Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7401850 CV EXPL 18-5810)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [verhuurder 2] verleende verstek;
- de memorie van grieven met één productie.
3.De beoordeling
“De heren [verhuurder 1] en [verhuurder 2] te [woonplaats] ”(gevolgd door een telefoonnummer). In de huurovereenkomst is vermeld dat de huurprijs moet worden voldaan op het bankrekeningnummer van verhuurder
“te weten [bankrekeningnummer] (…) t.n.v. [verhuurder 1] en [verhuurder 2] ”.
“De heren [verhuurder 1] en [verhuurder 2] te [woonplaats] ”(gevolgd door een telefoonnummer) als uit de wijze waarop volgens de huurovereenkomst de huurprijs moet worden voldaan
“te weten [bankrekeningnummer] (…) t.n.v. [verhuurder 1] en [verhuurder 2] ”. [verhuurder 2] was daarom op grond van het bepaalde in artikel 6:15, lid 1 BW (laatste zinsnede) bevoegd om een rechtsvordering in te stellen tot betaling van de volledige huurachterstand en de bijkomende kosten. Voor zover dat aanvankelijk niet duidelijk was, blijkt uit de akte van 13 februari 2019 dat [verhuurder 2] in die hoedanigheid de onderhavige vordering heeft ingesteld voor hemzelf en [verhuurder 1] . Op dat moment had [appellante] dus alsnog tot betaling kunnen overgaan (op rekeningnummer van [Incassodiensten] die als procesgemachtigde optrad in eerste aanleg). Dat heeft zij echter niet gedaan. Ook in zoverre falen de grieven 1 en 2.