ECLI:NL:GHSHE:2020:138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
200.174.001_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar Braziliaans huwelijksvermogensrecht en belastingschulden in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure waarbij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de toepassing van het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht centraal stonden. De man en de vrouw, beiden betrokken bij een echtscheiding, waren in geschil over de waarde van aandelen van de man in een Amerikaanse vennootschap en de vraag of de belastingschulden van de man over de jaren 2010, 2011 en 2012 in de partiële gemeenschap vielen. Het hof had eerder een deskundige benoemd, het Internationaal Juridisch Instituut (IJI), om deze vragen te onderzoeken. Echter, er ontstonden bezwaren over de deskundigheid van het IJI met betrekking tot de fiscale aspecten van de zaak, wat leidde tot een discussie over de benoeming van een deskundige die meer gespecialiseerd was in het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht.

Tijdens de procedure werden verschillende brieven uitgewisseld tussen de advocaten van beide partijen en het IJI, waarin de noodzaak van deskundigenonderzoek en de kosten daarvan aan de orde kwamen. Het hof besloot uiteindelijk dat het T.M.C. Asser Instituut als deskundige zou worden ingeschakeld om de vragen te beantwoorden, en dat de kosten van het onderzoek door beide partijen gedeeld zouden worden. De beslissing van het hof omvatte ook richtlijnen voor de deskundige en de procedurele stappen die gevolgd moesten worden.

De uitspraak benadrukte het belang van deskundigheid in complexe juridische kwesties, vooral wanneer internationale elementen en specifieke rechtsgebieden zoals het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht aan de orde zijn. Het hof hield verdere beslissingen aan, afhankelijk van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 januari 2020
Zaaknummer: 200.174.001/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/182631 FA RK 13-1574
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.C.G.J. Sterk,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Moszkowicz Jr.

5.De beschikking d.d. 26 april 2018

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar:
de vraag of - uitgaande van het voorlopig oordeel van het hof dat de aandelen van de man in de Inc niet door de man zijn gekocht maar dat de Inc door hemzelf is opgericht en uitgaande van het feit dat tussen partijen op grond van het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht tussen hen het wettelijk systeem van “comunhão parcial de bens” van toepassing was - de waarde van de bij de man in eigendom zijnde aandelen in zijn Amerikaanse vennootschap [Amerikaanse vennootschap] Inc , in de partiële gemeenschap van partijen valt;
de vraag of – uitgaande van het feit dat tussen partijen op grond van het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht tussen hen het wettelijk systeem van “comunhão parcial de bens” van toepassing was – de schulden van de man wegens aanslagen IB over de jaren 2010, 2011 en 2012, in de partiële gemeenschap vallen.
Het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) is benoemd als deskundige.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de advocaat van de man d.d. 8 mei 2018;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 23 juli 2018;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 23 juli 2018;
- de brief van het IJI van 6 augustus 2018;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 17 augustus 2018;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 11 oktober 2018;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 13 november 2018;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 14 november 2018;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 11 maart 2019;
- de brief van het IJI van 2 april 2019;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 7 mei 2019 met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 7 mei 2019 met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 15 mei 2019;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 13 juni 2019;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 26 juni 2019;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 25 juli 2019;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 13 augustus 2019;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 21 augustus 2019;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 21 augustus 2019;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 11 november 2019;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 13 november 2019.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Na het geven van de tussenbeschikking van 26 april 2018 is bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het voorschot van het IJI van € 7.500,--.
7.2.
Bij brief van 23 juli 2018 heeft de man het hof bericht dat partijen mogelijk overeenstemming bereiken over de aandelen zodat de deskundige vraag a niet meer hoeft te beantwoorden.
Bij brief van 11 oktober 2018 heeft de vrouw het hof bevestigd dat het verzoek met betrekking tot de aandelen wordt ingetrokken zodat vraag a niet meer door de deskundige hoeft te worden beantwoord.
7.3.
Bij brief van 6 augustus 2018 heeft het IJI aangegeven dat indien de noodzaak van beantwoording van vraag a komt te vervallen, het IJI in het geheel afziet van het uitbrengen van advies in deze zaak. Reden is dat vraag b een fiscaal component kent en het fiscale recht niet behoort tot de expertise van het IJI, waardoor een advies waarin het fiscale recht centraal staat niet tot de mogelijkheden van advisering behoort.
Bij brief van 2 april 2019 heeft het IJI nogmaals herhaald niet benoemd te willen worden tot deskundige ter beantwoording van vraag b, nu die ziet op buitenlands fiscaal recht en dat buiten het experticegebied van het instituut ligt. Wel wil het IJI bemiddelen bij het inwinnen van een advies bij een deskundige op het terrein van het Braziliaans fiscale recht.
7.4.
Bij brief van 15 mei 2019 heeft de vrouw het hof bericht niet te begrijpen dat door het IJI een hoogleraar Belastingrecht wordt voorgesteld nu het geschil betrekking heeft op huwelijksvermogensrecht en niet op een belastingkwestie.
7.5.
De raadsheer-commissaris heeft het IJI nogmaals gevraagd of zij voornoemde vraag b wil beantwoorden met daarbij de opmerking dat het een huwelijksvermogensrechtelijke vraag en geen fiscaalrechtelijke vraag betreft en dat de te benoemen deskundige kennis moet hebben van het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht en dat kennis van het (Braziliaans) fiscaal recht niet vereist is. Het IJI blijft bij haar mening dat een Braziliaans fiscaal deskundige ingeschakeld moet worden.
7.6.
Gelet op de hoogte van het door het IJI berekende voorschot en de bezwaren die daartegen door partijen zijn geuit alsmede de vraag die is opgeworpen of het inschakelen van een hoogleraar in het Braziliaans fiscaal recht nodig is, heeft het hof in de brief van 24 juli 2019 aangegeven dat vraag b mogelijk zou kunnen worden voorgelegd aan het T.M.C Asser Instituut te [plaats] dat al eerder in de zaak van partijen advies heeft uitgebracht. Daarbij zal de vraagstelling worden gehanteerd zoals in rov. 7.7.3 van de beschikking van 26 april 2018 weergegeven en zullen een beperkt aantal stukken, te weten de beschikkingen van het hof en de producties inhoudende de aanslagen IB over de jaren 2010 tot en met 2012, alsmede het eerdere advies van het T.M.C Asser Instituut aan de deskundige worden verstrekt.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich binnen drie weken na 24 juli 2019 hierover uit te laten.
7.7.
Bij voornoemde brief van de advocaat van de vrouw van 21 augustus 2019 heeft de vrouw aangegeven zich te kunnen verenigen met het voorleggen van vraag b aan het IJI of het T.M.C Asser Instituut. Daarnaast heeft de vrouw aangegeven dat het volgens de Braziliaanse advocaat van de vrouw van belang kan zijn dat de deskundige kennis neemt van de wijze waarop de desbetreffende belastingschulden tot stand zijn gekomen.
7.8.
Bij voornoemde brief van de advocaat van de man van 21 augustus 2019 heeft de advocaat van de man aangegeven dat hij, alvorens een voorkeur uit te spreken, wil vernemen tegen welke kosten het T.M.C Asser Instituut advies kan uitbrengen over vraag b. De man is het eens met het oordeel van de raadsheer-commissaris dat kan worden volstaan met toezending van een beperkt aantal stukken.
7.9.
Het hof heeft vervolgens aangegeven de vraagstelling te hanteren zoals in rov. 7.7.3 van de beschikking van 26 april 2018 weergegeven (ten aanzien van vraag b) en dat daarbij de in de brief van 24 juli 2019 genoemde stukken dienen te worden betrokken. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich over de te benoemen deskundige en de hoogte van het voorschot (€ 2.389,50) uit te laten.
7.10.
Bij voornoemde brief van de advocaat van de vrouw van 11 november 2019 heeft de vrouw aangegeven dat zij er geen vertrouwen in heeft dat het Asser Instituut voldoende deskundig is om de voorliggende vraag adequaat te kunnen beantwoorden. Zij stelt dat, volgens haar Braziliaanse advocaat, het rapport dat het T.M.C. Asser Instituut eerder in deze echtscheidingsprocedure heeft uitgebracht, in een aantal opzichten gebrekkig was voor zover het de uitleg van Braziliaans familie- respectievelijk huwelijksvermogensrecht betreft. Daarom zou de vrouw graag zien dat een Braziliaanse hoogleraar in het personen- en familierecht, meer in het bijzonder het huwelijksvermogensrecht, tot deskundige wordt benoemd, en dat deze onder meer in kennis gesteld zal worden van de omstandigheden waaronder de desbetreffende belastingschulden tot stand zijn gekomen. Het door het T.M.C Asser Instituut genoemde voorschot acht de vrouw redelijk.
7.11.
Bij voornoemde brief van de advocaat van de man van 13 november 2019 heeft de man aangegeven akkoord te gaan met de benoeming van het T.M.C Asser Instituut als deskundige en het genoemde voorschot.
De man gaat niet akkoord met en betwist de motivering van de vrouw om niet te kiezen voor het T.M.C Asser Instituut. Wat de Braziliaanse advocaat van de vrouw beweert, is rechtens niet relevant. Ook gaat de man niet akkoord met het verzoek van de vrouw om de deskundige kennis te laten nemen van de stellingen van de vrouw dat de IB aanslagen 2010, 2011 en 2012 waar het hier om gaat op onrechtmatige wijze en zonder overleg c.q. betrokkenheid van de vrouw tot stand zijn gekomen c.q. zijn opgelegd.
7.12.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vrouw heeft bij brief van 21 augustus 2019 ingestemd met benoeming van het T.M.C Asser Instituut tot deskundige. Bij brief van 11 november 2019 geeft de vrouw aan (toch) geen vertrouwen te hebben in het T.M.C Asser Instituut. De vrouw heeft nagelaten inzichtelijk te maken op welke punten het eerdere rapport van het T.M.C Asser Instituut gebrekkig zou zijn. Ook heeft de vrouw nagelaten aan te geven wie het hof dan als deskundige zou kunnen benoemen om vraag b te beantwoorden. Het hof gaat dan ook aan de bezwaren van de vrouw voorbij, mede nu zij eerder wel met benoeming van het T.M.C Asser Instituut heeft ingestemd.
Het voorschot van € 2.389,50 heeft niet tot bezwaren bij partijen geleid.
Zoals het hof in de brief van 31 oktober 2019 heeft aangegeven, zullen aan de deskundige de volgende stukken worden overgelegd: de beschikkingen van het hof en de producties inhoudende de aanslagen IB over de jaren 2010 tot en met 2012, alsmede het eerdere advies van het Asser Instituut. Mocht de deskundige nog andere stukken nodig hebben ter beantwoording van de voorgelegde vraag, dan dienen partijen die stukken op eerste verzoek aan de deskundige te verstrekken.
Overigens gaat het hof voorbij aan de stelling van de vrouw dat het van belang kan zijn dat de deskundige kennis neemt van de wijze waarop de desbetreffende belastingschulden tot stand zijn gekomen, alleen al omdat het aan het hof – en niet aan de deskundige – is om te beoordelen of de betreffende belastingschulden al dan niet (volgens de stelling van de vrouw) onrechtmatig tot stand zijn gekomen.
7.13.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

8.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de vraag of – uitgaande van het feit dat tussen partijen op grond van het Braziliaanse huwelijksvermogensrecht tussen hen het wettelijk systeem van “comunhão parcial de bens” van toepassing was – de schulden van de man wegens aanslagen IB over de jaren 2010, 2011 en 2012, in de partiële gemeenschap vallen;
benoemt (een) nader door het T.M.C Asser Instituut (Postbus [postbus] , [postcode] [plaats] , tel: [telefoonnummer] ) aan te wijzen medewerker(s) tot deskundige(n) ter beantwoording van deze vraag;
verzoekt het T.M.C Asser Instituut een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof;
verzoekt het T.M.C Asser Instituut tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt dat het T.M.C Asser Instituut eerst met onderzoek zal aanvangen nadat de griffier heeft bericht dat het voorschot is ontvangen;
bepaalt dat het T.M.C Asser Instituut
ten aanzien van de conceptrapportagepartijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt dat het voorschot op de kosten van het T.M.C Asser Instituut begrote bedrag van € 2.389,50 inclusief btw;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 2.389,50, derhalve € 1.194,75, zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt het T.M.C Asser Instituut, indien haar kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. M.J. van Laarhoven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan het T.M.C Asser Instituut zal toezenden;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de in rov. 7.12 genoemde processtukken aan het T.M.C Asser Instituut ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zijn om binnen vier weken na ontvangst van het advies van het T.M.C. Asser Instituut door middel van een schriftelijk bericht aan het hof op dat advies te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2020 in tegenwoordigheid van mr. L. Kramer, griffier.