De rechtbank concludeert daarom dat de overwaarde zal worden verdeeld als volgt: de vrouw komt 32% van die overwaarde toe, waarna het resterende deel voor gelijke delen aan partijen toekomt.
(…)
2.15.
De rechtbank zal onder de beslissing de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gelasten. (…) De (…) in dit vonnis besproken onderdelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap moeten worden verdeeld op de wijze zoals hiervoor uitgewerkt.
(…)”
De rechtbank heeft in het dictum van het vonnis van 14 november 2018 vervolgens de wijze van verdeling gelast als in rov. 2.15 van dat vonnis is bepaald.
( v) Bij brief van 30 november 2018 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de advocaat van de man de notaris verzocht de in depot genomen overwaarde als volgt te verdelen:
“(…)
1. In r.o. 2.5 van het vonnis is bepaald dat de vrouw recht heeft op 32% van de totale overwaarde en dat het restant bij helfte moet worden verdeeld. Dit betekent dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 64.780,62 (32% van 202.439,44) + 68.829,41 = € 133.610,03. De man heeft recht op € 68.829,41.
2. Van het bedrag uit overwaarde dient de vrouw €10.000,- aan de Rabobank te voldoen (r.o. 2.6) De man dient het restant van de lening van dit Huis Voordeel Krediet af te lossen.
3. De man dient aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 3.710,- in verband met de afkoop van de ASR-polis (r.o. 2.8).
4. De vrouw dient aan de man een bedrag van 1.045,07 te voldoen in verband met de schuld bij Visa (r.o. 2.9)
(…)”
( vi) Tegen het vonnis van 14 november 2018 is door geen der partijen hoger beroep ingesteld.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert de man in
conventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis dient mee te werken aan de veroordeling van de overwaarde en de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform de brief van 30 november 2018;
2. te bepalen dat als de vrouw niet (tijdig) meewerkt aan de verdeling, het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw zodat de notaris over kan gaan tot verdeling.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de man het volgende ten grondslag gelegd.
De vrouw is gehouden om mee te werken aan de verdeling van de overwaarde van de woning overeenkomstig het vonnis van 14 november 2018. De man neemt als uitgangspunt hetgeen de rechtbank in rov. 2.5 van dat vonnis heeft bepaald, namelijk dat de vrouw recht heeft op 32% van de overwaarde en dat het restant bij helfte wordt verdeeld. De man gaat bij het begrip overwaarde uit van wat gangbaar is in het dagelijks gebruik, namelijk het verschil tussen de verkoopwaarde enerzijds en de (hypotheek)schuld op de woning en de kosten van verkoop anderzijds. De man ziet niet in dat het vonnis dient te worden gelezen zoals de vrouw voorstaat, namelijk dat de vrouw, na aftrek van de hypotheekschuld, eerst recht heeft op haar inleg van (afgerond) € 51.000,-- en dat vervolgens de verdeling van de dan resterende overwaarde dient plaats te vinden zoals de vrouw voorstelt. De vrouw heeft in de procedure ook nimmer gesteld dat de overwaarde op de door haar voorgestelde wijze berekend dient te worden. De vrouw ontvangt een bedrag van 32 % van € 202.439,44 en daarna wordt het restant verdeeld. Met deze berekening is de inleg van de vrouw gecompenseerd. De vrouw heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 november 2018 zodat dit vonnis onherroepelijk is geworden. De vrouw dient ook mee te werken aan aflossing van het Huis Voordeel Krediet, zoals in het vonnis van 14 november 2018 is bepaald. Ook dient zij aan de man, conform dat vonnis, een bedrag van € 1.045,07 te voldoen in verband met de schuld bij Visa.
De man heeft een spoedeisend belang bij de vordering, omdat hij het geld dat vrijkomt uit de overwaarde nodig heeft voor de koop van een woning voor hem en zijn drie bij hem inwonende volwassen dochters.
3.2.3.De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw concludeert in conventie tot afwijzing van de vorderingen van de man.
In
reconventievordert de vrouw, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man te gelasten binnen twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis mee te werken aan de verdeling van de overwaarde en de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap zoals opgenomen in punt 6 van de conclusie van antwoord.
2. te bepalen dat als de man niet (tijdig) meewerkt aan de verdeling, het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw zodat de notaris over kan gaan tot verdeling.
3. met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.4.Aan de vordering in reconventie (en aan haar verweer in conventie) heeft de vrouw het volgende ten grondslag gelegd.
De man legt het begrip overwaarde in rov. 2.5 van het vonnis van 14 november 2018 onjuist uit. De overwaarde dient als volgt berekend te worden:
Verkoopwaarde – hypothecaire schuld – privé inleg vrouw = overwaarde.
Na aftrek van de hypotheekschuld resteert van de verkoopopbrengst een bedrag van
€ 210.081,38. Dit bedrag staat bij de notaris in depot. De privé inleg van de vrouw bedraagt
€ 50.810, 57. Dit bedrag komt voort uit door de vrouw van haar ouders met uitsluitingsclausule verkregen schenking. Dit bedrag strekt, evenals de hypotheekschuld in mindering op de verkoopopbrengst. De overwaarde bedraagt dan, volgens de definitie van de vrouw (€ 210.081,38 – € 50.810,57) = € 159.270,81. Van dit bedrag komt, gelet op het vonnis van 14 november 2018, aan de vrouw een percentage van 32% toe. Dat is een bedrag van € 50.966,66. Een bedrag van (€159.270,81 – €50.966,66) = € 108.304,15 moet dan nog bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
Aan de vrouw komt derhalve toe: € 50.810,57 + € 50.966,66 + € 54.152,07 = € 155.929,30.
Aan de man komt toe: € 54.152,08.
3.2.4.De man heeft verweer gevoerd.
3.2.5.Op 11 november 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
3.2.6.In het bestreden vonnis van 13 november 2019 heeft de voorzieningenrechter, met compensatie van de proceskosten in conventie en in reconventie, de vordering van de man in conventie toegewezen en de reconventionele vordering van de vrouw afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen:
“(…)
5.2.
Het vonnis van deze rechtbank van 14 november 2018 is in deze zaak het uitgangspunt. Daarin is overwogen dat partijen tot uitgangspunt hebben genomen dat de vrouw gerechtigd is tot 32% van de overwaarde. Dat percentage is gelijk aan het indertijd door de vrouw gefourneerde aandeel in de aankoopsom van de woning.
5.3.
De vrouw heeft een andere uitleg van het begrip overwaarde, namelijk dat daarop eerst nog in mindering strekt het door de vrouw ingelegde privévermogen ad € 50.810,57 en dat zij vervolgens recht heeft op 32% van de overwaarde vanwege het rendement op het ingelegde privévermogen. Dat is – zo erkende haar raadsman ter zitting – evenwel in die procedure niet door de vrouw aan de orde gesteld en heeft derhalve bij de beoordeling van de vorderingen in die procedure ook geen rol gespeeld. Indien de vrouw meende dat zij – behalve haar inleg – tevens recht had op een aan haar inleg te relateren aandeel in de waardestijging van de woning (gelijk zij in het onderhavige kort geding heeft betoogd) dan had het op de weg van de vrouw gelegen om dat expliciet in de procedure bij de rechtbank aan te voeren en te vorderen, zodat het onderwerp van het partijdebat was geworden en de rechter daaromtrent een beslissing had kunnen geven. Nu zij dit evenwel heeft nagelaten en ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze omissie recht te zetten door het instellen van hoger beroep en bij het Hof alsnog de door haar verlangde evenredige vergoeding van de waardestijging te vorderen heeft tussen partijen te gelden hetgeen bij – thans – gewijsde is beslist.
5.4.
De vordering in conventie zal derhalve worden toegewezen, hetgeen tegelijk betekent dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen. Tegen de vordering om bij niet (tijdige) medewerking van de vrouw aan de afwikkeling het vonnis in de plaats te laten treden van de toestemming van de vrouw, is geen verweer gevoerd, zodat deze eveneens wordt toegewezen.
(…)”