ECLI:NL:GHSHE:2020:1404

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
200.274.231_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging faillissement van een vennootschap onder firma en vennoten na vaststelling dat zij niet langer in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillissementen van een vennootschap onder firma (VOF) en haar vennoten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 11 februari 2020 de faillissementen uitgesproken, maar de appellanten, bestaande uit de VOF en haar vennoten, hebben in hoger beroep verzocht om deze faillissementen te vernietigen. De appellanten stelden dat zij niet in de toestand verkeerden dat zij hadden opgehouden te betalen en dat er voldoende uitzicht was op het voldoen van hun schulden. Tijdens de procedure heeft het hof, in verband met de coronacrisis, partijen telefonisch benaderd en is er ingestemd met een schriftelijke afwikkeling van de zaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de faillissementsaanvrager een opeisbare vordering had, maar dat de appellanten voldoende bewijs hebben geleverd dat zij in staat waren om hun verplichtingen na te komen. De curator heeft aangegeven dat er voldoende middelen beschikbaar waren om de kosten van het faillissement te dekken en dat er betalingsregelingen waren getroffen met de crediteuren. Het hof heeft geconcludeerd dat de toestand van te hebben opgehouden te betalen niet langer aan de orde was en heeft de faillissementen van de VOF en de vennoten vernietigd. Tevens is het salaris van de curator vastgesteld en zijn de kosten van de curator ten laste van de VOF gekomen. De vennoot die haar hoger beroep had ingetrokken, is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 april 2020
Zaaknummer: 200.274.231/01
Zaaknummers eerste aanleg: [zaaknummer 1] , [zaaknummer 2] en [zaaknummer 3]
in de zaak in hoger beroep van:
[VOF] VOF, tevens handelende onder de naam
[naam],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
hierna te noemen: [VOF] ,
[vennoot 1],
vennoot van [VOF] VOF,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [vennoot 1]
[vennoot 2],
vennoot van [VOF] VOF,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [vennoot 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. P. Buijs te Vlissingen,
tegen
[de vennootschap]
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.T. van den Hout te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 februari 2020, waarbij [VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] in staat van faillissement zijn verklaard, met aanstelling van mr. J.A. Platteeuw te Middelburg als curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2020, hebben [VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] verzocht voormeld vonnis en daarmee de faillissementen te vernietigen.
2.2.
In verband met de actuele coronacrisis heeft het hof partijen telefonisch benaderd met de vraag of zij bereid waren in te stemmen met een schriftelijke afwikkeling van onderhavige zaak. Zowel mr. Buijs (namens [VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] ) mr. Van den Hout (namens [geïntimeerde] ) als mr. Platteeuw (curator) hebben hierop ingestemd met een schriftelijke afwikkeling zodat in onderhavige zaak geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
2.3.
Bij gelegenheid van voornoemd telefonisch onderhoud heeft mr. Buijs voorts ook te kennen gegeven het verzoek namens [vennoot 2] in te trekken. .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de faxberichten van de curator d.d. 6 april 2020 en 7 april 2020;
- de inlichtingenformulieren met bijlagen (productie 3 t/m 40) van de advocaat van
[VOF] en [vennoot 1] en [vennoot 2] d.d. 7 april 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Het faillissement van [VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] is aangevraagd door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt in het inleidend verzoekschrift een opeisbare vordering te hebben op [VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] van € 4.581,26,
inclusief rente en kosten. Genoemd bedrag is gebaseerd op gekochte en geleverde goederen volgens rekeningen d.d. 10 april 2019 en 3 juli 2019, vermeerderd met allerhande kosten. Summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] alsmede dat er feiten en omstandigheden aanwezig zijn, die aantonen dat [VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] verkeren in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
3.2.
[VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] stellen in het beroepschrift – kort weergegeven – het volgende. De rechtbank is ten onrechte van mening dat sprake is van de toestand van het opgehouden hebben te betalen, alsmede van pluraliteit van schuldeisers.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [VOF] , [vennoot 1] en [vennoot 2] alle drie in een toestand verkeren dat ze hebben opgehouden te betalen. De activiteiten van de [vennoot 1] onder de naam [naam] en [VOF] zijn niet verliesgevend. Door problemen met franchisegever [franchisegever] zijn liquiditeitsproblemen ontstaan.
Er is voldoende uitzicht dat de crediteuren zullen worden voldaan en voor zover nodig
zullen [VOF] en [vennoot 1] betalingsregelingen treffen met hun schuldeisers. Er is derhalve geen sprake van een faillissementssituatie.
3.3.
De curator heeft in zijn faxbericht van 7 april 2020 het volgende geschreven.
De vordering van de faillissementsaanvrager van [VOF] en haar vennoten is in het kader van het ingediende verzet van [vennoot 2] integraal voldaan. Op de crediteurenlijst staan twee betwiste vorderingen, te weten die van [cediteur 1] ten bedrage van € 1.895,56 en [cediteur 2] ten bedrage van € 1.783,92. Beide vorderingen worden – aldus de curator - op goede gronden betwist.
[vennoot 1] heeft met instemming van de rechter-commissaris vanaf datum faillissement doorgewerkt. Op dit moment staat aan facturen open € 16.345,49. Aan debiteuren is
ontvangen € 4.016,24. Deze hebben deels betrekking op datum voor faillissement. Op dit moment staat open aan debiteuren € 12.329,25. Zeker voor wat betreft de debiteuren na datum faillissement, die thans pro resto € 8.103,85 belopen, hebben de incassomogelijkheden een goede kans van slagen. Tot op heden is in totaal € 4.647,93 gegeneerd. De boedelkosten bedroegen € 125,16 zodat thans sprake is van een saldo op de boedelrekening van € 4.522,77.
Er is voorts sprake van verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst inzake de winkel. Op dit moment is geen sprake van een achterstand inzake huurverplichtingen. De verhuurder heeft aangegeven in mei 2020 huur in rekening te zullen brengen. De winkel omvat ook inventaris en voorraad. De prijzen op de inventarislijst zijn verkoopprijzen. De executiewaarde zal daar natuurlijk fors onderliggen. Desalniettemin hebben voorraad en inventaris natuurlijk wel een zekere waarde.
Voor wat betreft [vennoot 1] kan aanvullend worden opgemerkt dat sprake is van een lening
bij ABN AMRO Bank. Daarnaast is sprake van een hypothecaire vordering van Aegon.
Er is geen sprake van achterstand. Aegon eist de lening nog niet op in verband met de
uitkomst van het hoger beroep.
De curator heeft betrokkenen aangegeven dat hij bij vernietiging van de faillissement van [VOF] en [vennoot 1] bereid is voor wat betreft het faillissement van [vennoot 1] af te zien van salaris en inzake het faillissement van [VOF] V.O.F. salaris te matigen tot 54,5 uur. Dat leidt tot een totaal aan salaris curator van € 19.096,80 (excl. BTW) en verschotten ad € 763,87 (excl. BTW). Totaal derhalve € 24.031,41incl. BTW .
De curator heeft voorts begrepen van de advocaat van gefailleerden dat een derde
€ 30.000,00 ter beschikking heeft gesteld in het kader van het realiseren van een regeling en betaling van crediteuren. Daarenboven is dus sprake van een saldo op de faillissementsrekening van € 4.522,77.
Uit de bewijsstukken die de advocaat van gefailleerden heeft overgelegd blijkt dat de crediteuren die vorderingen hebben ingediend, en zelfs nog crediteuren die geen vordering ter verificatie hebben ingediend, inmiddels uit het hem ter beschikking gestelde budget zijn voldaan, dan wel dat regelingen met die crediteuren zijn getroffen zodanig dat hun vorderingen niet opeisbaar zijn. De regelingen kunnen ook redelijkerwijze worden nagekomen. [vennoot 1] moet als zelfstandige in staat worden geacht om en nabij € 6.000,00 bruto als inkomsten te genereren. Daarnaast is zijn echtgenote in loondienst en genereert daaruit een netto inkomen van € 2.294,94. Het hoger beroep tegen het faillissementsvonnis van [VOF] en [vennoot 1] kan dus gegrond worden verklaard, althans de curator refereert zich in dat kader aan het oordeel van het gerechtshof. Bij vernietiging van het faillissementsvonnis verzoekt de curator salaris en verschotten curator in het faillissement van [vennoot 1] op nihil te plaatsen en salaris en verschotten curator in het faillissement van [VOF] te bepalen op € 19.096,80 (excl. BTW) resp. € 763,87 (excl. BTW), derhalve € 24.031,41 totaal) incl. BTW.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.4.1.1. Het hof merkt allereerst op dat een faillissementsprocedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten en voor een uitgebreide bewijslevering, maar slechts een beperkte toetsing van de situatie ex nunc betreft. Daarbij is van belang de mate waarin de verzoeker van het faillissement zijn vordering heeft onderbouwd door overlegging van stukken en de mate waarin de vordering van de faillissementsaanvrager dan de toestand van hebben opgehouden te betalen wordt betwist door de schuldenaar.
3.4.1.2. Het hof begrijpt uit de onder 2.3 genoemde intrekking dat [vennoot 2] , jegens wie het faillissement al is vernietigd in het kader van haar verzet, haar grieven tegen het vonnis waarvan beroep niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep omdat het hof als gevolg van de intrekking op processuele gronden niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling en beoordeling van haar verzoek. Aldus zal hierna in het dictum worden bepaald.
3.4.2.
[VOF] heeft met alle crediteuren, naast betaling van ongeveer € 8.800,00 aan de aanvrager en diverse kleine crediteuren, een betalingsregeling getroffen dan wel kan zij vanwege de coronacrisis aanspraak maken op uitstel van betaling. Met twee crediteuren die worden betwist is geen regeling getroffen. De vorderingen van deze crediteuren betreffen een totaal bedrag van ongeveer € 3.680,00. Het (gematigde) salaris van de curator als door hem verzocht in het kader van het faillissement van [VOF] bedraagt € 24.031,41 inclusief BTW (hierna het salaris van de curator). In het faillissement [vennoot 1] ziet de curator af van salaris.
3.4.3.
Onder de advocaat van appellanten is nog een bedrag beschikbaar van € 22.047,17. Het boedelsaldo bedraagt € 4.522.77 en de openstaande debiteuren betreffen in totaal een bedrag van € 12,329,25, waarvan naar de inschatting van de curator € 8.103,85 een goede inningskans heeft. Op één van de betwiste crediteuren stellen appellanten een tegenclaim te hebben. De curator heeft in beginsel positief geadviseerd ten aanzien van vernietiging van de faillissementen. In dat verband heeft de curator gewezen op de verwachting dat [vennoot 1] vanwege te verrichten onderhoudswerkzaamheden ongeveer € 6.000,00 bruto per maand kan verdienen bij diverse opdrachtgevers, ter zake waarvan als onderdeel van productie 10 zijdens appellanten twee mailberichten van recente datum zijn overgelegd die deze verwachting onderbouwen. Daarnaast heeft de echtgenote van [vennoot 1] een vaste aanstelling waarmee zij meer dan € 2.300,00 netto per maand verdient.
3.4.4.
Het hof stelt vast dat er voldoende gelden, te weten € 26.569,94, beschikbaar zijn om allereerst meteen het (gematigde) salaris van de curator te voldoen. Daarnaast biedt de schuldenaar, gezien - naast het resterende saldo op de boedelrekening ad € 2.538,53 - de te verwachten ontvangsten uit hoofde van de debiteurenportefeuille, voldoende verhaal voor de beide betwiste crediteuren, zulks ook los van de tegenclaim als hiervoor bedoeld.
De te verwachten inkomsten uit onderhoudswerkzaamheden voor vastgoedeigenaren (zie productie 10 voornoemd) bieden daarnaast voldoende uitzicht voor het nakomen van de diverse betalingsregelingen, waarbij tevens meetelt dat de BTW als vervat in het salaris van de curator naar verwachting kan worden verrekend met de fiscale schulden.
In het kader van het privé faillissement moet [vennoot 1] , gezien de verstrekte informatie ter zake vaste lasten en gezien het inkomen van zijn echtgenote – naast wat zal resteren van zijn eigen inkomsten - eveneens in staat worden geacht door te gaan met het verrichten van de noodzakelijke betalingen. De vordering van de aanvrager is tenslotte – zeker gezien de oorspronkelijke hoofdsom van € 2.252,59 – meer dan ruim voldaan en de aanvrager verzet zich niet tegen vernietiging.
3.4.5.
Aldus is het hof van oordeel dat de toestand van te hebben opgehouden te betalen in beide faillissementen thans niet langer aan de orde is. De beide faillissementen zullen dan ook worden vernietigd.
Gezien de met de aanvrager gemaakte afspraken alsook gezien het feit dat los daarvan het faillissement van [VOF] in eerste aanleg terecht lijkt te zijn uitgesproken, zal [VOF] worden veroordeeld in de kosten van de curator zoals door deze opgegeven en als in het dictum op te nemen.
In het faillissement van [vennoot 1] zullen - gezien het verzoek van de curator in dat faillissement - geen kosten worden vastgesteld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 februari 2020 voor zover het de faillietverklaring van [VOF] en [vennoot 1] betreft;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot faillietverklaring van [VOF] en [vennoot 1] af;
stelt het salaris van de curator vast op € 24.031,41 inclusief BTW, en bepaalt dat dit bedrag ten laste komt van [VOF] en veroordeelt zo nodig [VOF] tot betaling daarvan aan de curator;
verzoekt de griffier van de rechtbank zorg te dragen voor kennisgeving van de uitspraak aan de administratie van de postvervoerbedrijven als bedoeld in artikel 15 Fw;
verklaart [vennoot 2] niet-ontvankelijk in het (mede) door haar ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020.