Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/235267/HA ZA 17-249)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met een productie;
- de memorie van antwoord met producties;
- de bij brief van 14 februari 2020 door mr. Schmidt toegezonden brieven van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 12 februari 2020 en 26 juli 2017.
3.De beoordeling
- dat de woning zal worden verkocht aan een derde;
- onder aanwijzing van [makelaarskantoor] , dan wel een NVM-makelaar, die voor de verkoop zal zorgdragen;
- dat [appellante] zich zal conformeren aan de door die makelaar vastgestelde vraag- en laatprijs;
- dat [appellante] haar medewerking zal verlenen aan de totstandkoming van de opdrachtovereenkomst met de makelaar, een voorlopige koopovereenkomst en aan het verlijden van de notariële akte van levering, alles onder de last van een dwangsom;
en door [appellante] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 5.000,- (de helft van het banksaldo van moeder per sterfdatum), door [appellante] te veroordelen om over te gaan tot verdeling bij helfte van de inboedel van moeder, op straffe van een dwangsom en door te bepalen dat de makelaars- en notariskosten ten laste komen van de gemeenschap;
Partijen spreken het volgende af:
beslist vóór 1 december 2017 of zij de woning voor het getaxeerde bedrag toebedeeld wil krijgen en toont voor die datum aan dat zij dat kan financieren.
de woning niet voor het getaxeerde bedrag toebedeeld wil of kan krijgen, geven de partijen gezamenlijk opdracht aan een makelaar van de verkoopafdeling van [makelaarskantoor] om de woning te verkopen.
Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft aanleiding gezien om de voor de beslissing relevante feiten opnieuw vast te stellen zoals hiervoor in rov. 3.1 vermeld. Daarbij komt dat het geschil binnen de grenzen van het hoger beroep opnieuw ter behandeling en beslissing aan het hof is voorgelegd. Grief I behoeft in zoverre geen bespreking.
Grief I richt zich ook nog tegen de vaststelling door de rechtbank dat partijen op 15 december 2016 hebben afgesproken dat [appellante] de woning zou laten taxeren door makelaar [makelaarskantoor] . Het hof behandelt dit onderdeel van de grief hierna in rov. 3.7 en 3.8.
Het hof verwerpt deze grief. Al zou het standpunt van [appellante] gevolgd moeten worden dat partijen op 15 december 2016 al overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de gemeenschap, dan nog staat vast dat die afspraken niet zijn nagekomen. De woning is immers nog niet getaxeerd en nog niet verkocht. [geïntimeerde] heeft dus belang bij zijn vordering tot het gelasten van de verdeling van de onverdeeldheid (art. 3:178 BW).
heeft in de toelichting op grief I naar voren gebracht dat de rechtbank de door [geïntimeerde] weergegeven afspraken van 15 december 2016 heeft overgenomen, die door haar uitsluitend zijn bevestigd voor wat betreft de afspraak dat zij de woning zou overnemen tegen een door een makelaar te taxeren bedrag en dat zij alsdan de hypothecaire lening voor haar rekening zou nemen. Niet is overeengekomen dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de taxatie uitsluitend bij haar zou liggen, aldus [appellante] .
heeft in de toelichting op grief III naar voren gebracht dat zij heeft geprobeerd om ervoor te zorgen dat partijen over een taxatierapport (met onderliggend bouwkundig rapport) zouden beschikken, maar dat dit niet vóór 1 december 2017 is gelukt. Volgens [appellante] kwam dit onder meer doordat [de medewerker van het makelaarskantoor] van [makelaarskantoor] de afspraak van 18 oktober 2017 vlak voor het overeengekomen tijdstip heeft geannuleerd, wat zij pas nadien vernam van haar toenmalige advocaat. Het initiatief om de afspraak te annuleren lag dus niet bij haar, aldus [appellante] .
[geïntimeerde] heeft het voorgaande niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat betekent dat van de juistheid van deze standpunten van [appellante] moet worden uitgegaan.
- Geen van partijen is bij de opname door [de medewerker van het makelaarskantoor] of een andere makelaar van [makelaarskantoor] , die [appellante]
- [appellante] beslist
- Als [appellante] de woning niet voor het getaxeerde bedrag toebedeeld wil of kan krijgen, geven de partijen gezamenlijk opdracht aan een makelaar van de verkoopafdeling van [makelaarskantoor] om de woning te verkopen.
- De kosten van de makelaar zullen door de partijen bij helfte worden gedragen en rechtstreeks aan het makelaarskantoor worden betaald.
grafruimen [betrokkene]’ en ‘
vervanging boedel’. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] al per juli 2018 een bedrag van € 9.800,- aan huur ontvangen zodat zij hem een bedrag is verschuldigd van € 4.900,-. Ook bedroeg het banksaldo van moeder op haar sterfdatum niet € 10.000,- zoals [appellante] aanvoert, maar € 12.744,92, aldus [geïntimeerde] .