Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
"Wij zijn zeker bereid om dit nogmaals te proberen."Daarmee werd bedoeld dat zij en [appellant] zeker bereid waren om nogmaals via de gemeente het minnelijke traject op te starten. Juist om die reden heeft de rechtbank, hoewel de zaak al lang speelde en [appellant] in feite weinig
"krediet"meer had, aan hem een laatste termijn gegund om te bewijzen dat hij zich nogmaals bij de gemeente had aangemeld voor schuldhulpverlening. Dat is immers de enige manier om zich aan te melden voor het minnelijke traject. Dat volgt niet alleen uit de wet, maar ook uit tal van publicaties vanuit de Rijksoverheid. Uit de bij het beroepschrift overgelegde stukken volgt overigens dat [appellant] reeds op 26 februari 2020 diverse stukken heeft ondertekend bij Direct Schuldhulp. Het is voor [geïntimeerde] daarom onbegrijpelijk dat deze stukken pas op 2 maart 2020, één dag voor de zitting van 3 maart 2020, aan de rechtbank zijn gestuurd. De rechtbank heeft direct op diezelfde dag gebeld om aan te geven dat sprake is van een instelling die niet voldoet aan de eisen van artikel 48 lid 1 WCK. Dat gaf [appellant] in ieder geval nog een dag om zijn zaakjes wel in orde te krijgen en alsnog een erkende instelling te benaderen. Dat heeft hij niet gedaan. Als hij gelijk op 26 februari 2020 (en niet op de laatste dag) zijn stukken zou hebben ingestuurd naar de rechtbank, dan had hij nog bijna een week gehad om een andere (erkende) partij te benaderen in plaats van Direct Schuldhulp. Het tijdgebrek na 2 maart 2020 is dus aan [appellant] zelf te wijten, aldus [geïntimeerde] .
dwingendrecht. De rechtbank heeft dus een juiste beslissing genomen door ambtshalve te toetsen of Direct Schuldhulp wel over de juiste erkenning beschikte. De rechtbank heeft zelfs meer gedaan dan wat van de rechtbank verlangd mocht worden nu de griffie direct na binnenkomst van de op 2 maart 2020 door [appellant] aangeleverde stukken telefonisch contact met [appellant] heeft opgenomen om hem op deze omissie te wijzen. [appellant] heeft hier kennelijk niets mee gedaan. Zeker tegen deze achtergrond is moeilijk vol te houden dat de rechtbank [appellant] als leek onduidelijk heeft geïnstrueerd. De term
"minnelijk traject''is wettelijk vastgelegd en heeft een juridische lading. [appellant] kende die lading vanuit eerdere contacten met de gemeente en met zijn jurist, althans behoorde die te kennen of had met een simpele zoekactie op internet de juiste informatie kunnen vinden op (o.a.) overheidswebsites. [appellant] doet zich naïever voor dan hij in werkelijkheid is.
"metalleschuldeisers zijn regelingen getroffen, behalve met verzoekster".Uit de thans in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat er wel degelijk sprake is van talloze (althans meerdere) schuldeisers die in het kader van een minnelijk traject aangeschreven zijn of (moeten) worden.
€ 53.000,00 aan schulden waarvoor [appellant] en [echtgenote] hoofdelijk verbonden zijn. De echtelijke woning heeft geen overwaarde. De curator acht [appellant] technisch failliet en stelt vast dat het beroepschrift zich niet richt tegen de faillissementssituatie. De curator refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vraag of het faillissement van [appellant] zal moeten worden vernietigd.
Het beroepschrift richt zich volledig op de gestelde door de rechtbank gemaakte fouten vóór uitspraak waarvan thans beroep. De vaststelling door de rechtbank dat sprake is van een vordering van de aanvrager, sprake is van pluraliteit en sprake is van een toestand van te hebben opgehouden te betalen, wordt niet bestreden, zoals de curator ook heeft vastgesteld. Aldus staat dat vast .
Weliswaar richten de grieven van [appellant] zich daarnaast (beroepschrift onderdeel 27) tevens tegen het doorzetten van de aanvrage door [geïntimeerde] , maar dat uitsluitend in het kader van de vraag wie, na vernietiging van het faillissement, de kosten van de curator zou dienen te dragen. [appellant] is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden [geïntimeerde] de betreffende kosten moet dragen.
Uit niets blijkt echter dat [appellant] de afwikkeling van deze hem door Direct Schuldhulp voorgehouden, dan wel door hemzelf veronderstelde gebeurtenissen op enig moment bij de rechtbank of Direct Schuldhulp vóór aanvang van de mondelinge behandeling heeft geverifieerd. Ook dit dient hem naar het oordeel van het hof nadrukkelijk te worden aangerekend.
Hierbij dient ook steeds te worden meegewogen dat de rechtbank geen enkele adviestaak in deze heeft en uitsluitend uit welwillendheid [appellant] feitelijk een extra termijn heeft gegeven.
Daarbij merkt het hof tot slot en wellicht ten overvloede op dat er voor [appellant] in beginsel niets aan in de weg staat om te zijner tijd te verzoeken om een omzetting van zijn faillissement in een schuldsaneringsregeling ex artikel 15 lid b Fw. Hierbij kan hij dan aandacht besteden aan hetgeen in zijn ogen is misgegaan in het kader van de communicatie met de rechtbank.