In het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank in het incident het gevorderde afgewezen en [appellanen c.s.] in de proceskosten van het incident veroordeeld. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De aan de vordering tot niet-ontvankelijkheid ten grondslag gelegde stellingen, te weten dat een ander partij is bij de overeenkomst, hebben betrekking op de aard van de materiële rechtsverhouding. De vordering tot niet-ontvankelijkheid is daarom geen exceptie in de zin van artikel 128 lid 3 Rv of een incident in de zin van artikel 208 Rv, maar betreft een verweer ten principale. Dit moet niet bij wege van incident opgeworpen worden maar in de hoofdzaak worden aangevoerd. De subsidiaire incidentele vordering van [appellant 2] en [appellante 3] dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard is op dezelfde grond afgewezen.
De primaire incidentele vordering, te weten nietigheid van de dagvaarding omdat deze onjuist is betekend, is tevens afgewezen aangezien een eventuele nietigheid op grond van artikel 122 lid 1 Rv is gedekt nu [appellant 2] en [appellante 3] zijn verschenen en niet onredelijk in hun belangen zijn geschaad. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding voor zover deze [appellant 2] en [appellante 3] betreft, omdat de dagvaarding niet de gronden van eis bevat, heeft de rechtbank verworpen. De grondslag is voldoende duidelijk nu uit de kop van de dagvaarding blijkt dat [appellant 2] en [appellante 3] zijn gedagvaard in hun hoedanigheid van vennoten van [de vof] .
In de hoofdzaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het recht om te mogen concluderen voor antwoord in de hoofdzaak is komen te vervallen omdat [appellanen c.s.] op de rol van 30 januari 2019 geen conclusie van antwoord heeft genomen, maar in plaats daarvan de incidentele conclusie voor alle weren heeft ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens een comparitie van partijen gelast om hen in staat te stellen om op elkaars standpunten, te weten het standpunt van [appellanen c.s.] dat verkeerde partijen zijn gedagvaard en de voorwaardelijke eiswijziging van [geïntimeerde] , te reageren. Hierbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het debat tussen partijen zich dient te beperken tot het verweer van [appellanen c.s.] dat [geïntimeerde] de verkeerde partijen heeft gedagvaard. Nieuwe verweren worden in beginsel niet toegestaan, aldus de rechtbank.