ECLI:NL:GHSHE:2020:1451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
200.262.799_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevrijdende betaling mogelijk aan één van de deelgenoten van de gezamenlijke verhuurders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de huurovereenkomst met [geïntimeerde] werd ontbonden vanwege een huurachterstand. [appellante] huurde sinds 1 augustus 2018 een woning voor € 825,00 per maand, maar kwam in september 2018 in betalingsproblemen. [geïntimeerde] heeft de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en [appellante] te veroordelen tot ontruiming. De kantonrechter heeft deze vorderingen grotendeels toegewezen.

In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat zij niet in staat was om de huur te betalen op het doorgegeven rekeningnummer, dat niet op naam stond van de verhuurders. Het hof oordeelt dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat zij aan de vereisten van artikel 6:37 BW heeft voldaan. Het hof stelt vast dat de huurovereenkomst het mogelijk maakte om bevrijdend te betalen op het in de overeenkomst vermelde rekeningnummer. [appellante] heeft geen bewijs geleverd voor haar stelling dat zij niet meer kon betalen naar dit nummer.

Daarnaast heeft [appellante] aangevoerd dat er gebreken aan de woning waren, maar het hof oordeelt dat dit niet rechtvaardigt dat zij de huurbetaling heeft opgeschort. De kantonrechter had eerder al overwogen dat [geïntimeerde] meerdere keren heeft geprobeerd om gebreken te verhelpen, maar dat [appellante] niet heeft gereageerd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, die op nihil worden begroot omdat [geïntimeerde] niet is verschenen.

Het hof concludeert dat de grieven van [appellante] falen en bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.262.799/01
arrest van 28 april 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [verhuurder 2] ,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 juli 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 april 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [verhuurder 2] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7401850 CV EXPL 18-5810)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [verhuurder 2] verleende verstek;
  • de memorie van grieven met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellante] is per 1 augustus 2018 een woning gaan huren met aanhorigheden staande en gelegen te [plaats] aan het adres [adres] , tegen een huurprijs van € 825,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. In de huurovereenkomst is als ‘verhuurder’ vermeld:
“De heren [verhuurder 1] en [verhuurder 2] te [woonplaats] ”(gevolgd door een telefoonnummer). In de huurovereenkomst is vermeld dat de huurprijs moet worden voldaan op het bankrekeningnummer van verhuurder
“te weten [bankrekeningnummer] (…) t.n.v. [verhuurder 1] en [verhuurder 2] ”.
- Vanaf september 2018 is sprake van een huurachterstand.
- Op 3 september 2018 heeft [verhuurder 1] een e-mail aan [appellante] gestuurd naar aanleiding van de melding van gebreken door [appellante] .
- Op 5 en 28 september 2018 is [appellante] verzocht /aangemaand om te betalen. Op 5 oktober 2018 is [appellante] nogmaals gesommeerd. Op 12 oktober 2018 heeft [verhuurder 2] een aangetekend schrijven gestuurd waarin hij heeft aangegeven de rechtmatige eigenaar van het gehuurde te zijn en waarin hij tevens heeft aangeboden kleine herstelwerkzaamheden te verrichten mits contact met [appellante] kan worden verkregen.
3.2.
[verhuurder 2] heeft (samengevat) gevorderd dat de kantonrechter de huurovereenkomst met [appellante] ontbindt en haar veroordeelt tot ontruiming van het gehuurde, omdat [appellante] een huurachterstand heeft laten ontstaan van een omvang die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [verhuurder 2] heeft ook gevorderd dat de kantonrechter [appellante] veroordeelt tot betaling van die huurachterstand. De kantonrechter heeft de vorderingen (grotendeels) toegewezen.
3.3.
[appellante] is tijdig in hoger beroep gekomen. Zij heeft vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd.
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep erkend dat zij een huurachterstand heeft laten ontstaan. Zij heeft in hoger beroep met de eerste twee grieven daarover het volgende aangevoerd. Nadat zij twee maanden de huur had voldaan, lukte het haar niet meer om op het aangegeven rekeningnummer betalingen te doen. Haar werd vervolgens een rekeningnummer doorgegeven dat niet op naam stond van één van beide verhuurders. Zij vertrouwde het daarom niet en heeft om opheldering verzocht, maar kreeg alleen als reactie dat zij de huur moest betalen. Zij wilde bevrijdend kunnen betalen. Het was onduidelijk of dat kon op het doorgegeven rekeningnummer en ook was onduidelijk of [verhuurder 2] mede optrad namens [verhuurder 1] . Ook is onduidelijk of [verhuurder 2] in deze procedure mede namens [verhuurder 1] optreedt. De dagvaarding is namelijk alleen namens [verhuurder 2] en niet ook namens [verhuurder 1] uitgebracht.
3.5.
Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat aan de vereisten van artikel 6:37 BW is voldaan. Gelet op de huurovereenkomst kon zij bevrijdend betalen op het daarin vermelde bankrekeningnummer. Zij heeft gesteld dat het niet meer lukte om betalingen naar dit nummer te doen, maar zij heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Ook heeft zij gesteld dat ene mevrouw [verhuurder 2] haar heeft gezegd dat de huur voortaan naar een ander rekeningnummer moest worden overgemaakt. Wat daar verder ook van zij, nu mevrouw [verhuurder 2] niet de verhuurder van de woning is, komt aan wat zij eventueel gezegd zou hebben tegen [appellante] geen betekenis toe. Overigens is onbetwist gebleven dat [appellante] meermaals door [Incassodiensten] Incassodiensten B.V. (hierna: [Incassodiensten] ) is aangeschreven en gesommeerd om tot betaling over te gaan op haar rekeningnummer. Vanaf dat moment kon onduidelijkheid over het rekeningnummer dus niet meer aan betaling in de weg staan. In zoverre falen de grieven 1 en 2.
3.6.
Uit de huurovereenkomst volgt dat de huur één gezamenlijk vorderingsrecht is van [verhuurder 2] en [verhuurder 1] . Dat blijkt immers uit zowel de definitie in de huurovereenkomst van ‘verhuurder’, te weten
“De heren [verhuurder 1] en [verhuurder 2] te [woonplaats] ”(gevolgd door een telefoonnummer) als uit de wijze waarop volgens de huurovereenkomst de huurprijs moet worden voldaan
“te weten [bankrekeningnummer] (…) t.n.v. [verhuurder 1] en [verhuurder 2] ”. [verhuurder 2] was daarom op grond van het bepaalde in artikel 6:15, lid 1 BW (laatste zinsnede) bevoegd om een rechtsvordering in te stellen tot betaling van de volledige huurachterstand en de bijkomende kosten. Voor zover dat aanvankelijk niet duidelijk was, blijkt uit de akte van 13 februari 2019 dat [verhuurder 2] in die hoedanigheid de onderhavige vordering heeft ingesteld voor hemzelf en [verhuurder 1] . Op dat moment had [appellante] dus alsnog tot betaling kunnen overgaan (op rekeningnummer van [Incassodiensten] die als procesgemachtigde optrad in eerste aanleg). Dat heeft zij echter niet gedaan. Ook in zoverre falen de grieven 1 en 2.
3.7.
Verder heeft [appellante] met grief 3 nog aangevoerd dat de woning gebreken had en dat dit door [verhuurder 2] is erkend. Volgens grief 3 was [appellante] om die reden bevoegd de huurbetaling op te schorten.
Het hof constateert dat [appellante] dat verweer ook al in eerste aanleg heeft gevoerd. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen. Daartoe heeft de kantonrechter (kort samengevat) overwogen dat [verhuurder 2] verscheidene malen heeft getracht een afspraak te maken om een en ander te bekijken en te herstellen, maar dat [appellante] niet heeft gereageerd (rov. 3.7 en 3.8). Dit maakt het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [appellante] met een beroep op de gebreken de huurbetaling heeft opgeschort. Dat is voor de kantonrechter terecht doorslaggevend geweest om het beroep op opschorting te verwerpen, terwijl [appellante] tegen die overweging geen (kenbare) grief heeft aangevoerd. Daarnaast is het hof van oordeel dat, ook indien er gebreken zijn, dit niet zonder meer rechtvaardigt dat drie maanden huur volledig worden opgeschort. Als het gaat om de ‘gebreken’ genoemd in het door [appellante] in eerste aanleg ingediende document getiteld ‘Contract sinds 1 augustus 2018 via [All-round makelaars] All-round makelaars ( [vestigingsplaats] )’ - te weten het slot en de klink van de voordeur, de vaatwasser, de filter in de afzuigkap, het knopje van de magnetron, het deurkozijn van de slaapkamer, de elektriciteitskapjes in de badkamer en de vergrendeling van een slaapkamerraam - is dat zeker niet het geval. Dat betekent dat ook grief 3 faalt.
3.8.
Grief 4 heeft geen zelfstandige betekenis en hoeft dus niet te worden besproken.
3.9.
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellante] aangezien niet duidelijk is welke stellingen zij wil bewijzen en waarom dat tot een andere beslissing zou kunnen leiden.
3.10.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellante] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal die proceskosten echter begroten op nihil omdat [verhuurder 2] niet is verschenen in dit hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [verhuurder 2] op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M. van Ham en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 april 2020.
griffier rolraadsheer