In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een loonvordering die is ingesteld door [geïntimeerde] tegen [appellante]. [geïntimeerde] was werkzaam als medewerkster in een slagersbedrijf op basis van een oproepovereenkomst. Na een discussie over het werken tijdens de carnaval in 2013 heeft [geïntimeerde] geen werkzaamheden meer verricht en heeft zij aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon over een periode van twee jaar. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het dienstverband niet was beëindigd en heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. [appellante] is in hoger beroep gegaan en heeft de vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter gevorderd, stellende dat er geen arbeidsovereenkomst meer bestond en dat zij [geïntimeerde] in februari 2013 had ontslagen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een oproepovereenkomst, aangezien de frequentie van de oproepen en de regelmaat van het werk duiden op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op loon, omdat zij na de mededeling van [appellante] in 2013 geen arbeid meer heeft verricht en ook geen actie heeft ondernomen om haar rechten te doen gelden. Het hof vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, met veroordeling tot terugbetaling van eerder ontvangen bedragen en veroordeling in de proceskosten.