelde zaken ad € 25,=, zodat zij per saldo zal ontvangen € 17.277,15;
- [geïntimeerde 4] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 5] hebben elk recht op € 17.302,15.
De thans nog aanwezige, onverdeelde, inboedelgoederen zijn buiten deze verdeling gehouden en dienen partijen in onderling overleg alsnog te verdelen.