Op 21 april 2020 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen een eerder afgewezen verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte was beschuldigd van vernieling van een gebouw en poging tot brandstichting, feiten die volgens de wet een gevangenisstraf van maximaal twaalf jaar kunnen opleveren. Het hof oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, onder andere omdat de auto die bij de feiten betrokken was op naam van de verdachte stond en hij zich op de nacht van de feiten bij de politie had gemeld. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover het betrekking had op de schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat volgens vaste jurisprudentie geen hoger beroep mogelijk is tegen een afgewezen verzoek tot schorsing.
Daarnaast werd het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, ook al was er een beroep gedaan op de coronacrisis. Het hof stelde vast dat de coronacrisis in beginsel het toetsingskader voor de voorlopige hechtenis niet verandert, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een schorsing rechtvaardigden. De enkele stelling dat er besmettingsgevaar in de penitentiaire inrichting zou zijn, was onvoldoende om de voorlopige hechtenis te schorsen. Het hof concludeerde dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan die van de verdachte, en dat er geen adequate alternatieven voor de voorlopige hechtenis beschikbaar waren. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.