Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
’
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin de naheffingsaanslagen omzetbelasting aan de belanghebbende, een callcenter-exploitant, zijn opgelegd. De belanghebbende verricht telemarketingactiviteiten voor een verzekeringsmaatschappij en stelt dat de door haar verleende diensten vrijgesteld zijn van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef, onderdeel k van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Rechtbank had de beroepen van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen verminderd. De Inspecteur is in hoger beroep gegaan, waarbij hij stelt dat de vrijstelling niet van toepassing is. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet kan aantonen dat zij namens de verzekeringsmaatschappij rechtsbijstandverzekeringen afsluit en dat haar activiteiten niet kenmerkend zijn voor assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen. Het Hof concludeert dat de vrijstelling niet van toepassing is en vermindert de naheffingsaanslagen, maar oordeelt dat de belanghebbende de omzetbelasting niet op de verzekeringsmaatschappij kan verhalen. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, behoudens de beslissingen over het griffierecht en de proceskosten.